NIEDWS- H AHYERTEJT1EBLA1)
VOOR SSEEk El (IHSTREkEl.
f
JVIoeders naaidoos.
63e Jaargang.
Woensdag 4 November 1908.
f No. 89.
Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek.
Amsterdamsche Brieven.
Feuilleton,
i.
ALLERLEI.
Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden,
franco per post f0,50.
Abonnementen worden te allen tijde aangenomen.
om
aan
Van een fitter. De gasfitter liet zeggen, dat hij
Doch de bewoner liet hem
(Slot.)
Wij waren beiden nog zoo jong, hij twee en twintig,
ik nauwelijks twintig; wij genoten zoo ten volle van
onze jonge liefde, alles was zonneschijn om ons en de
toekomst scheen ons zoo rooskleurig. Nog een jaar,
dan zou Gerard klaar zijn en zouden wij samen wonen
in eene pastorie en samen werken voor het geluk van eene
kleine gemeente. Want ik was een echt domineeskind en
gevoelde veel voor het herderlijke werk, wilde dus ook een
goede domineesvrouw zijn. Wel zouden wij zeer zuinig
moeten zijn, want onze wederzijdsehe ouders waren
onbemiddeld; wij zouden ons zeer eenvoudig moeten
inrichten en moeten leven van ons inkomen, dat in dien
tijd in kleine gemeenten niet meer dan achthonderd
gulden bedroeg. Maar dat alles was voor ons geen
bezwaar, wjj waren jong en gezond en zuinigheid ge
wend; ons leven lag voor ons als een zonnig pad.
Zoo ging de zomer voorbij in ongestoord geluk. Ik
was reeds begonnen met mijn uitzet te naaien, alles
van mooi linnen; want toen ik jong was, wilden de
degelijke huismoeders van katoen nog niet veel weten
en menig vrouw spon haar eigen vlas en legde later
het prachtig gebleekte linnen in rollen in haar kabinet
of linnenkast, om het, als het noodig was, te gebrui
ken voor wat zij behoefde. Zoo was het ook bij ons
en menig rolletje werd voor mij verknipt. Met liefde
werd elk stuk genaaid, geheel met de hand; de naai-
ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500
regels 3 cent en van 1000 regels 21/, cent. Groote letters naar
plaatsruimte.
gemis van zijn oog. Het kostte hem moeite zijne studiën
te voltooien, hij had veel geleden en zijn werkkracht
was verminderd.
Het leven met ons tweeën in een stille dorpspasto
rie leek ook hem niet zoo idyllisch meer, want de blij
moedigheid en levenslust, die daarvoor noodig waren,
misten wij leiden. En zoo, na harden strijd, kwamen
wij tot het besluit om te scheiden en te trachten een ge
luk te vergeten, dat op zoo wreede wijze was verstoord.
En zoo gebeurde het. In hetzelfde prieel, waar wjj
zoo vele heerlijke uren hadden doorgebracht, namen
wij afscheid, en toen zijne laatste voetstappen weg
stierven op het kiezelpaadje, was het mij alsof ook de
laatste droppel bloed uit mijn lichaam wegvloeide.
Weer hield Moeder even op en toen het haak pen
netje en den gebroken vingerhoed opnemende, ver
volgde zij
Nu was dit het eenige wat ik van hem over had; de
vingerhoed was zijn eerste geschenkje aan mij, alles
wat hij meer gegeven had en dat voor onze gemeen
schappelijke huishouding moest dienen, had ik terug
gegeven, ik kon het niet behouden. Maar deze twee
behield ik en ze moesten altijd bij mij zijn. Ik wilde
steeds denken aan mijn verwoest geluk, steeds graven
in mijne ellende. En later, toen alles wat verzacht
was door den tijd, kon ik er niet meer van scheiden.
En daarom, lieve kind, heb je dit pakje altijd in mijn
naaidoos gezien.
En Moeder, vroeg ik na eene kleine pauze, hoe ging
het verder Hoe ging het met Gerard En wanneer
leerdeu Vader kennen?
Gerard ging kort daarna als predikant naar Indië.
heid, levende tusschen hoop en vrees, hoe de afloop
zou zijn van dit vreeselijke ongeluk. Vader had hem
af en toe bezocht en mij gezegd dat zijne herstelling
goed vorderde, maar dat het niet zeker was, of hij
zijn oog zou behouden.
En toen hij kwam, nog onverwacht, en mij aanzag
met een blik vol lijden en medelijden, toen zag ik on
middellijk wat er gebeurd was en met een kreet zonk
ik in de armen van mijn Moeder. Het was alsof hij
iemand anders was, of hij mij niet meer toebehoorde
het was alsof dat eene onbeweegbare oog mij steeds
aanzag, het vervolgde mij waar ik stond of zatik
moest de kamer uit om tot bedaren te komen. Zoo
liep zijn eerste bezoek af en toen hij kort daarna nog
eens kwam, was het niet veel beter. Steeds beschul
digde ik mijzelve, dat ik zijn knap, vriendelijk gezicht
had geschonden, dat ik zijne toekomst had verwoest,
en ik voelde, dat wij met dit spooksel tusschen ons
nooit gelukkig zouden worden. Hij trachtte mij dit te
ontpraten én troostte mij op allerlei wijzen; het was
immers mijne schuld niet en als ik mij alles niet zoo
aantrok, konden wij wel weer gelukkig zijn. Maar als
ik zag hoe zijn vroeger zoo vroolijk gelaat door een
trek van weemoed was verduisterd, als ik tevergeefs
zocht naar de schittering in de oogen, die vroeger
zoo vol liefde op mij rustten, dan wist ik, dat het nooit
weer zoo zou worden, dat de herinnering aan mijn on
bezonnen daad nooit zou verdwijnen, daar die telkens
weer werd opgewekt door het zien van het glazen oog.
Het was een vreeselijke strijd voor ons beiden.
Ook hij gevoelde, dat het mooiste van onze liefde
weg was, dat jonge, blijde, overmoedige, dat ons zoo
gelukkig had gemaakt. Wij waren beiden veranderd,
ouder geworden, en al voegde hij mij nooit de gering
ste beschuldiging toe, toch hinderde en drukte hem het I Hjj schreef nu en dan aan mijne ouders en toen hij
klaar was met zijn werk,
nog even terugroepen.
«Ben jij een gasfitter?*
«Jawel, meneer.*
«Al lang?*
«Gaat nog al, meneer.*
«Wel eens je karwei verkeerd opgeknapt?*
«Nee, meneer, dat nooit gelukkig.*
«Zoo, dan zal ’t wel in orde zijn. Ik meende
dat je je in de pijpen vergist had. Want uit de gas
kraan in den salon spruit een fontein water en uit de
badkraan slaan de vlammen.*
Het teere evenwicht der ziel, dat verstoord kan
worden door een slapeloozen nacht, een slechte tijding,
door verdriet of angst, wordt dikwijls geheel en al
hersteld door een hartelijken lach.
aan de edele letterkunde en aan tooneelspel.
Toen ontstonden de Landjuweelen, wedstrijden
tusschen de grootste Kamers om prijzen, zoo-
als nu ook nog geschiedt. Maar toen waren
de wedstrijden of prijskampen buitengewoon
schitterend en ’t Landjuweel te Antwerpen,
destijds de bloeiendste stad, in ’t jaar 1550
overtrof alles wat de stoutste verbeelding aan
pracht en luister bijeen wist te garen. Alleen
de Kamers der voornaamste steden konden
zich dan ook de weelde veroorloven op te trek
ken naar de rijke Scheldestad.
Landjuweel was de prijs, die officieel van
overheidswege werd uitgeloofd of opgehangen,
zooals men toen zeide.
Terwijl de groote feesten allengs naar dien
prijs hunnen naam kregen, wordt ook nog ge
waagd van een ander soort van bijeenkom
sten, waaraan de naam van Hagespelen gege
ven werd. Bij deze Hagespelen kwamen ook
de Kamers der kleinere steden, der vrijheden
en dorpen.
Nu, deze Hagespelers gaven hunne vertoo-
ningen in de open lucht en daar Eduard
Verkade voor zijn gezelschap ook geen vaste
schouwburgzaal kon bemachtigen, nam hij den
naam Hagespelers.
Wie zal ’t van beide groepen ’t langst vol
houden? Royaards of Verkade?
Jammer, dat onze beste spelers zoo moeten
ploetereh om er te komen. Jammer, dat de
Koninklijke vereeniging «Het Nederlandsch
Tooneel* van den Stadsschouwburg, door den
steun van Koningin en overheid financieel het
sterkst staande, ten opzichte van de beste
krachten, van een Louis Bouwmeester en me
vrouw Julia van LierCuypers, een Willem
Royaards, een Verkade, werkt als een afstoe
tende pool.
In ’t Nederl. Tooneel moest plaats zijn voor
al de eerste krachten, die daar zonder jaloesie,
enkel uit aandrang tot kunstuiting, ’t hoog
ste konden geven wat ze hadden te geven.
Eilacie, ’t was zoo mooi geweest, een go-
dentempel op tooneelgebied,een rijk van sterren
der eerste grootte in de hoofdstad des rijks.
Toch nog gelukkig, dat Louis Bouwmeester
in onze stad is en, voorloopig althans, blijft.
Hij is even als Julia van LierCuypers ver
bonden als gast aan ’t Grand Theatre van
de gebroeders Van Lier. Waar er bovendien
nog meerdere beste acteurs en actrices in de
Amstelstraat werken, kan Van Lier thans be-
machine kwam eerst veel later. Vele kantjes moesten
er gehaakt worden om het linnengoed te versieren en
als Gerard bij ons was, zat ik altijd aan een kantje te
werken.
Zoo gebeurde het eens op een mooien, warmen herfst
middag, dar wij samen in ’t prieel zaten, ik met mijn
kantje, hij mij voorlezende. Een tijdje had dat ge
duurd, toen wilde Gerard met mij stoeien; ik deed
alsof ik hem wilde afweren, vergat mijn haakpennetje
neer te leggen en toen ik hem opnieuw wilde tegen
houden, kwam hij met zijn gezicht te dicht bij mijne
hand en zonk met een kreet van pijn achterover het
pennetje was in zijn oog gedrongen.
Toen Moeder zoo ver was gekomen, hield zij met
een snik op en ik sloeg mijne armen om haar heen
om met haar te schreien nu begreep ik ’t geheim
van het haakpennetje.
Even daarna vertelde Moeder verder met eene van
ontroering bevende stem
O, Agnes, het was vreeselijk. Hec oog bloedde en
deed hevig pijn. Hij verweet mij niets; hij zag hoe ik
als vernietigd neêrzat, troostte mij nog en hoopte, dat
het niet te erg zou zijn en ging in huis om Vader te
vragen met hem naar den dokter te gaan. Deze was
gelukkig thuis, liet dadelijk inspannen en reed met
hem naar Groningen, waar hij in het ziekenhuis werd
opgenomen. Welk een middag bracht ik door en mijne
ouders met mij.
Toen onze dokter terug kwam, kon hij ons niet an
ders mededeelen, dan dat Gerard in het ziekenhuis
gebleven was. En hij bleef er zes weken en kwam
toen bij ons terug, bleek en vermagerd en met een
glazen oog. Ik had hem in al dien tijd niet gezien,
het was mij onmogelijk geweest naar hem toe te gaan,
ik was in een niet te beschrijven toestand van droef-
weren, ’t best ingericht te zijn.
Toch nog gelukkig, zeggen we. Want ’t
was jammer, zonde en jammer, dat zoo’n man
als een trekvogel naar Oost- en West-Indië
moest gaan, eerst gezelschappen vormen
en dan maar al heen en weer reizen.
Bij ’t Nederlandsch tooneel is een vacature.
De heer Hubert Laroche is plotseling verdwe
nen. Ieder wist er natuurlijk alles van. De
Vlaamsche acteur, die niet aarden koninNoord-
hollandsche veengronden, die aan Antwerpen
de voorkeur gaf boven al, wat Noord-Neder-
land kon geven, die hier niet kon leven op z’n
Vlaamsch, die hier z’n Vlaamsche tongval,
maar ook z’n Vlaamsch karakter behield, die
hier z’n vrienden en omgeving miste, hij is
plotseling vertrokken, ’t Heette nog, dat men
er bij ’t Nederlandsch Tooneel niets van wist,
waar de man kon gebleven zijn. Net alsof hij
bij voorbeeld ook wel ergens in een sloot kon
liggen.
Nu, deze acteur Hubert Laroche werd ge
ëngageerd door het bestuur (de eigenlijke ti
tel is: «Raad van Beheer* en ze beheeren heel
wat!) van het Ned. Tooneel, toen Louis Bouw
meester afging en om dezen grooten acteur te
vervangen, om de rollen te spelen, die voor
Louis B. als geschapen waren.
Voor eenige maanden was er nog eens eene
uitgebreide correspondentie, begonnen door de
vrienden van Louis B., om hem, pas weer uit
Indië gearriveerd, aan de Koninklijke te bren
gen, waar hij als de eerste ster, als de mannelijke
«prima donna* thuis behoorde.
Het deftig antwoord van den deftigen Raad
van Beheer hield in, om ’t maar kort te zeg
gen, dat men zeer veel respect had voor de
groote capaciteiten van den heer Bouwmees
ter, maar dat er geen plaats vacant was,
de rollen, .voor den heer B. als geëigend,
hem op te dragen.
Was de correspondentie voor een paar we
ken begonnen, dan had men deze «gewichtige*
reden niet kunnen aanvoeren, dan had men
in gekuischt Hollandsch moeten zeggen: Vrien
den, we willen Louis B. nooit weer terug
hebben.
Het blijkt immers duidelijk! Wordt er niet
door den R. van Beheer druk gecorrespon
deerd met Vlaamsche krachten?
Vragen we ons af, hoe het met den over
vloed van tooneelgezelschappen zal gaan, even
eens zien we met belangstellende oogen, met
In de wereld van schouwburgen en con
certen gaat ’t nog steeds «full speed*. Allen
zetten alle zeilen bij om te geven, wat in hun
vermogen is. Alleen Eduard Verkade met z’n
Hagespelers trekt meer naar andere plaatsen
en lokt ’t publiek niet meer naar de vrij be
perkte ruimte van ’t Odeon, op den Singel,
dicht bij ’t Sophiaplein, dus slechts een paar
minuten van de Kalverstraat verwijderd. In
den Stadsschouwburg natuurlijk het Nederl.
Tooneel, nu en dan plaats latende voor bui-
tenlandsche celebriteiten of feestvoorstellingen
van Nederlandsche gezelschappen.
Willem Royaards, die zoo nu en dan eens
naar Rotterdam of den Haag trekt, houdt ’t
geregeld vol in het Paleis voor Volksvlijt.
Thans wisselen elkaar drie stukken geregeld
af, n.l. «Adam in Ballingschap* van Joost van
den Vondel, «Mevrouw Warren’s Bedrijf* en
«Nachtasyl* van Maxim Gorki. De beide eerste
stukken hebben hunne zilveren feest-uitvoerin-
gen reeds achter den rug.
Bij Royaard’s gezelschap vindt men ook
goede krachten, zelfs heel goede, maar dat
zóó lang een stuk als «Adam in Ballingschap*
op ’t affiche blijft prijken, ’t is alleen te dan
ken aan Willem Royaards-zelf, aan zijne regie,
aan den geest, dien hij in heel ’t gezelschap
doet varen en in de allereerste plaats aan zijn
hoogstaand spel.
In handen van een gewoon speler der Adam-
rol was een stuk, dat heerlijke verzen bevat
(natuurlijk, ’t is van den «Prins onzer Dichters*),
maar te veel handeling mist, uit den aard der
zaak reeds lang van de planken verdwenen.
Hetzelfde kan men ongeveer getuigen van
Eduard Verkade. Hij heeft in «Hamlet* van
den onsterfelijken Engelschen schrijver een
stuk gekozen, dat alles bezit wat in een aan
grijpend tooneelspel verlangd wordt, maar
Verkade-zelf moet ’t zware werk doen.
Ge zult vragen, hoe hij voor zijn ensemble
den naam Hagespelers gekozen heeft
Zoek in de oude historie onzer letteren en
ge vindt de verklaring.
In de 16e eeuw bloeiden de Rederijkers, voor
al in Zuid-, maar toch ookinNoord-Nederland.
Zij mochten houden van pooien en van uitspat
tingen, zoodat de volksmond sprak van «Rede
rijkers, Kannekijkers*, zij deden in hoofdzaak
toekomst nieuwsgierige blikken naar de
opera- en operette-gezelschappen.
In het Rembrandt-théatre zijn goede krach
ten, en het ensemble van Cato Esser heeft
goede krachten. Cato Esser wordt gesteund,
even goed als Willem Royaards en Edu
ard Verkade. Maar, maar, een werke
lijk goed opera-ensemble eischt zooveel, zoo
heel veel. En ons publiek is reeds gewoon
aan allereerste klasse-uitvoeringen op musicaal
gebied, zoodat we niet verlangen naar, niet te
vreden zijn met een tweede- of derde-rangs uit
voering van werken, die we reeds eerder op
uitstekende wijze hoorden en die ook een uit
nemende vertolking waard zijn.
Dat de recenties voor Cato Esser, even als
voor Willem Royaards niet van sympathieke
broederliefde getuigen, heeft ieder, die eenigs-
zins met de zaken bekend is, wel kunnen op
merken, (och, om er in te komen en naam
te maken in ons zeer komedieachtig comedie-
en concerten-wereldje behoor je tot de prote
ge’s te behooren, moet je in zekere gezag
hebbende categorieën welkom zijn!) maar
’t is vast en zeker, dat eerste-rangs-opera-uit-
voeringen alleen door de hulp van stevige ka
pitalen mogelijk zijn.
Intusschen krijgen we hier onze cavalliero De
Hondt met zijn Italiaansche opera te ontberen.
Ondanks alle prestaties was de cassa verle
den jaar niet om er een gelukkige wel-voldane
lachbui van te krijgen. Velen zullen het ge
zelschap van den durvenden impressario, die
hier den koninklijken zanger Isalberti bracht,
missen Want de Italiaansche had een geves-
tigden naam.
fe."
S:
n ■‘B
3