ft JIEIWS- EJi JIHERmTIERLlD FOOR SM ES OMSTRERES. HAAR EED. 3 63e Jaargang. Zaterdag 7 November 1908. No. 90. Holland op z’n smalst Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek. Feuilleton, 1 (Slot volgt). Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS. ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden, franco per post f0,50. Abonnementen worden te allen tijde aangenomen. te staan op Niet alleen handel en waterbouw- ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500 regels 3 cent en van 1000 regels 27» oent. Groote letters naar plaatsruimte. 1 7 Sedert vele dagen reeds kreeg zij bij de minste aan leiding tranen in de oogen en liep zij rond als iemand, die een groote smart niet mag uitweenen. Hoe ge lukkig was ze voor een week nog geweest. Onbe zorgd had het leven haar toegelachen, zij had in- koopen gedaan voor haar uitzet en teekeningen ge maakt voor de meubels, welke haar toekomstige wo ning zouden sieren. Én nu scheen plotseling haar geluk slechts een droomgeluk te zijn geweest. En dat alles door 2 woorden, 2 kleine woorden In haar schouwburgloge gezeten, wachtte zij op haar verloofde, wiens drukke bezigheden hem verhinderden op tijd te komen. Ongeduldig had ze haar waaier uit gespreid en als ’t ware een schitterenden scheidsmuur getrokken tussehen haar en de bonte wereld van den schijn. Hare oogen waren dichtgevallen, haar hart had geklopt van zoet verlangen en bange verwachting. Daar drongen in de pauze uit een aangrenzende loge half gefluisterde woorden tot haar door, woorden welke haar een doodelijke wonde toebrachten. Wat zegt ge wel van die verloving De leelijke Irma Werthern en de beeldschoone assessor Von Ger lach. ’t Is duidelijk, dat hij haar alleen neemt om het geld. Waar Irma sedert ook ging of stond, hoorde ze die woorden de haar levensdroom verstoorende woor den om ’t geld. Terwijl ze hevig leed, sloeg zij haar verloofde gade. de komedie, welke haar Franz tot dusver had gespeeld. Zijn verachting voor het geld, zijn vasthouden aan een eenvoudig ingerichte kleine woning, was alles huiche larij geweest, om de scherpzinnigheid van het rijke, lee lijke meisje te misleiden.Maar nog bijtijds waren haar trots en haar achting voor zich zelve ontwaakt. Duizendmaal liever eenzaam en zonder vreugde leven, dan door den meest beminden man te worden beschouwd als een welkome buit en misschien bedrogen te worden. Zij droogde haar tranen. Welk een zonderlinge weerschijn lag er weer in haar oogen Wat schitter den hare roode lippen bij de bleekheid van haar gelaat! Was ze werkelijk leelijk Lusteloos kleedde zij zich, zonder haast, ofschoon haar verloofde haar reeds wachtte. Hij kon wel met haar vader praten. Bovendien zou het de laatste maal zijn. De laatste maal Eindelijk begaf zij zich naar haar verloofde. Papa liet het paartje alleen. De oogen van den jongen man begonnen te schitteren. Er ging iets betooverends, eene geheimzinnige bekoring van Irma uit. Hij wilde haar omarmen maar ze trad een pas achteruit. Laat mij, zeide zij koel en stijf. Franz fronste het voorhoofd. Grillen, Irma Jij, de altijd even beminnelijke, toont plotseling grillen? Jaaa 1 Ze trok spottend met hare lippen. De dagen volgen elkaar, maar gelijken elkander niet. Den vori- gen nacht heb ik verschrikkelijk gedroomd; het was mij, alsof je plotseling waart veranderd in een monster, jij, ja jij, Franz Plotseling barstte ze uit Kort en goed en eerlijk gezegd bij mij is zoo maar het ver moeden opgekomen, dat je mij alleen wilt trouwen om om het geld. Alsof hij door een zweepslag werd getroffen, zoo bogen zich zijn schouders. Om het geld, ik jou, Irma? ALLERLEI. Een dichteroordeel. In een feestelijken kring werd John Milton, den beroemden dichter, eens door een dame gevraagd, waardoor het toch kwam, dat het in bijna alle landen den mannen verboden is vóór hun achttiende jaar te h'iwen. Ik denk, dat het hieruit voortkomt, gaf Milton op rustigen toon ten antwoord, dat men in die ver schillende landen van oordeel is en dit oordeel meen ik ten volle te kunnen onderschrijven dat het meestal moeilijker is een vrouw dan een volk te regee- ren. En daartoe wordt dan van zelf een rijper leeftijd bij den man vereischt. We weten, de historie vertelt ’t ons, dat we ook tot groote daden in staat zijn; groote mannen kunnen voortbrengen op allerlei ge bied. Een Rembrandt wordt onder de schil ders van alle tijden en volken tot de aller grootste gerekend. Joost van den Vondel dichtte anders dan een Shakespeare, en meerdere letterkundigen in ons land hebben getracht de verhevenheid van zijn taal en zijne gedachten, de grootheid zijns geestes te verkleinen, door aan te dik ken, dat hij niet zorgde voor wat we hande ling gelieven te noemen. We hadden groote zeehelden en legeraanvoerders, geleerden, enz. Als de statistiek en de historie dit zoo duidelijk aan wijzen, waarom moeten wij dan twijfelen aan ons zelven? Gelooven aan ontaarding zou ’t worden. Ge kent ’t verhaaltje van den Brit en den Franschman? Beiden waren warme vaderlan ders. De Franschman zei: «Ja, als ik geen Franschman was, dan zou ik wel Engelschman willen zijn.* De Brit antwoordde«Als ik geen Engelschman was, dan zou ik Engelsch man willen worden.* Wat spreekt hieruit? De Franschman is een eerste-klas vaderlander, maar is wellevend genoeg om ook de deugden van anderen te zien. Maar de Engelschman denkt alleen aan zich zelf, is te veel met zich zelf ingenomen, gelooft te veel aan eigen onovertrefbaarheid, ziet daardoor laag op andere volken neer. Laten we ons spiegelen aan dezen Fransch man en, als ’t niet anders kan, nog eerder op dien Brit gelijken dan te twijfelen aan eigen voortreffelijkheid, te gelooven aan eigen min derwaardigheid. Het maakt wel niet bemin nenswaard, maar ’t brengt verder in de wereld. De Koningin-Moeder heeft ’t zoo juist ge zegd, toen zij aftrad als regentes: Laten we groot zijn in alles, waarin een klein volk groot kan zijn. Dat is niet mogelijk op politiek gebied, ten minste niet zoo gemakkelijk. Maar wel op maatschappelijk gebied. Dat is wel mogelijk op 't terrein der nijverheid en industrie, zelfs van ’t mijnwezen, op ’t gebied van scheepvaart, van scheepsbouw en kunde. Laten we zorgen heel vooraan ’t gebied van volksontwikkeling, in de voorste rij, maar geheel alleen vooraan. Dat kunnen we. je heusch niet voor vol aanzien. Een teekenend geval beleven we nu met de maatschappij Zeeland, die den dienst doet tusschen Vlissingen en Queenboro (naar Lon den). Natuurlijk wordt deze maatschappij ge steund door de Nederl. Staatsspoor en door bui- tenlandsche belanghebbenden. Bovendien betaalt de Ned. Staat een niet kinderachtig sommetje voor de mail. Onlangs kreeg de «Zeeland* van onze Tweede Kamer meer subsidie voor ’t vervoer der mail, als ze zorgde voor drie nieuwe booten, die weer iets vlugger varen dan de tegenwoordige nacht- booten. Een boete van f 15000 werd er op gesteld, als die drie booten niet in ons land gemaakt wor den. Nu is f 15,000 voor een arbeider of klein burgertje een schat, maar voor een bestellink- je van in de millioenen beteekent het zoowat niets. De drie grootste Nederl. werven (te Am sterdam, Rotterdam en Vlissingen) wilden elk een boot bouwen, maar mis hoor; dat gaf gewichtige denkbeeldige bezwaren. Neen, de schepen moesten op één werf gebouwd worden, na tuurlijk op een Britsche. Dit beteekent dus, dat een maatschappij, die ’t hoofdzakelijk moet hebben van geld van de Nederl. regeering (en zoover we weten, krijgt die ’t van de gewone Nederl. burgers), aan Nederl. werven, die reeds lang een uitste kenden naam hebben, een prachtige bestelling onthoudt en aan Nederl. werklieden een werk loon van meer dan een millioen gulden, zuiver werkloon! Hier en op zoo velerlei gebied is ’t weer: Holland op z’n smalst. Neen, dan nog liever de overdreven gevoelens van eigenwaarde, die de sluwe, maar flinke Britten er op nahouden. In daden omgezet, en dat worden ze, brengen ze voordeel aan 't eigen volk. En is dat niet nummer één? Ze vond zijn gedrag koel, gedwongen, bedacht niet, dat zij het was, die hem plotseling zonder eenige reden onverschillig en uit de hoogte behandelde. Nu stond ze voorden spiegel en onderwierp met ge strengheid haar gelaat en haar gestalte aan een onder zoek. Leelijk had men haar genoemd, zonder eenige verschooningheel eenvoudig de leelijke Irma Wert hern. Onder dezen naam was ze blijkbaar bekend bij ieder in haar kring. Ja, ze was leelijk, haar gezicht was te lang, haar gestalte mager en zonder eenige bekoorlijkheid. Hui chelachtige dienstboden en gouvernantes hadden de rijke erfgename omtrent haar gebrek aan uiterlijke bekoorlijkheden onwetend trachten te houden han dige modistes hadden van elke kunstgreep ge bruik gemaakt om juffrouw Werthern tenminste elegant te doen schijnen. En Irma zelf was bevangen door een naïef zelfbedrog, met haar weelderig haar, de blanke tanden in den weliswaar grooten mond en de grijze oogen met den zonderlingen weerschijn. En nu had men haar ziende gemaakt door wreede, spottende woorden. Ze was leelijk zeide men; men kon haar alleen om ’t geld trouwen. Haar krachtig gevoel van eigenwaarde, haar nooit gebroken wil kwamen in opstand. Driftig bukte zij zich naar de spiegelconsole, waarop bloemen stonden, eenvoudige, gewone bloemen, welker aanschaffing de middelen van een assessor zonder geld niet te boven gingen. Voor haar verloving was de rijke erfgename gewoon geweest, dat men haar Indische lelies en or chideeën bracht. Maar aan deze bloemen was de geur der liefde ge weest liefde. Met een kreet rukte Irma ze uit de glazen. Ze vertrapte de viooltjes en meiklokjes. 0, zij doorzag Ook hij werd bleek. Ja, ik ben arm en dat is in de oogen der wereld misschien een schande. Maar jij hebt het mij tot dusver niet laten gevoelen, Irma. Met somberen blik keek hij op. Ik zou je willen trouwen om je geld, ik Toen ik je in de kleine badplaats leerde kennen, kon ik niet vermoeden, dat het jonge meisje in het eenvoudige grijze japonnetje met den eenvoudigen naam Werthern, een der rijkste erfgena men van Breslau was. Ik heb je lief gekregen, Irma, zoo lief De vooruitzichten mijner carrière stonden schitterend. Een oom beloofde mij een matige toelage voor de huishouding en een kleine woning in zijn villa. Twee menschen met bescheiden eischen, kon den onder deze omstandigheden hun lot wel aan elkaar verbinden. Irma wierp het hoofd in den nek. Wereldwijze ca valiers hebben soms een boekje, waarin de goede par- I tijen staan aangeteekend, heb ik mij laten vertellen. Zijn gelaat werd vuurrood van verontwaardiging. En tot die schurken reken je mij Mij Met moeite haalde hij adem. Is dat jou onveranderlijke meening? Ze trok de schouders op. Misschien. Irma! Het klonk als een smeeken van hart tot hart, maar het meisje toonde zich als versteend. Franz trad aan het venster. Hij worstelde met zich zelven. Maar hij kon, mocht haar niet vragen, hem te begrijpen en te gelooven. Met diep gebogen hoofd zeide hijDe woorden, door jou gesproken, Irma, scheiden ons voor altijd. Mijn trots verbiedt mij verder op de zaak in te gaan. Ik mag ook je door mij zoo hoog geachten vader niet om zijne bemiddeling verzoeken. Jij bent rijk, ik ben arm, wij behooren dus niet bij elkander. Zooals ieder op oude schoolkaarten nog kan zien, zag de kaart van Noord-Holland er voor ruim zestig jaren heel anders uit dan thans. Het Haarlemmermeer en het IJ waren er nog. Het eerste besloeg een oppervlakte van 18.000 hectare, het laatste liep, als uitlooper van de Zuiderzee, voorbij Amsterdam tot de duinstreek ten noorden van Haarlem. Die duinstreek van ongeveer een uurtje breedte, noemde men Holland-op-zijn-smalst. Ook was daar een kof fiehuis, dat dezen naam droeg. Op dien naam werden heel wat aardigheden gebouwd. Holland-op-zijn-smalst. Holland-op-zijn-malst. En de naam zelf was een harde waarheid voor ons volk. Als we weer eens klein deden, waren we weer Holland-op-zijn-smalst. Jammer genoeg, dat we schrijven moetenWeer eens klein Want o, we zijn en vooral we waren zulke oer-degelijke menschenzie je, van die on- vervalschte oud-Hollandsche degelijkheid. Maar, we waren vaak zoo degelijk dat we er klein van werden. Klein, benepen, zonder durf, zonder ondernemingsgeest. Toen het Haarlemmermeer werd gemaakt tot een vruchtbaren polder, toen het Noordzee- kanaal werd gegraven en er geen Holland-op- z’n-smalst in Noord-Holland meer bestond, toen waren we niet', op z’n smalst. Dat is werken met breede ideeën. En als we eens de Zuiderzee inpolderen, zijn we menschen met zeer breede ideeën. Een van onze benepen kleine meeningen is ook In het buitenland weten ze 't beter; ken nen ze meer, zijn ze geleerder, zijn ze knapper, handiger. Natuurlijk, wij zijn maar een klein volk van nog geen zes millioen menschen en de wereld, ook de beschaafde wereld is zoo groot. Het is dus vast en zeker, dat, al zijn we precies zoo knap, geleerd, vlug, handig, enz. als al die honderden millioenen beschaafde wereldlingen, die anderen te zamen meer moeten kunnen dan wij alleen. Dat spreekt van zelf. Maar, en hier zit ons klein zijn, daarom moe ten we niet denken, dat we minder zijn. We weten, de statistiek wijst ’t aan, dat het Nederlandsche volk tot de meest ontwikkelde behoort, dat wij de minste analphabeten hebben. Zijn er in ons land geen fabrieken, die veel voor ’t buitenland werken en later voert die buitenlander het weer ons land in en de menschen koopen ’t, omdat ’t van ’t buiten land komt en dus deugdelijk is. Zoo’n geval bewijst twee dingen Vooreerst, dat die Nederlandsche fabrieken toch wel kun nen concurreeren en ten tweeden, dat de men schen liever eenige percenten meer betalen, als er maar een buitenlandsch etiquet op staat. Want dat tweemaal onnoodig vervoeren kost geld, de grens-commies vraagt geld en ook de buitenlandsche koopman wil verdienen. En dat meerdere moet de Nederlandsche klant betalen. Als ’t maar buitenlandsch klinkt, Fransch, Engelsch of Duitsch. dan is ’t goed. Daarom noemt een scheerder en haarsnijder zich coiffeur, ja, vindt er nog meer aparte namen bij. Ge ziet er staan «Coupe et barbe* en «champooing* en «salon pour dames* en wat niet al. Bij de kleermakers is ’t reeds zoo ver ge komen, dat één buitenlandsche taal niet meer voldoende is. Want zelfs in kleine stedekens noemt iemand, wien ’t wel eens gelukt een ongeveer draagbaar, toonbaar kleedingstuk te maken, zich marchand tailleur en ge hoort van elegante coupe, van coupeur, van taille, van weet ik wat nog al. Maar is ’t niet zoo duidelijk als een Italiaan- sche zomerdag, dat een naaldkunstenaar te ’s Gravenhage of Amsterdam zich, ter onder scheiding van zoo’n nietig provincie-mannetje, toch heel anders moet noemen. En nu moet ’t Engelsch te hulp komen. Neem ’t banketbakkersbedrijf en voeg daar ’t koksbedrijf bij. Een reeks van vreemde namen. Allemaal van die stadhuiswoorden, zou de eenvoudige buitenman of burger zeggen. En kom eens in de koffiehuis- en schouw burgwereld Al zijt ge behoorlijk met vreemde talen vertrouwd, dan zijt ge nog maar half bij, om de daar noodzakelijk vereischte, onmo gelijk misbare taaltjes te snappen. ’t Is zelfs zoover gekomen, dat men in ver schillende zaken en bedrijven liefst een bui- tenlandschen naam draagt. Als ge zoo maar gewoon weg van je vader den eerzamen naam Bakker, Mulder, De Jong, enz. geërfd hebt, moet ge u toch schamen, zoo iets op een uithangbord, affiche of ad vertentie te plaatsen. De menschen zouden OU RANT. I A

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Sneeker Nieuwsblad nl | 1908 | | pagina 1