II
I
■B D lBERTEJTIE8L.il)
VOOR SSBEK ES 01ISTRM.
6
63e Jaargang.
Woensdag 11 November 1908.
No. 81.
Amsterdamschs Brieven.
Feuilleton,
Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek.
af-
ver-
K
geen
alle
den, dat z’n stand moet ophouden, dat nu een-
kan leven en dat er
dat tobt met de gel-
Opcenten op rijkslasten,
straat belasting zijn reeds
De middenstanders en de
(Slot).
Irma boog een weinig ’t hoofd. Zonder strijd gaf
hij haar op? Hoe vreemd en onverschillig moest haar
persoon hem zijn gebleven! En rijkdom vond hij
misschien ook nog wel bij een andere, hij de »beeld-
schoone« assessor Von Gerlach, met de vooruitzichten
op eene schitterende carrière. Een groot leed daalde
in haar hart, maar zij richtte zich fier op en zei: Wij be-
hooren niet bij elkander.
Het klonk als een echo van zijn laatste woorden,
koud en zielloos. En toch worstelde haar hart als met
gloeiende tranen.
Een zacht gedruisch. Franz von Gerlach had een
diepe buiging gemaakt. Hij ging naar de deur,
langzaam, met zwaren tred. Op den drempel bleef
hij staan.
Naast de groote, onheelbare smart van u te hebben
verloren, Irma, rijst in mijn ziel de vrees, dat je mis
schien eens werkelijk om het geld ten huwelijk zult
worden genomen.
Ze sloeg de handen voor het gelaat. Neen Nooit
zal dat geschieden. Nooit zal ik een man toebehoor en,
die niet rijker is dan ik! Ik zweer het.
Hij wierp nog een droeven blik op haar en ging heen
Eenige jaren waren voorbijgegaan. Irma Werthern
was niet getrouwd. Zwijgend en fier had zij de smart
De rozen'schitterden nog rood en helder, maar het
geluk van dat uur was lang, heel lang voorbij. En nu
zou het vloerkleed door vreemde voeten worden be
treden. Niemand zou vermoeden welke herinneringen
boven dien krans van rozen zweefden.
Traan op traan rolde langs de wangen van het
meisje. Daar werd zacht aan de deur geklopt. Er werd
een bezoeker aangediend, die zich niet wilde laten
afwijzen. Irma deed niets dan het hoofd schudden.
Weer stond zij op den krans van rozen, de handen
gevouwen. De deur werd voorzichtig geopend. Een
stem, diep en teeder, riep van den drempel haar naam
een stem, die zij zooeven wakend droomend had
gehoord. En nog wakend droomend antwoordde zij
Franz
Behoedzaam naderde hij het meisje en trad in den
magischen tooverring van den kleinen krans van rozen.
Irma keek op. En plotseling verspreidde zich een
glimlach over haar gelaat als van een verheerlijkt we
zen, ze legde de armen om den hals van den man, die
voor haar stond, drukte haar brandend, beschreid ge
laat tegen zijn wang. Als door een tooverslag ver
dwenen de smart en de ellende der laatste dagen uit
haar geheugen.
Franz, zei ze zacht en telkens niets dan Franz
Zoo dankbaar, zoo teeder en innig. Hoe heerlijk, dat
je nu hier bent, Franz Je weet niet hoe ik naar je
verlangd heb al die jaren Eiken avond, voor ik insliep,
heb ik jou naam gemompeld tusschen de woorden
van mijn avondgebed en gehoopt, dat ik van jou zou
droomen. En heden is mijn wensch in vervulling ge
gaan. Ik droom dat je bij mij bent en ik je zeggen
kan hoe lief ik je heb gehad, Franz, altijd en altijd, en
het meest lief, toen ik je van mij stiet.
Hij bewoog zich niet. Hij gevoelde, dat zij in een
om het verloren levensgeluk gedragen. Niemand had
in haar bloedend hart gezien; met een glimlach op de
lippen was ze nu en dan nog eens in een gezelschap
verschenen, om zich eindelijk geheel uit het gezellig
verkeer terug te trekken. Alleen voor reizen en het
bezoeken van den schouwburg scheen zij nog belang
stelling te koesteren. De plichten, welke de positie
van haar vader haar oplegde, vervulde zij en overigens
las zij veel. Aanzoeken om haar hand voorkwam zij
ofschoon niemand er meer aan gedacht zou hebben
haar alleen om haar geld te trouwen. Want Irma
Werthern, deleelijke Irma Werthern, was bijna schoon
geworden. Haar gestalte was gevuld, haar gelaats
trekken waren zacht en teeder geworden. Maar tus
schen de werkbrauwen vormde zich langzamerhand
een kleine plooi en ontsierde het blanke voorhoofd. En
omlrma’s lippen trilde soms een trek van innerlijk leed.
Franz von Gerlach was naar Berlijn vertrokken en
had zich daar als advocaat gevestigd. Tot ieders ver
bazing had hij den staatsdienst er aan gegeven.
Weldra hoorde men van hem. In twee groote op
zienbarende processen maakte hij door een scherpzin
nige en schitterende verdediging zijn naam bekend.
Hij werd een gezocht advocaat, wien men gaarne een
hoog honorarium betaalde.
Irma verheugde zich over zijn steeds toenemenden
roem. Maar in koortsachtigen angst en spanning deed
zij van tijd tot tijd een onderzoek naar zijn particu
liere omstandigheden, naar zijn maatschappelijke be
trekkingen.
Zoo kwam de vijfde lente sedert hare verloving.
Een lente, zoo kwistig in kleuren, alsof de natuur haar
schoonste kleed over de aarde wilde spreiden. Zelfs
de nachten schenen nog verzadigd van het licht
van den dag, dat niet wilde sterven.
In den tuin van de villa der Werthern’s staken de
bloeiende boomen groote, feestelijke bouquetten om
hoog. De gouden regen schudde zijn schitterende
bloesems, de accacia’s geurden zoet en zwaar, alsof er
een bruid te vieren viel. Het zonlicht flikkerde en
sprankelde door de prachtige vertrekken en deed al
de bijeengegaarde kostbaarheden schitteren. Maar te
midden van dien glans dwaalde een zwarte schaduw
rond, een gebroken gestalte, rusteloos als een spook
met strakke, wijd geopende oogen. In twee nachten
was er geen slaap in deze oogen gekomen. Zij schit
terden onnatuurlijk en de wangen waren doodsbleek.
Irma had nu alles verloren, den geliefde en de ver
gankelijke goederen, waarom ze hem had verstooten.
En haar vader was niet meer, een beroerte had hem
gedood. Hij had zijn geheele vermogen verloren en de
val van zijn oud huis had hij niet kunnen overleven.
Irma kon het ontzettende maar niet begrijpen. Wan
kelend, nauwelijks in staat zich op de been te houden,
sloop zij rond in het huis van den dood en staarde al
de voorwerpen aan welke haar niet meer toebehoorden:
de groepen van Meissner porcelein, de herders en de
herderinnetjes van Sèvres, de Delftsche schotels, de
goudleeren behangsels.
En overal schitterde het zonlicht, daalde zevenvou
dig gebroken uit de kristallen candelabres neer, pla
gend spelend met kleuren.
Eindelijk bleef zij staan, in de kleine salon op een
krans van rozen, welke het medaillon van het vloer
kleed omlijstte. Hier, op deze zelfde plaats had Franz
haar vijf jaren geleden voor ’t eerst gekust, hier had
hij onvergetelijke woorden tot haar gesproken.
Ik heb je lief en ik zal je liefhebben mijn gan-
sche leven lang en wij zullen geluk en leed samen
dragen. Hoor je, liefste, ook het leed
in ’t reine, schijnbaar ten minste, gebracht
wordt. Natuurlijk blijven er dingen achterwe
ge, die anders niet zouden mogen wachten.
Ge weet bijv, dat ’t Oosterpark zich onmiddel
lijk aansluit bij de voormalige Oosterbegraaf-
plaats. Dit oude kerkhof heeft de eerwaardig
ste boomen van heel Amsterdam en ’t plan
was, de grafsteenen, monumenten en verder
alles, wat tot een kerkhof behoort, te verwij
deren en dit eerwaardig stuk natuur, want zoo
mag het genoemd worden, bij het Oosterpark
aan te sluiten. De opruiming is nu zoover
gevorderd, dat deze aansluiting kan geschieden,
maar men zal een jaartje wachten, daar 't nog
al wTat geld kost. Een brug over een der
grachten langs den Amstel zou vernieuwd
worden. Doch er werd gezegd, dat verster
king der brug niet zooveel kost en de post
is voorloopig in «Onvoorziene Uitgaven* ge
stopt. Dan kan er later nog eens wijd en
breed over gesproken worden.
Doch de onderwijzers krijgen verhooging en,
ge begrijpt, dat zoo iets in de papieren loopt.
Het corps onderwijzers in onze stad vormt
een heel leger. Toen voor eenige jaren be
paald werd, alleen onderwijzers met hoofdakte
te benoemen en ’t maximum voor eiken klasse-
onderwijzer op t 1500 te brengen, solliciteer
den tal van hoofden van dorpsschooltjes, ook
uit uwe provincie, naar een plaats als klasse-
onderwijzer alhier. Sedert is dat maximum
gelijk gebleven. Maar nu de regeering voor
alle gemeenten meer subsidie geeft ten behoeve
van het onderwijs, daarbij bedoelende, dat ook
de gemeenten, die hooger salariëeren dan de
Rijkssubsidie is, de salarissen nog weer zouden
verhoogen, de hoogere subsidie dus niet als
een faveurtje voor de gemeentekas zouden
beschouwen, nu heeft ook Amsterdam de sa
larissen der onderwijzers verhoogd. Een paar
heeren raadsleden van de S. D. A. P. wilden
nog verder gaan, maar de verzekering van
onzen jongsten wethouder, uw Kamerlid mr.
S. de Vries, dat zelfs de onderwijzers de billijk
heid betracht vonden, daarbij de magere-
schatkist-idylle gevoegd, maakten dat de ver
hooging bepaald werd naar des wethouders
voorstel.
Natuurlijk zijn de gemeentelijke weldaden
niet geheel gelijk verdeeld en blijven er nog
klagers over, zooals de onderwijzeressen.
Zoo tusschen haakjes gezegd, die dames
worden zoo langzamerhand dure landskinderen.
Het is toch een heel
gemeente of een huishouding,
denken: ik doe ’t
Kunnen we niet rond-
ons toch niets
een huismoe-
Ge vraagt me, waarom? Wel, hoe langer hoe
meer verspreidt zich de gemeentelijke bepaling:
Geen getrouwde onderwijzeressen.
Die onderwijzeressen hebben voor hare op
leiding heel wat aan ’t Rijk gekost en als de
dames nu jong getrouwd geraken, kunnen die
opleidingskosten maar een paar jaren rente
werpen.
Een verbl dend, of liever hoopgevend be
richt tijdens de begrootingsdebatten was, dat
de wethouder verklaarde Er is kans om van
’t oude beursterrein af te komen. Naar
luidt, zijn de onderhandelingen gebaseerd op
het plan, om op dat terrein een groot hotel
met daaronder liggende winkels te stichten.
Het kapitaal daarvoor is door een combinatie
van Amsterdamsche ingezetenen bijeengebracht.
De moeilijkheid was tot dusver het nemen van
een beslissing omtrent het definitieve plan,
waarvan deze bebouwing een onderdeel moet
uitmaken. We bedoelen het plan ter verbete
ring van den Dam en z’n omgeving. Het heet,
dat van de onlangs bekroonde plannen ten
stadhuize een van de gewijzigde plannen Van
Gent of Van der Meij uitgekozen is.
Het is te hopen, dat ’t gelukt. Want voor
eerst ligt daar in 't centrum der stad een heel
kapitaal waardeloos en dat, terwijl onze ge
meentekas ook ongeveer waardeloos isen
dan, heusch, we hebben ’t mooie van die
schutting met z’n meer of minder wanstaltige
reclames reeds lang in ons opgenomen en
zouden er nu best afstand van kunnen doen.
We willen ook veronderstellen, dat nu reeds
een genoegzaam aantal menschen uit de pro
vincie en ’t buitenland van die schutting ge
noten heeft. En als ze dan toch iets wan
staltigs willen zoeken, zouden ze even de
moeite kunnen nemen naar de ruine van den
vroegeren Park-schouwburg te rijden.
Neen, alles wat er is, moet er blijven. Daar
kan niet aan getornd worden, daar is
bezuinigen mogelijk. Integendeel, van
zijden roept men om meer en beter. Onder
wijzers en beambten vragen om verhooging
van jaarwedde of weekloon; men vraagt om
meer politie, beter verlichting, subsidie voor dit
en subsidie voor dat. In gemeente- zoowel als
in rijkshuishoudingen gaat dit steeds cres
cendo.
Blijft 't nu maar een opgaande tijd, dan is
’t wel te vinden, al kost ’t moeite. Maar in tij
den van malaise is er haast geen uitweg te
vinden.
Zulk een tijd maakt ook Amsterdam door.
Behalve dat de drukkende tijdsomstandighe
den de verdiensten der burgers verminderden,
dat in de diamantwereld en in de werkende
stand werkeloosheid heerschte en nog veelal
heerscht, is er veel kapitaal verloren in effec
ten. Heel wat rijke personen moesten zich
bekrimpen, dienstboden afschaffen, zuiniger
leven.
Dit werd ook merkbaar in de gemeentekas,
want een deel der geraamde en uitgeschreven
belastingen konden niet binnenkomen, omdat
er niet te halen was.
Dezer dagen was men met de begrooting
bezig. Een ondankbaar werk, als de rekening
niet sluitende is te maken.
Ik meen er reeds eens over geschreven te
hebben, hoe in werkelijkheid een tekort van
een millioen tweemaal honderdduizend gulden
voor de nieuwe begrooting geraamd werd
en hoe met kunst- en vliegwerk deze zaak
Twee matrozen zijn aan ’t passagieren in een
vreemde stad.
«Zeg, Jan,« zegt de een tegen den ander, »als we
elkander soms mochten verliezen, dan zeilen we alle
bei de eerste de beste herberg in en drinken zoolang
tot de politie ons inrekent, dan komen we van zelf
weer bij elkaar.*
Het geheim van een gelukkig leven is niet te
doen waar men lust in heeft, maar te trachten lust te
hebben in hetgeen men te doen heeft.
De tranen die het meest branden, zijn die,
welke men terugdringt en die in het hart opgesloten
blijven.
maal niet anders
niet komen kan,
delijke middelen,
hoofdelijke omslag,
zoo hoog mogelijk,
kleine burgers kunnen niet meer betalen en
de rijkaards willen niet meer betalen; dan gaan
ze liever elders wonen. Een gewone huis
houding kan nog bezuinigen: een dienstbode
afschaffen, het vacantiereisje goedkooper maken
of heelemaal overslaan, op de kleeding is des
noods iets uit te sparen.
Maar de huishouding een er groote gemeen
te? Geen kans op die soort bezuinigingen.
Schaf eens een aantal scholen, een paar brand
spuiten, een vijftigtal politie-agenten, een aan
tal lantaarnopstekers, enz. af.
Als men de zorg voor een huishouding
heeft, al kost die veel geld en moeite en zorg,
dan is het toch wel te doen, als de middelen
maar aanwezig zijn, als men zonder zich te
moeten bekrimpen, gemakkelijk alles betalen
kan. Maar wee, wanneer de financiëele zorgen te
zwaar drukken. In welken stand men dan
ook geplaatst is. Een arm huismoedertje, dat
per week slechts over eenige guldens te be
schikken heeft, werkt en zorgt met pleizier,
als er voor de behoeften, die zij gewoon is
zich en de haren te scheppen, behoorlijk vol
doende is. Maar niet, als er, ondanks de ge
ringe behoeften, met de centen niet rond te
komen is. Jaloersch zal zij kunnen opzien
naar de rijkaards, waar alles schittering en
weelde lijkt. En toch ook in die standen
kan betrekkelijke armoede zijn, die ’t leven tot
een last, niet tot een lust maakt.
Ook regeeringen van landen en gemeenten,
zitten er financieel zeer verschillend voor. In
de eene gemeente behoeft men haast geen be
lastingen uit te schrijven en men komt er
royaal, in de andere is er steeds te weinig in
kas, roepen de behoeften om steeds meer,
meer, en zijn de percentages voor de verschil
lende belastingen tot een hoogte gestegen,
die ’t bijna onmogelijk maken, ze nog te over
schrijden.
Nu zult ge opwerpen:
verschil, een
Een gemeentebestuur kan
voor en van anderen,
komen, dan behoeven wij er
van aan te trekken. Terwijl
der de zorg voor zich zelf en voor de haren,
voor eigen vleesch en bloed heeft.
Dit laatste lijkt wel waar en zal heel vaak
waar kunnen zijn, maar zou een zorgzaam ste
delijk bestuur zich de zaken der stad ook niet
aantrekken alsof ’t voor eigen vleesch en bloed
ging?
Een zorgzaam burgervader beschouwt z’n
gemeente als z’n groot huisgezin en dat ge
zin gaat hem ter harte als de kinderen aan
eene moeder.
Financiëele zorgen van dat groote gezin, die
gemeente, drukken hem ter neer, baren hem
zorg, geven hem slapelooze nachten.
Nu, ’t gemeentebestuur onzer hoofdstad ver
keert in de positie van een groot, rijk huishou-
ADVERTENTIëN 4 oent por regel. Bij abonnement van 500
regels 3 cent en van 1000 regels 21/, cent. Groote letters naar
plaatsruimte.
Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden,
franco per post f0,50.
Abonnementen worden te allen tijde aangenomen.
4
I
II