SIITWS- B ADVERTENTIEBLAD
VOOR WEU Eli o'ISIIIHH.
I
Visseherij.
Bi
63e jaargang.
Zaterdag 14 November 1908.
No. 82.
'Zi!
Feuilleton.
concert aan boord.
Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek.
ï«5
.1
Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS,
ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden,
franco per post f0,50.
Abonnementen worden te allen tijde aangenomen.
was
was
’V
sprek gehoord hebben. Met een verlegen groet liep
zij hem voorbij.
De boot stoomde mijlen en mijlen verder. Tegen
den avond namen wind en strooming toe; toch stond
naar het oordeel van den eersten officier geen slecht
weer te vreezen.
Men begon zich wat te schikken en gemeenzaam te
maken, het onderlinge gesprek werd levendiger. Daar
de meeste passagiers de zeeziekte te boven waren,
toonden zij wel eenigen lust om een klein stormpje,
dat in de dikke, grauwe lucht scheen op te komen,
op het dek bij te wonen. Men had iets gehoord van
het gesprek der zangeres en beweerde dat zij haar
kunst te hoog stelde maar gaf de beroemde vrouw ge
lijk in haar dwepen met de natuur; vooral deden
dit de vele aanwezige leden van het schoone ge
slacht.
En men vond er eenige behoorlijkheid in, later
op het veilige droge land, te kunnen verhalen van
een grooten storm, die misschien in de schildering wel
tot een geweldigen orkaan kon aangroeien.
Men had zich dus voorgenomen, zoolang het maar
uit te houden was, op het dek te blijven en hield zich
daar met krampachtige inspanning staande, zoo goed
als het gaan wou. De pianist speelde, na het ge
sprek over natuur en kunst, den gekrenkte op een ver
heven voetstuk. Hij hield zich wat afgezonderd, ant
woordde lachend op elke toespraak en neuriede, als in
diepe gedachten verzonken, een onbekende melodie
voor zich heen. Met het stille genot der zangeres was
het gedaan. Zij mengde zich in het gezellig verkeer
en nam vooral deel aan de spelen der kinderen.
(Slot volgt.)
ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500
regels 3 cent en van 1000 regels 27, cent. Groote letters naar
plaatsruimte.
Hoewel een kanarie eet. Een natuuronderzoeker
heeft dezer dagen eens nagegaan, hoeveel een kanarie
eet. Hij woog den vogel en het voedsel en bevond,
dat de kanarie elke maand 32 maal zooveel eet als
hij weegt; dat is dus eiken dag meer dan zijn eigen
gewicht.
Qouden bruidsparen. Wie hunne gouden bruiloft
mogen vieren, genieten wel een zeldzaam voorrecht.
Van de duizend echtparen is er gemiddeld maar één,
waaraan dat te beurt valt.
i
’lil
si
gelokte hoofd. Dat was de pianist, de beroemde pianist,
die, evenals de beroemde zangeres, aan de uitnoodi-
ging tot een groot muziekfeest aan de andere zijde
van den oceaan, gehoor gaf.
Vervelend is toch dat leven op een stoomboot, zoo
begon de kunstenaar het gesprek met zijn beroepsge-
noote; ik begrijp niet mejuffrouw, hoe u smaak kunt
vinden in dit eeuwige eenerlei der golven.
PoefHet schip had een groote stortzee over boord
gekregen, het schuim spatte over de leuning van het
bakboord, de kunstenaar werd genoodzaakt eenige on-
rythmische bewegingen met‘armen en beenen te maken
en knipte de fonkelende droppels toen van zijn jas af.
Een lachende trek zweefde om de lippen der zange
res. Neptunus laat niet met zich spotten; neem u in
acht, dat gij zijn toorn niet opwekt. Als het scheeps
leven u vervelend toeschijnt, waarom leeft u dan niet
in de kunst Van onzen kapitein vernam ik, dat de
pianino in het salon een voortreffelijk stuk is. Aan een
dankbaar, voor een deel muzikaal ontwikkeld, publiek
zou het u niet ontbreken; men heeft immers uit ach
ting voor u, den grooten pianist, op dat klavier nog
geen storm geloopen.
U spot, geloof ik, mejuffrouw
De kunstenaar richtte zich op in zijn volle lengte,
maar wachtte zich toch wel het steunpunt los te laten,
want de bodem onder zijne voeten wankelde evenzeer
als de gedachten in zijn hoofd, ’t Was onverdragelijk!
Maar om aan het lachende, rooskleurige gelaat geen
angst te toonen, vervolgde hijU weet toch, mejuf
frouw, dat ik alleen speel op een vleugel van Erard
of Bechstein. Ik hoop nu maar, dat men daar ginds
voor een besten vleugel zal zorgen. U, hooggewaar
deerde collega in de toonkunst, draagt uw kostbaar
instrument altoos bij u en nog is mij geen enkele toon
door u geschonken Maar ik kan begrijpen, dat u geen
paarlen voor de zwijnen wilt werpen en de betoove-
ring uwer stem niet in dit groote Niets wilt doen
hooren Och, alleen mijn lied Es tlühen die Rosen
im Thai. Ik hoorde het nog niet van uwe lippen
voor welke ik het dichtte. O, ik verzoek u er om
De zangeres hernam lachend U verstaat mij ver
keerd. Ik gevoel mij niet te groot, om in deze
ontzaglijke eenzaamheid, in dit Niets, gelijk u het be
lieft te noemen, te zingen, maar ik ben te klein.
Ook U is te klein. Ja, kijk mij maar niet zoo aan;
de mensch is te klein in zijne kunstuitingen tegenover
de natuur. Wat zijn uwe voortreffelijke trillers en
loopen Wat mijne coloraturen Wilt u wel gelooven
dat ik sinds vier dagen het krachtvol concert der gol
ven nog niet moede ben Dit is een melodrama waar
bij Wagner zelfs in ’t niet verzinktEen oneindige
harmonie van tonen en kleuren, nu eens zoet lokkend
en koozend dan weder reusachtig, hartstochtelijk tot
vernietigend toe.
fantaseert, mejuffrouw, u dweept.
Ja, ik dweep, als dwepen gelijk staat met de erken
ning, dat alle menschenkunst erbarmelijk is tegen
over de alkuustenares, de natuur; dat onze kunst in
de natuur moet wortelen als zij echt zal zijn, dat er
maar eene kunst bestaat, die zich naast de natuur
mag stellen de kunst om te midden van de wisseling
der natuur en hare krachten te leven. Vergeef mij
mijn geestdrift. Es biühen die Rosen im Thai. Mis
schien hoort u vroeger uw lied dan u denkt, maar niet op
de zee.
En meteen betooverend lachje gaf zij den virtuoos
de hand, die deze aan zijn lippen drukte. Toen de
zangeres zich omkeerde, zag zij het groote blauwe oog
van den kapitein op zich gevestigd. Hij moest hun ge-
Ook Engelsche, Belgische, Duitsche, Deen-
sche, Zweedsche en Noorsche schepen brach
ten te IJmuiden visch aan de markt.
Doordat de stoomtrawlers geregelder bin
nenkomen en vlugger weg zijn dan de zeil
schepen, komt er wel meer in de aparte vis-
schershaven, maar is deze niet zoo dikwijls te
klein.
Bedroeg ’t getal stoomtrawlers, die in 1897
binnenkwamen, slechts één, in 1900 twintig,
op 31 Dec. 1907 was dit gestegen tot 660.
Het aantal zeilvaartuigen verminderde tot 26.
In 1907 kwamen 69 schepen uit andere
plaatsen hier binnen.
Een voorname factor voor een visschershaven
is ’t steeds voorradig hebben van voldoende
ijs ter verpakking en koelhouding van de spe
ciale visch-waggons.
In 1901 kwamen te IJmuiden binnen 11
stoomschepen en 4 zeilschepen, met bijna 7
millioen kilogram ijs,in 1907 wel 17 stoom- en
2 zeilschepen, met ver over de 11 millioen
kilogram, terwijl in de ijsfabrieken 25 millioen
600.000 kilo gefabriceerd werd. Samen dus
in ’t afgeloopen jaar 37 millioen kilogram ijs.
In 1900 besomde de stoomtrawlervloot ruim
150.000 gulden en in 1907 bijna 3 */s millioen
gulden.
In dit jaar ging bijna drie vijfde deelen der
visch naar ’t buitenland, bijna uitsluitend Duitsch-
land en Belgie.
We hebben hier eenigszins uitvoerig over
Ymuiden geschreven, daarmee willende aan-
daiden, dat ook in het visschersbedrijf ’t oude
voor ’t nieuwe moet wijken, wil ’t goed gaan.
Het oude bedrijf geeft een armer en gevaar
voller bestaan, het nieuwere een rijker en ze
kerder en het bedrijf bloeit er door. Laten
we respect hebben en houden voor de dege
lijke, eenvoudige mannen met hunne wijde
broeken, maar houden we 't toch met den nieu-
weren vooruitgang, die ook hier duidelijk
helpt.
De hoofdbronnen van ons bestaan zijn
landbouw en veeteelt, handel, scheepvaart
en nijverheid, en niet te vergeten ons
koloniaal bezit. En dan moeten we er extra
bij noemen wij hebben kapitaalkapitaal,
belegd in binnen-, maar vooral in buitenlandsche
en koloniale ondernemingen. Eerst na al deze
voornaamste zaken, die ons bestaan verzekeren,
te hebben opgenoemd, mogen we ook de vis-
scherij aanhalen. Als ge in de Friesche bin
nenwaters de visschersbootjes ziet, als ge langs
onze kusten, even buiten den dijk, al die ha
ringnetten in ’t water ziet staan, als ge op de
Zuiderzee die vele botters ontmoet, als ge op
meerdere eilanden, te Volendam, Huisen, enz.,
die stoere zeemenschen ontmoet, groot en
breedgeschouderd en bruin en verweerd, ge
kijkt weer eens naar die typische overoude
kleederdrachten gaat ge naar de Zeeuwsche
stroomen, waar zoovele mosselen- en garnalen-
visschers zijn, naar lerseke met z’n uitgebreide
oesterteelt, maar vooral naar Schevingen met
zoo vele bommen en haringloggers, dan maakt
dit gezamenlijk op u den indruk, alsof ge in
de visseherij ook een hoofdbron van bestaan
moet zien. Vooral ook, wanneer de haring-
visscherij in volle werking is en Huisen, Lem
mer, Harderwijk, Vollenhoven, Harlingen ’t
glinsterend zeebanket bij honderdduizenden in
hunne rookerijen tot bokkings maken, die bij
groote massa’s wijd en zijd verzonden worden.
We vergeten hierbij nog Vlaardingen en
Maassluis en, de allervoornaamste, IJmuiden.
Maar deze plaatsen typeeren onze visschers-
bevolking niet zoo bijzonder.
Toch is de visseherij niet een der hoofd
bronnen te noemen, omdat ze niet aan zoo’n
belangrijk deel onzer bevolking een bestaan
verschaft.
Voor meer dan twee eeuwen, en ook nog
veel vroeger, was dat wel ’t geval. De ha-
ringvisscherij was de groote visseherij, die
langzamerhand ook de andere scheepvaart en
zeehandel deed ontstaan. De haringvisscherij
had behoefte aan veel zout, dat voor een goed
deel genaaid werd uit Spanje en Portugal. Men
nam, ’t ging in eene moeite door, ook zuid
vruchten en wijnen mee terug, en bracht er
haring. Men werd zelf groothandelaar in de
voortbrengselen van ’t Zuiden, bracht die ook
De jonge zangeres was de eenige passagier der
eerste kajuit, die van de zeeziekte verschoond was
gebleven. Terwijl de andere passagiers onder de on
dragelijke ellende van den pas begonnen zeetocht
leden ook de interessante pianist behoorde tot de
zieken had de zangeres van het eerste oogenblik,
dat de stoomboot het anker had gelicht, zich op het
dek een plaatsje uitgezocht, waar zij nu uren lang zat,
in een mantel gehuld, want het was ruw weder, en
met hare bruine oogen droomend op de eindelooze
watervlakte staarde. De kapitein schiep behagen in
de jeugdige, bloeiende gestalte, met haar levendig
gelaat, dat schitteren en gloeien kon in het gesprek.
Zij moest hem wel bevallen, want de beroemde zan
geres was ook een beroemde schoonheid; zij beviel
hem echter dubbel, omdat zij, in weerwil van het voor
nieuwelingen onverdragelijk slingeren van het schip,
haar frissche, gezonde kleur behouden had; en die kleur
was echt, dit wist de bekwame en ervaren zeerob
zeer goed. De zangeres beviel den kapitein echter
drievoudig, omdat zij haar zitplaats op het dek met
nauwkeurig oordeel zoo gekozen had, dat zij het ar
beidende scheepsvolk nooit in den weg zat en zich
met stille wijding verdiepte in de wondervolle wereld
des oceaans.
De vierde dag was bijna ten einde, een derde der
reis afgelegd. Allengs waren verscheidene lijders uit
de kajuiten weer opgedoken, en eindelijk verscheen
ook een slanke gedaante, schilderachtig in een grijzen
overjas gehuld, met een fantastische muts op het zwaar
'W
naar de landen aan de Oost- en de Noordzee,
haalde koren uit de Oostzee-gewesten en
werd zoo de vrachtvaarder van Europa.
Ook na den 80-jarigen oorlog, toen de eigen
lijke scheepvaart en handel op alle landen van
Europa en op het Verre Oosten en Westen
zoo veel beteekende, was de visseherij van
zeer groot belang, was mede een hoofdbron
van ons bestaan. Toen breidde ze zich uit
naar de zeeën van Groenland en Spitsbergen,
waar immers in den korten zomer een Hol-
landsch stedeke bestond van traankoken. Dit
plaatsje heette terecht Smeerenburg.
Die Groenlandsche vaart was van zóó groo
ten om vang, dat de regeering in tijden van
zeeoorlogen eenvoudig deze visseherij verbood
om dadelijk bekwame matrozen voor de oor
logsvloot gereed te hebben.
Neem hierbij in aanmerking, dat de bevol
king van ons geheele land slechts een klein
deel was van de tegenwoordige, terwijl de
visseherij zoo’n groot aantal menschen voedde,
dan zal men begrijpen, dat ze destijds een
hoofdbron van bestaan mocht genoemd worden.
Thans niet meer. Het moge curieus zijn
voor den landgenoot, maar vooral voor den
vreemdeling, die stoere mannen in vreemde
kleedaagie te zien loopen, werken, wonen, ze
vormen maar een klein onderdeeltje van de
zooveel grooter geworden bevolking.
Al ziet ge ook in den ansjovistijd honderden
scheepjes en schepen van allerlei grootte en
slag op de Zuiderzee hoopvol de netten uit
zetten, ’t blijft een kleinigheid.
De lezer versta ons goed. De visseherij op
zich zelf beschouwd, is geen kleinigheid, maar
ze beteekent in verhouding tot ons geheele
volksbestaan, niet meer zoo’n groot gedeelte.
Het percentage is aanzienlijk verminderd.
Dat onze visseherij nog heel wat beteekent,
kom ’t zien te Schevenin gen en vooral ook
te Vlaardingen (en Maassluis).
Maar bovenal te Ymuiden. De jongste
onzer visschersplaatsen, Ymuiden, is nooit een
Noordzee-visschersdorp geweest als Schevenin-
gen, Katwijk, Zandvoort, enz. Maar nu is ’t een
Noordzee-vischstad.
Het is niet meer als in de visschersdorpen:
een groot aantal bommen, botters, bootjes en
loggers; de visschersbevolking een verzame
ling van armoedige, zwaar voor het bestaan
strijdende eenheden. Neen, het zijn machtige
maatschappijen met flinke kapitalen, die tal
van stoomtrawlers in de vaart hebben, waar
van de bemanning verzekerd is, een behoorlijk
en een vast loon te verdienen, waarvan een
arbeidersgezin kan leven.
Ja, verleden jaar kwam er een kink in den
kabel, zoodat er maatschappijen moesten fail-
leeren, maar dat zijn van die zaken, die in elke
flink vooruitgaande beweging voorkomen, die
slechts tijdelijk zijn en de beweging slechts
voor een poos tegenwerken.
We lazen dezer dagen het verslag van
Ymuiden.
Toen ’t Noordzeekanaal in 1876 geopend
werd, was Ymuiden een klein gehuchtje, maar
reeds toen hoopte men op een toekomst als
voorhaven van Amsteidam. Slechts weinigen
zullen vermoed hebben, dat daar ook nog een
visschersplaats zou ontstaan, die thans reeds
een der belangrijkste, zoo niet de belangrijk
ste is van het vasteland van Europa. Een haven,
die ook buiten ons land wordt genoemd en
welker inrichting de aandacht trekt en bezoek
ontvangt van commissiën uit Hamburg, Osten
de, enz.
Een leek staat versteld over de bedrijvig
heid in haven en vischhal. (Hebt u wel eens
onder de marktberichten in de groote bladen
’t dagelijksche vischbericht van IJmuiden ge
volgd Wat een massa visch en dat alle
dagen weer aan Stoomtrawlers, kotters, enz.,
vullen de kaden. Een gerij en geros, gesleep,
geschreeuw, sissen van stoomkranen. Alles
koortsachtig haastig.
De hallen zijn gevuld met visch, netjes uit
gestald. Daar begint de radde stem van den
oproeper en dan, haas-je, rep-je, ’t verpakken
en verzenden, ’s Morgens 7 uur luidt de bel
van den afslager en 140 vischkoopers staan
gereed, ’s Middags om één uur is alles ver
dwenen. Eens werd er op één dag voor
70.000 gulden visch afgeslagen.
Nu een paar cijfers.
De hal gaf in 1907 bijna 5.000 gulden voor
de geleverde stroom van de electrische cen
trale als vergoeding aan den Staat.
Was de scheepvaartbeweging van de vis
schershaven in 1897 bijna 600.000 M3, in 1907
bijna 2 millioen 600.000 M3.
In 1907 kwamen 449 vrachtvaartuigen bin
nen met 2 millioen 839 duizend kilogram ver-
sche visch. In dat jaar kwamen er 662 kolen
schepen binnen met bijna 119 millioen kilo
gram steenkolen.
OURANT
■F