8IEIIW8- ES MffERTEJTIEBLlD VOOR S.SEEK H OWIIM. I ft De Van Harens. DE EGOÏST. 63e Jaargang. Zaterdag 21 November 1608. No. 64. Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek. llös Feuilleton. ut. de Slot volgt. r Li Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS. ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f0,40 per 3 maanden, franco per post f0,50. Abonnementen worden te allen tijde aangenomen. ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500 regels 3 cent en van 1000 regels 21/» cent. Groote letters naar plaatsruimte. I keuveluurtjes zou ontzeggen. Maar bij hem in huis te komen, dat scheen haar te gewaagd. Het speet den heer Frohmann zeer, dat zijne bemin nelijke buurvrouw weg bleef. Hij ging haar nog eens met gekleede jas en hoogen hoed een visitie brengen, om haar dringend te vragen hare bezoeken vol te houden. Toen zij hem, zoo goed als het ging de reden van haar wegblijven te kennen gaf, stelde hij haar voor, thee te drinken in de voorhal van zijn huis en hij be toogde haar met een vloed van woorden, dat een hal niet tot het eigenlijke huis behoorde en dat zij dus zonder eenig bezwaar daar bij hem kon zitten. Zij deed het eens, bij wijze van proef. Eén keer is geen keer, dacht zij; maar dien eenen keer was het zoo aardig en gezellig, dat zij weldra voor de tweede en voor de derde maal kwam en ein delijk was zij langzamerhand zoo over alle bezwaren heengestapt, dat zij dagelijks, als de avond begon te vallen, naar zijn huis wipte. Hij kon zoo prettig vertellen; dat beviel haar. En hem beviel het, dat zij zoo goed kon luisteren, geen overbodige vragen deed en dat hare blanke fijne handen zoo bevallig met hettheeservies wisten om te gaan. Maar hij was veel te flegmatiek om na te denken over zijne sympathie voor de eenzame vrouw. Hij mocht alle beschaafde, vriendelijke en verstandige vrou wen gaarne lijden, maar hij had er nooit aan gedacht een vrouwelijk wezen door een huwelijk aan zich te verbinden. Hij bekommerde zich ook volstrekt niet om den treu- rigen materieelen toestand, waarin zijn buurvrouw zich bevond. Harteloos was hij niet, maar hij behoorde tot de menschen, die om zich heen zien wat vroolijk en goed is en zorgvuldig alles vermijden wat treurig is. Als mevrouw Von Dornburg soms zeer bescheiden sprak van hare vele zorgen dan bracht hij het gesprek op iets anders, vertelde een aardige anecdote en was blij als zij weder lachte en hare fraaie blanke tanden vertoonde. Mevrouw Vbn Domburg vond, dat hij eigenlijk een groote egoïst was en als zij alleen in hare stille kamer zat, kreeg zij dikwijls een gevoel van groote bitterheid. Daar zat nu die man, zoo flink en welgedaan, in zijn voorspoed en rijkdom; hij liet zich gaarne den tijd door haar verdrijven, liet haar kalm haren goeden naam voor hem opofferen en op zekeren dag, als zij hem minder beviel, zou hij haar zeer beleefd op een afstand weten te houden. Zij schreide dikwijls in stilte, als zij daaraan dacht. Dan besloot zij hare bezoeken te staken en zij stelde zich reeds zijn teleurgesteld gezicht voor, als hij tever geefs op haar zou wachten. Maar dan vielen haar de middaguren eindeloos lang; het leven leek haar zoo grauw en ledig; zij verlangde naar het vlammende houtvuur in de fraaie hal, naar den klank zijner stem, naar zijne vertellingen, zijn lachen, ach, zij verlangde naar hemzelven, naar dien welgedanen, goedhartigen egoïst. Eén enkelen keer kon zij het over zich verkrijgen thuis te blijven. Dat had haar veel strijd en tranen gekost; maar zij was sterk gebleven. Wat zou hij nu wel denken Zou het hem verdriet doen Zou hij eene boodschap sturen Telkens als er gebeld werd, schrikte zij op en zij glimlachte welvoldaan, toen hij eindelijk liet vragen waarom mevrouw niet kwam. Zij liet antwoorden, dat zij geen tijd had, en in stilte was ze blij, dat hij haar miste. Er zijn menschen, die zuinig blijven, zoolang zij over een vast inkomen beschikken, maar die, als het hun tegenloopt en zij achterop beginnen te raken, een los en luchtig leven gaan leiden. Dan gaan zij alle per ken te buiten en weldra hebben zij niets meer. Friedrich Frohmann, een zwaarlijvig rentenier, die op eene deftige, kleine villa in Thüringen woonde, placht dikwjjls bovenstaande stelling te verkondigen, en als iemand hem tegensprak, dan vertelde hij gaar ne van zijn jongen tijd, zijne buitenlandsche reizen en de merkwaardige manier, waarop hij fortuin had ge maakt. Tegenover hem, in de ruime, goed verwarmde hall der villa, welke naar het model der Engelsche land huizen was gebouwd, zat mevrouw Lisa von Dornburg, zijne buurvrouw. Hunne tuinen grensden aan elkan der. Maar terwijl huis en tuin van den rentenier Frohmann bewonderenswaardig goed verzorgd waren, zag het eigendom der jonge weduwe er treurig, bijna verwaarloosd uit. Huis en tuin waren haar tot een last, want zij was niet rijk en had geen geld om dienstboden te houden, die behoorlijk voor alles konden zorgen. Zij was dik wijls zeer ontevreden met haar lot, gevoelde zich een zaam en onbegrepen en vond in het kleine plaatsje geen geschikte conversatie. Een jaar geleden was de rijke Amerikaan haar buur man geworden. Eerst had hij slechts over zaken met Men kan niet beweren, dat Friesland vele mannen heeft opgeleverd, die in de voorste rij staan der groote oude Nederlandsche schrij vers en dichters. Waren eerst Vlaanderen en Brabant de gewesten, waar zoowel op geeste lijk als stoffelijk gebied de Dietsche stam z’n hoogtepunt bereikte; later, toen door de troe belen tegen Spanje de geestkracht zich ver plaatste van ’t Zuiden naar ’t Noorden, was hoofdzakelijk Holland ’t gewest, waar alle bloei en geest zich concentreerte en in Holland was ’t voornamelijk Amsterdam. Treden we alleen op litterair gebied, dan is ’t zooeven gezegde volkomen waar. Onze groote schrijvers en dichters uit de gouden eeuw van Frederik Hendrik® waren Hollanders. Doch niet alleen Friesland, ook andere ge westen der geünieerde provinciën droegen wei nig bij tot den roem der Nederlandsche letteren. Tot verontschuldiging van onze Friesche voorvaderen kunnen we zeggen: Wij, Frie zen, hebben ook nog een eigen Friesche taal, met eigen Friesche zeden en gewoonten, en in onze eigen taal kunnen we op den man wijzen, die, nog niet zoo lang geleden, te Bolsward geëerd is op een wijze, die hem en ons eert. Geen grootsch standbeeld of monu ment voor den eenvoudigen, maar edelen Frieschen bard; een eenvoudige steen in z’n geboortehuis te Bolsward bewaart nu zijne her innering. Van monumenten of gedenkteekenen voor Friezen, die als Nederlandsche schrijvers naam maakten, valt er in ons gewest weinig te bespeu ren. Alleen in de vestibule van ’t Harlinger stadhuis vindt ge de, door den beeldhouwer Royer, vervaardigde buste van Simon Stijl, den Harlinger geneesheer, die omstreeks ’t jaar 1800 eenigen naam maakte als schrijver, die geschreven heeft >De Opkomst en Bloei der Vereenigde Nederlanden» en het »Leven van Jan Punt», een beroemd tooneelspeler. Stijl leefde van 1731 tot 1804; de lOpkomst en Bloei» verscheen in 1774 en wordt doorgaans als een «meesterstuk» van stijl beschouwd. >Jan Punt’s leven» verscheen in 1781. Bo vendien maakte Simon Stijl nog treur- en blij spelen, die geen van alle op een groot genie wijzen. De opmerking zou gemaakt mogen worden, Invloed van groenten. Een geleerde heeft onderzocht, welke invloed groenten oefenen op ’t menschelijk ka rakter. Hij kwam tot de slotsom, dat een dieet van wortelen het karakter verzacht en zenuwachtige prik kelbaarheid vermindert. Erwten verwekken opgeruimdheid. Rapen daarentegen maken neerslachtig. Kool is goed voor longaandoeningen. Salade heeft een bedarenden invloed wegens den opium, welke zij bevat. De grootste armoede is armhartigheid en grootste rijkdom barmhartigheid. dat Harlingen zich voldoende uitgesloofd heeft met aan zijn letterkundigen dokter deze fraaie buste te wijden en zich een weinig be- lachelijk maakte, toen ’t op de rechterzijde 1 van ’t voetstuk dit vierregelig bijschrift liet i beitelen: Zie ’t beeld van Doctor Stijl! Waar mag zijn geest [nu spelen? 1 Men weet wel wandelaar! dat gij ’t niet gissen kunt. Maar zoo hem ’t spooken wordt vergund, Dan spookt hij door Europa op alle Treurtooneelen. Stijl heeft zelf dit versje gemaakt en er alleen schertsend mee bedoeld, dat hij harts tocht had voor ’t liefhebberijtooneel. Degenen echter, die ’t als kenschetsing van ’s mans litteraire grootheid lieten vereeuwigen, begingen een stupiditeit. Dat is dus één gedenkteeken, waarop aan merkingen zijn te maken; niet op ’t werk van Royer, dat goed gemaakt en ook duur be taald is, maar zulke, als wij zoo juist vaag aanduidden. Dat Stijl door zijne stadgenooten geëerd werd, blijkt ook uit ’t volgende: Ook voor Harlingen Was’t een heuglijk feit, dat in 1802 de vrede van Amiëns gesloten werd, zoodat de schepen weer uit de Harlinger haven naar de Oostzee en elders konden koersen en dit feit werd op den 2enjuni 1802 royaal gevierd. Wat toch is royaler dan flink te kunnen spij-» zen aan welvoorziene tafels en we lezen, dat, behalve een diner en een souper op ’t Harlin ger raadhuis, ook in ’t Heerenlogement aldaar »een prachtig diner* en >niet minder prachtig souper» gehouden is; het diner des middags om streeks half twee en ’t souper ’s avonds. Ge lukkig voor de genoodigden, die aan alle ta fels moesten aanzitten, dat genoemd Heerenlo gement op de Voorstraat onmiddellijk naast ’t Stadhuis stond, zoodat ’t zonder veel besog nes in ééne moeite door kon gaan. En eigen lijk ook al weer ongelukkig, want nu bestond er geen kans op tusschentijdsche spijsverterings- beweging. Stijl nam aan de maaltijden deel en schijnt dus als geneesheer gezorgd te heb ben, zelf er een capaciteitsmaag op na te hou den, ’tgeen bij zulke gelegenheden bepaald een voorrecht is. Moge er voor de vereeuwiging van dokter Stijl gezorgd zijn, (ook een straat in Harlin gen draagt z’n naam), mannen, die grooter zijn dan hij, missen nog steeds een monument. We bedoelen de Van Harens. haar gesproken; daarna had hij haar dagelijks goe den morgen gewenscht en een praatje gemaakt over het weer en eindelijk was hij deftig, in gekleede jas met hoogen hoed, haar een bezoek komen brengen. Zij was eerst wat geschrikt van die toenadering; maar het was een aangename schrik geweest. Zou hij, de rijke mijnheer Frohmann, behagen in haar vin den? Zou hij wênschen voor de toekomst koesteren, waardoor haar leven rustig en gelukkig zou kunnen worden Verlegen als een jong meisje was zij hem tegemoet gegaan. Hij was wel een half uur gebleven, had over allerlei met haar gepraat, maar in al zijn doen was zooveel kalmte en bedaardheid, dat haar verlegenheid weldra verdwenen was. Zij bracht hem een tegenbezoek, waarbij zij verrukt was over den sierlijken eenvoud en de fraaie, deftige inrichting zijner villa en gaf gaarne gevolg aan zijne uitnoodiging om hare bezoeken te herhalen. In den zomer hadden zij dikwijls in het prieel van zijn tuin gezeten. Zij had dan, met behulp van den kleinen koperen ketel, zijn Ceylon-thee gezet en toe bereid naar zijn smaak niet sterk, met wat rooden wijn en een schijfje citroen. Zij vond ze niet bijzon der lekker, maar dronk ze om hem genoegen te doen en knabbelde daarbij de sterk gekruide cakes, welke hij uit Engeland liet komen. Toen het kouder begon te worden, had zij een poosje hare bezoeken gestaakt. Zij wilde niet in opspraak komen, want er waren kwade tongen in het plaatsje en men had reeds gepraat over dat theedrinken in den tuin van haren buurman. Maar dat deed er niet toe. Een tuin, die open aan den straatweg ligt, is neutraal gebied en mevrouw Von Dornburg zag niet in, waarom zij zich die aangename en verft en polijst nog eens. Een mooie deur, niet waar. De man mag z’n zooveel centen uurs hebben. Maar Frans Hals krijgt in z’n kunstenaarskop een idee; hij neemt z’n penseel; met eenige krachtige pen seelstreken geeft hij een kop, die na eeuwen, als die mooie deur reeds lang weg is, nog be wonderaars trekt, die honderden, duizenden guldens voor ’t genie over hebben. Ge begrijpt, waarmee ge Feitama moet vergelijken. Nu, in dien geestdoodenden, kunstzielmis- senden tijd stonden de gebroeders Van Haren op, die soms vrij ruw, maar nooit gepolijst, al tijd oerfrisch werk leverden. Dat is de verdienste van Willem en vooral van Onno Zwier. Laten we beiden eens wat meer op den voor grond plaatsen en Willem in de eerste plaats nemen, omdat hij, niet de geniaalste, maar de oudste was. Zooals de lezer reeds weet, waren de ge broeders uit een edel Friesch geslacht ge sproten, hoog in aanzien aan het stadhouderlijk hof, kregen hooge betrekkingen en verkeerden uitsluitend in aristocratische en diplomatieke kringen. Ze waren gewoon meer Fransch dan Hollandsch te spreken en te schrijven en ble ven daardoor als van zelf onttrokken aan den invloed der burgerlijke school. Aristocratisch in alles, ook in de letterkunde, vroegen zij aan geen letterlievend genootschap een brevet en stelden zich allerminst onder de leiding van een verzenpolijster als Feitama. Met het ge volg, dat de producten van Feitama en de zij nen voor ’t nageslacht niets waard zijn en hun werken en streven alleen besproken wordt in letterkundige geschiedenissen, die dat volledig heidshalve wel moeten doen, vooral ook om de generatie der 18e eeuw aan te toonen. Wordt vervolgd. De Van Harens! Een geheele familie, die er wezen mag. Een kloeke Friesche tak van echte standfriezen. Adam van Haren, de wel bekende Watergeus was de eerste, die naam maakte. En nu moge men de Watergeuzen van verschillende kanten kunnen beschouwen en heel verschillend beoordeelen, dat er echt ras in Daam van Haren zat, wil zeker nie mand ontkennen. Een andere Van Haren muntte uit als ma gistraat en staatsman. Uit deze familie nu stamden de bekende gebr. Willem en Onno Zwier van Haren, waarmee we ons een oogenblik willen bezighouden. Zij ’t ook met eenige restrictie, want, laten we ’t dadelijk zeggen: In courantenartikelen dringt men liefst niet te diep door in de finesses van chronicques scandaleuses, zooals we dat hier, bij een eenigszins uitvoerige behandeling ge dwongen zouden zijn te moeten doen. Hoe jammer, dat ’t bij een drietal onzer beste mannen uit de tweede helft der 18e eeuw noodig is, die zaken ten minste aan te duiden, bij de twee Van Harens en bij onzen grootsten dichter uit dien tijd, bij Willem Bil- derdijk. Willem van Haren leefde van 1710 tot 1768, Onno Zwier van 1713 tot 1779. Beiden waren dus geheel kinderen der 18e eeuw, de eeuw van verslapping op elk gebied, de eeuw van onze nationale inzinking, om ’t met een thans zoo gangbaar woord te zeggen. In de letterkunde van ons land was die in zinking wel zeer diep. Waar was ze gebleven de schoone, of krachtige of bondige, altijd pittige stijl van de voormannen der 17e eeuw? Voor een Vondel met zijn heerlijke taal en verheven dichtwerkom alleen maar den groot sten naam te noemen, kregen we in de 18e eeuw een Feitama. Een man, die dichtstukken maakte, deze daarna polijstte, en dan nog eens en nog eens polijstte en dan nog in geen jaren met polijsten gereed was en die door zijn bent- genooten beschouwd werd als had hij op een echten Pegasus, over de steilste steilten heen den top van den Parnassus bereikt. Arme Feitama! Wat z’n werk was? Stuk werk, keurig afgemaakt, maar zonder ziel, zonder dichtziel. Het waren dichtregelen zon der iets waarlijk poëtisch. Neem een knap huisschilder, die uw deftig huis moet in orde brengen. Hij verft uw deur en verft ze nog eens en polijst ze tien malen T OURANT. I

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Sneeker Nieuwsblad nl | 1908 | | pagina 1