VOW H M OÜSMffl.
SlfflWS- Ril WTOWIRW
De Van J-larens.
i§en trein gemist.
Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek.
Feuilleton.
I
werd door de Prinses,
over leger en vloot
zeggen:
een
op
zijn
haar aangenaamsten toon, over de balustrade leunende.
Kun je me niet de andere schoen naar beneden gooi
en steunde de ongelukkige man.
Zeker liefste.
Mijn valies zeide hij, terwijl hij zich haastte zijn
schoenen aan te trekken.
Is in de slaapkamer onder je bed.
Gepakt
Ik weet het niet. Als het zoo is, dan heb je het
zelf gedaan, bij deze woorden had zij reeds de hand
aan de deurkruk ik had nauwelijks tijd om mijn eigen
goed te pakken. Voor zij aan den hoek kwam, waar
de rijtuigen stonden, hoorde zij haar naam.
Paulientje, Paulientje, heb je mijn vest niet o.
In de voorkamer, riep zij terug. Adieu Toen zij het
portier toesloeg, hoorde zij weder roepen. Paulientje
waar is mijn jas, al mijn geld zit er in, en zich nog
eenmaal omkeerende riep zij hem toe In de eetkamer
in den hoek, rechts achter de deur.
Toen legde de koetsier de zweep op zijn mager paard
en mijnheer Berger’s dierbare wederhelft verdween
uit zijn gezicht. Maar de buren zeggen, dat zij ge
dacht hadden hem als dol door het huis te zien dra
ven en elke minuut was hij aan de deur gekomen om
mevrouw Berger, die echter reeds vertrokken was, te
vragen waar zijn hoed was en waar zij den sleutel
van zijn valies had gelegd, om te zeggen dat zijn kousen
niet te vinden waren en dat er geen enkele boord in
huis was, en toen hij eindelijk als een wildeman uit
het huis holde, liet hij alle deuren en vensters openstaan.
De spoorwegbeambten en pakjedragers waren eeni-
germate verwonderd, dat juist, toen de trein wegreed,
een man met rood opgeblazen gelaat en open vest
het perron kwam opdraven, met den hoed in den nek en
met een opengeraakt valies in zijn eene hand. Bij
hield zijn huissleutel in de andere hand en balde grim
mig zijn vuist tegen een aardige vrouw, die uit het
portier van een tweede klasse-coupé leunende, hem tot
afscheid met den zakdoek toewuifde.
zorgen en geen van beiden zich om den ander zou
bekommeren de nalatige moest dan maar de gevol
gen ondervinden. Zoo gezegd, zoo gedaan. De dag
van vertrek kwam en mijnheer Berger, die nog even
op zijn kantoor was geweest, kwam om half tien thuis;
de trein ging om half elf.
Voortmaken, riep hij, nog een uur, haast je vrouw,
anders blijf je hier.
En ze haastten zich om ’t hardst.
Mijnheer Berger draafde door de eene kamer, vloog
dan weer met buitengewone snelheid in de andere,
trok alle laden en kasten open en lachte in zijn vuistje,
bij de gedachte welk een gezicht zijn vrouw zou zet
ten, wanneer hij alleen afreisde. Om tijd te sparen,
trok mijnheer Berger boven aan de trap vast zijn laar
zen uit. Om dezelfde redenen trok hij zijn jas uit,
terwijl hij door de eetkamer rende en hing hem aan
een haak in den hoek op. Toen trok hij zich het
vest van zijn lichaam en hing dat in de voorkamer op
en toen hij in de slaapkamer aankwam, was hij klaar
om een schoon overhemd aan te doen.
Hij haalde de kast open en begon alles door elkaar
te halen, evenals een kat, die jacht op een rat maakt.
Pauline, riep hij, waar zijn mijn sehoone overhem
den
In je kast, antwoordde zijn vrouw bedaard, terwijl
zij voor den grooten spiegel haar haar in orde bracht.
Maar ik zie ze niet, zeide mijnheer Berger een beetje
ongeduldig, ik heb de geheele kast onderstboven ge
had, er is geen enkel stuk in, dat mij toebehoort.
Mevrouw Berger trad een paar schreden van den
spiegel terug, om te zien hoe haar lokken er van verre
uitzagen en nadat zij zich overtuigd had, dat alles in
orde was, zeide zij
Natuurlijk, dat is mijn kast. Je weet toch wel, dat
we gisteren jou kast aan de andere zijde van de kamer
hebben geplaatst.
Ik zie niet in, zeide mijnheer Berger knorrig, waar
om je mijn goed niet klaar hebt kunnen leggen, je
hadt den geheeleh lieven morgen niets te doen.
Omdat niemand voor mij het goed klaar legde, gaf
mevrouw Berger ten antwoord, terwijl zij met de
grootste koelbloedigheid voortging het eene kleedingstuk
na het andere aan te trekken; haast je man, anders blijf
je thuis
Mijnheer Berger draafde in zijn overhemd rond als
een stier, die een rooden doek ziet.
Verdraaid, aan dat ongelukkige hemd is geen knoopje!
riep hij eensklaps.
Je hebt het binnenste buiten aan, zeide mevrouw
Berger met een opgeruimd lachje, terwijl zij haar
kleed dichtmaakte.
Toen mijnheer Berger zijn hemd weer had uitge
trokken, begon hij toch warm te worden. Driemaal
liet hij dat vervelende hemd vallen voor hij het aan
had en toen hij eindelijk met zijn hoofd door het lials-
split kwam, hoorde hij het tien uur slaan.
Waar is mijn dasspeld? riep hij.
Mevrouw Berger haalde juist uit de aangrenzende ka
mer hoed en handschoenen. Toen zij terugkwam, zag
zij hoe haar man iedere kast doorzocht.
In je hemd, dat je zooeven hebt uitgetrokken, zeide
zij, terwijl zij haar hoed opzette.
Mijnheer Berger zocht als een bezetene naar zijn
manchetknoopen.
Pauline, weet je waar die vervloekte knoopen zijn
Ik heb ze vanmorgen nog niet gezien, zeide zij, haar
handschoenen aantrekkende, heb je ze gisteravond niet
op de vensterbank in de kleine tuinkamer gelegd
Hij herinnerde het zich en in vollen draf liep hij
naar beneden. Daarbij dacht hij echter niet aan zijn
schoenen, die de dienstbode juist gepoetst en weder
boven aan de trap had gezet. Zonder ze te zien, strui
kelde hij over de eene en in het volgend oogenblik
duikelde hij ruggelings naar beneden, waarbij zijn hoofd
een niet geringen stoot moest verdragen.
Wat is dat
Ben je spoedig klaar, man? vroeg zijn vrouw, op
De heer en mevrouw Berger kwamen juist op tijd
om den trein voor hun neus te zien wegrijden. Met
woede in hun hart en een gedwongen lachje op de
lippen, keken zij hem na. Hun eerste gedachte was
hem na te rennen, maar daar de trein toen reeds bijna
uit het gezicht was, lieten zij dit denkbeeld varen en
gaven zij den koetsier order om naar huis te rijden.
Na een poos brak mijnheer Berger het stilzwijgen
af met de woordenDat komt er van wanneer je op
je vrouw moet wachten
Ik was allang vóór je klaar, vriendje, antwoordde
zijn vrouw.
Groote goedheid, ging mijnheer Berger ongeduldig
voort, hoor nou eens wat een onzin Zat ik niet min
stens tien minuten voor jou in het rijtuig en riep ik
me niet de keel schor om jou? De geheele buurt
kwam in opschudding.
Zeker, lieve, antwoordde mevrouw Berger met die
merkwaardige bedaardheid, die slechts een vrouw kan
toonen en die bij den man zelfmoordgedachten doet
ontstaan, en telkens als ik in het rijtuig wilde komen,
stuurde je mij nog eens terug om iets te halen dat
je vergeten had.
De heer Berger zuchtte.
Dat is te erg, antwoordde hij. Wanneer ik een reis
naar Amerika zou moeten doen, dan zou ik even naar
huis komen, mijn reistasch pakken, een schoon over
hemd aantrekken en dan maakte ik dat ik wegkwam,
terwijl een vrouw ongeveer een half jaar noodig heeft
om tot een besluit te komen.
Het eind van het liedje was, dat de heer en mevrouw
Berger hun uitstapje tot de volgende week verschoven.
Zij kwamen overeen, dat ieder maar voor zichzelf zou
ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500
regels 3 cent en van 1000 regels 21/» cent. Groote letters naar
plaatsruimte.
hij te Wyckel het slot Meerenstein bewoonde,
vroeger in ’t bezit van den beroemden gene
raal en vestingbouwer Menno baron van Coe-
hoorn.
In 1738 huwde hij met Sara Aleida van
Huls, uit Delft, wier liefde en deugden gedu
rende zijn gansche leven de voorwerpen ble
ven eener innige vereering, en die de gelukki
ge moeder werd van tien kinderen.
In 1742 verhuisde hij naar Wolvega, waar
hij Duco, kort voor diens overlijden, opvolgde
als grietman.
Inmiddels hadden hem de Staten van Fries
land afgevaardigd als lid van ’t Ccllegie ter Ad
miraliteit te Amsterdam, van den Raad van
State en van de Algemeene Staten in den Haag,
waar hij veel omging met de staatslieden Fa-
gel, Van Slingelandt en Bijnkershoek. In die
aanzienlijke betrekkingen gaf hij blijken van uit
stekende bekwaamheden. Vooral in 1746,
toen de Franschen ons land met een oorlog
bedreigden, wendde hij in de hoogste verga
deringen al zijn welsprekendheid aan om de
suffe regenten tot wakkerheid aan te sporen,
ten einde de menigvuldige gebreken in het
staatsbestuur te verbeteren en vooral om Prins
Willem tot algemeen Stadhouder te verhef
fen. Lang bleven al zijne pogingen te ver
geefs. Om in ’t gebrek aan krijgsvolk te
voorzien, zag hij zich benoemd tot Commissa-
ris-generaal van de Zwitsersche troepen, welke
in Nederlandschen dienst traden en daarna tot
Minister-plenipotentiaris bij de Protestantsche
Zwitsersche kantons. Groote moeite en kosten
wendde hij daarbij aan voor ’s lands belangen.
Bij de toen heerschende geldschaarschte on
zer schatkist gaf hij, ofschoon niet rijk, een
bewijs van onbaatzuchtige edelmoedigheid, door
onze regeering 50.000 gld., die hij te vorderen
had, kwijt te schelden. Toen werkelijk de oor
log uitbrak, benoemde men hem tot Gedepu
teerde te velde en na den oorlog tot Ambas
sadeur bij den vredehandel te Aken. In die
hoedanigheid werd zijn levensgroote beeltenis
in de voorzaal van ’t Akensch raadhuis geplaatst,
waar zij nog bewaard wordt.
En van de Van Harens had vooral Onno
een inponeerend uiterlijk.
Waar Onno Zwier steeds ijverde voor prins
Willem, moest hij wel tot vijanden krijgen:
3). Vervolg}.
Onno Zwier van Haren!
Hoe te schrijven over dien man en wat
daarbij te verzwijgen van hem, dien dr. Jan
van Vloten tot »een edelman onder de ploerten»
en een martelaar verhief?
Ons komt in de gedachten een prediker, die
op den kansel zou spreken over de onkuischheid
en vooraf als z’n hartewensch uitsprak, dat de
woorden, die hij zou gebruiken, de slechten
tot betere gevoelens mochten brengen en de
onschuldigen geen kijk op de booze wereld
mochten geven, die verleiding zou opwekken.
Zoo erg is ’t nu bij Onno Zwier niet, maar
toch, ’t past niet zoo precies om, zijn levens
geschiedenis gevende, un chat steeds un chat
te noemen.
Laten we beginnen met een vrij eenvoudig
levensverhaal te geven van den man, die drie
jaren de jongere, maar als dichter en als gees
tig, verstandig en op den voorgrond tredend
mensch de meerdere van zijn broeder was.
Onno werd te Leeuwarden geboren in 1713,
en na den dood zijns vaders opgevoed door
zijn oom Duco van Haren, grietman van West-
stellingwerf, te Wolvega, en tevens als lid van
Gedeputeerde staten een man van veel invloed.
Deze zond hem op zijn tiende jaar ter school
te Zwolle, waar hij bij den Franschen predikant
Royer woonde en in rector Duker een voor
treffelijk leermeester vond, die zijn uitstekende
geestvermogens zoodanig wist te ontwikkelen,
dat hij reeds op z’n veertiende jaar bekwaam
geacht werd om de hoogeschool te bezoeken.
Te Franeker kwam hij inwonen bij professor
Jacobus Voorda, dien hij in 1730 volgde naar
Utrecht’s academie. Met ijver legde hij zich
vooral op het staatsrecht toe. Hij volbracht
in 1734 zijn studiën en de Staten van Fries
land benoemden hem tot historieschrijver van
dit gewest.
Vereerd met de vriendschap van Willem Ca-
rel Hendrik Friso en diens gemalin Anna van
Engeland, werd hij spoedig tot verschillende
staatsbetrekkingen beroepen en wel eerst tot
burgemeester van Sloten, in welks nabijheid
de regenten en andere bewindslieden, die sedert
1702 langzamerhand een familieregeering
vormden.
Ook de trots en aanmatiging van den adel,
vooral van die in Holland, moest zich tegen hem
kanten.
Men weet, hoe op den 25 April 1747, we
der uit ’t kleine Veere, even als in 1672, de
kreet opging, die weerklank vond in Zeeland,
Holland, en zoo voort, zoodat prins Willem
als Willem IV erfstadhouder, kapitein-gene-
raal en admiiaal van alle gewesten werd.
Is ’t wonder, dat de Prins onzen Onno met
vele eereambten overlaadde en dat Onno den
vorst op z’n zegetocht naar en door Holland
vergezelde? Dat hij de vertrouwde vriend en
raadsman des stadhouders werd, die hem be
langrijke zendingen opdroeg?
Van Haren wendde al zijne krachten aan om
den vrede te herstellen en de plannen tot
verbetering der regeering en hooger welvaart
te bevorderen.
Slechts kort regeerde Willem IV en dat diens
overlijden ook Van Haren diep trof, daarvan
heeft hij een sterk en welsprekend bewijs ge
geven in de lijkrede op den Prins, welke hij
schreef op verzoek van Prinses Anna, aan wien
aüs gouvernante van den driejarigen Willem
V ’t regentschap werd opgedragen.
Anna vertrouwde steeds op Onno en droeg
hem zelfs de zorg over ’s lands leger en vloot
op. Omdat de meeningen der verschillende
staatslieden zoo zeer uiteenliepen, had hij
daarbij een zware taak te vervullen. En daar
hij als lid der Generale Staten zijn overtuiging
krachtig verdedigde en vooral de onzijdigheid
van ons land in den zevenjarigen oorlog (1756
1763) moedig voorstond; berokkende hij zich
daardoor den nijd en haat van velen, die bij
het tegendeel belang hadden.
In 1759 stierf Prinses Anna en begint een
tweede tijdperk in het leven van Onno Zwier,
vol strijd en verdriet, waarin hij als staatsman
viel, doch als dichter opstond.
Prins Willem IV, zelf geen krijgsman, had
in 1750 zijn bloedverwant Lodewijk Ernst,
hertog van BrunswijkWolvenbuttel, tot op
perbevelhebber van het leger benoemd en
hem, bij testament, tot oppervoogd van zijn
zoontje aangesteld, daarbij de Prinses ernstig
op het hart drukkende, vooral op dezen krijgs
man te vertrouwen.
En aan Van Haren
namens haar het toezicht
opgedragen.
Men kan zich voorstellen, dat dit toezicht
van een op den voorgrond tredend man als
Onno Zwier, den hooghartigen hertog, die
Oostenrijksch veldmaarschalk en veldtuigmees-
ter van ’t Duitsche rijk was, zeer hinderde.
WaarOnno voor onzijdigheid pleitte, had Bruns
wijk belang bij een oorlog, die hem, als
perbevelhebber des legers, slechts in
plannen dienen kon.
Laten we van Brunswijk nog dit
Hij kreeg in 1750 als veldmaarschalk
traktement van f 40,000 en men moet zeggen
dat hij met talent de krijgszaken bestuurde.
Dat ook Prinses Anna hem vertrouwde blijke
hieruit, dat zij stervend den elfjarigen Prins
in 1759 op’t hart drukte: »Aan mij zult gij
een teedere moeder verliezen, maar aan hem
zult gij een vader vinden; volg zijn raad.»
Intusschen was zoowel Anna als Willem IV in
deze zaak de dupe geworden van het Oosten-
rijksche hot. Te Weenen wilde men den
hertog van Brunswijk, die reeds vroeger te
Petersburg (om hof-intriges) eenige dagen ach
ter de tralies had gezeten, zoo gaarne kwijt
zijn, dat Maria Teresia, zooals gemeld wordt,
er wel f40.000 voor zou hebben over gehad om
met fatsoen van hem af te komen. Toen men
dan ook te Weenen vernam, dat Willem IV
een generaal zocht, en reeds zijn gedachten
op Brunswijk had laten vallen, maakte men
door schijnbaar aarzelen en door z’n waar op
prijs te houden, onzen Stadhouder zoo graag,
dat dezelfde man, dien men hem anders voor
een prijsje en desnoods voor niet en onder
dankbetuiging zou hebben overgedaan, hier te
lande werd aangemerkt als een kostbare schat,
door het Oostenrijksch hof bij hooge en bijzon
dere gunst aan het onze afgestaan.
Men weet, dat later Prinses Wilhelmina en
hare medestanders zeer veel pogingen moes
ten in ’t werk stellen om den intrigant hier
vandaan te krijgen en z’n verderfelijken in
vloed op Willem V te breken.
Verderfelijk! Lees dit, ’t welk slaat op de
jaren 1772 tot ’77:
Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden,
franco per post f0,50.
Abonnementen worden te allen tijde aangenomen.
V.
v
I
I
'f.yi