TOWS- EN ADVERTENTIEBLAD
VOOR SNEER EN OWBEN.
tl
De Van Harens.
B4e Jaargang.
Vrijdag 1 Januari 1909.
Oudejaarsavond.
Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek.
present.
Wie zou durven denken u iets af
Ze heeft mij
Ik protesteer tegen alle ge-
Gelukkig voor haar, dat ze zulk
alle
niet
I
Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden,
franco per post f0,50.
Abonnementen worden te allen tijde aangenomen.
ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500
regels 3 cent en van 1000 regels 27. cent. Groote letters naar
plaatsruimte.
7). Vervolg.)
Merkwaardig, hoe Van Haren zich reeds in
1778 een levendige voorstelling vormde van
wat jaren later in Nederland en Europa zou
gebeuren na de afschaffing van het ancien régi
me. Lees daarvoor eens ’t 5e tooneel van ’t
4e bedrijf van ’t pas besproken stuk:
De Generaal. Is er orde gesteld om
jonge manschap te ligten?
Eerste Adjudant. Ja, je Excellentie.
met den hellebaard): Ja, je Excellentie, hij kan
in ’t eerste gelid. (Met den stok omhoog):
Marsch!
Zijn Edelheid.
weid, en
Generaal. Laat hem een uur op het houten
paard protesteren. Dat verkoelt de onstuimige
geesten. (De onderofficier brengt hem weg.)
En jij, rebellinne, wie ben jij, die hier de
krijgsoperatiën stremt? Solliciteer je ook naar
het houten paard?
Freule Agatha. Je Excellentie, ’t is mijn
tante.
Generaal.
een mooi bakkesje voor nicht heeft.
Freule Agalha. Dat belief je zoo maar te
zeggen.
Generaal. Neen, waarachtig niet. Ik vind
je het mooiste meisje dat ik ooit gezien heb.
Freule Agatha. Je Excellentie is
obligeant.
Generaal. Maar hoe is je naam?
Freule Agatha, Freule Agatha, om je Ex
cellentie te dienen.
Generaal. Freule Agatha? Dat is een char
mante naam! Nu, je bent een Freule en ik een
Baron. Ik zoek een vrouw, om wettige erfge
namen aan deze gelukkige volkeren na te la
ten, en ik wou mij niet gaarne mesalliëren.
Ben ik je doen? Spoedig antwoord, als je
blieft. Wij trouwen schielijk, want ik heb
nog een hoopen uit te voeren.
De heer Van Voerman. Dat mag zij noch
jij niet doen! Zij is mijn bruid! Is ’t niet waar,
Freule Aagjelief?
Generaal. Wat zeit hij?
Freule Agatha (lachend): Ha, ha, ha! Je
Excellentie is wel goed, dieriTjct aan te mer
ken. Dat is de droomer van xnet dorp, die
hier al lang voor ’t lapje loopt. Maar omdat
hij wèl ment, gebruiken veel lieden hem
voor koetsier.
Generaal. Sergeant, breng dien Babok naar
de bagage en consigneer hem een brood
wagen.
Freule Agatha dot denheer)Van Voerman):
Nu Jantje, pas wel op; dan zal ik mettertijd voor
u spreken, dat je mijn lijfkoetsier wordt. (Hij
wordt weggebracht.) Je Excellentie houdt im
mers een koetswagen?
Generaal. Ja, maar dien doe ik u
Ik houd niet van opgesloten te zijn.
Freule Agatha. Zal je Excellentie dan ook
zoo goed wezen te beletten, dat niemand mij
dien afneemt?
Generaal.
te nemen?
Freule Agatha. Mijn tante,
die aigret óók ontroofd.
Generaal. Foei, wat verschrikkelijk bedor
ven land is dit, waar statige tantes aan mooije
en jonge nichtjes aigretten ontrooven! Nu kan
’t menschelijk geslacht zien, hoe nuttig ’t is
dat er legers en generaals zijn, om zulke
grove abuizen te redresseren. Allons, ma bon
ne! Geef over, hoe eer hoe beter!
Haar Edelheid. Het is mijn goed; ik wil
’t haar niet geven en zal ’t haar niet geven.
Generaal. Neem jij dan de aigret, schoon
ste Freule! En jij, mijn aanstaande en ho'
geëerde tante, wacht je haar te storen, zoo
eenige de geringste liefde voor je neus
ooren hebt.
Hare Edelheid (terwijl Agatha haar d’ A
gret ontneemt): Aagje! Aagje! Is dat
belooning voor alle goede lessen die ik u
geven heb?
Freule Agatha. Wat lessen heb je mij c
gegeven, behalve een weinigje koken dat
mij - geleerd hebt?
Generaal. Kan ze koken?
Freule Agalha. Ja, en allerlekkerst.
Generaal. Dat komt excellent! Onderweg
is mijn proviandwagen omvergerold, en mijn
keukenmeid, die er op zat, heelt haar linker
heup uit lid gevallen. Gedesaigretteerde
tante! Volg dien jongen heer naar de keu
ken. Pas op, dat de soep goed is, of anders
kun je staat maken op de stijgriemen voor je
collation. (Zij wordt uitgeleid.) Maar (Pietje
en Agnietje opmerkend, beide geboeid,) wie
zijn die twee gebondenen?
Freule Agalha. Dat ’s een boerenjongen,
die, met dat meisje wat gekwispeld stond te
worden om eenige zottigheden, zamen be
dreven.
Generaal. Adjudant, maak ze los! Ik wil
dat ieder in mijn gebied vrij is, mits dat elk
gehoorzame.
Tweede Adjudant. Je Excellentie, die jon
gen is te klein voor soldaat; zal ik hem maar
I voor tamboer nemen?
raadpleegt zijn herinnering, wanneer hij z h
in moeielijke omstandigheden de vraag ster
wat zou Vader in mijn plaats doen; of kon
ik nu mijn Moeder maar eens om raad vragen!
Neen, het is niet onverschillig, welken indruk
onzen gang langs den levensweg heeft ach
tergelaten; onze kinderen vatten den door ons
afgesponnen draad weer op en ongelukkig
voor ons en voor hen, als ze hem, als tot
niets nut, moeten wegwerpen of misschien
wel uit schaamte voor anderen in *t donker
houden. Elk geslacht is in de keten der
menschheid een schakel, welke op haar beurt
wegzinkt in de eeuwigheid; wanneer al die
schakels bij elkaar gezocht en weer met el
kaar verbonden worden, zal ’t onze schakel
niet tot eer strekken, wanneer ze voor de ke
ten geen waarde heeft.
Zoo is de mensch niet, of bij de wisseling
der tijden geeft hij zich wel een oogenblik over
aan de herinnering van ’t verleden.
Zié, dan verschijnt dat verleden in een goud
glans en gelukkig kan hij den Oudejaarsavond
vieren in den schoot van zijn gezin, als de
voorspoed hem stemt tot dankbaarheid; als
hij zich zelf wil bekennen, dat ’t ook anders
had kunnen loopen, dat ’t niet geheel en al
’t noodzakelijk gevolg is van eigen bereke
ningen en overwegingen; als het ik niet al te
luid klinkt in zijn herinnering aan voordeelig
afgewikkelde zaken; ook wanneer de dank
baarheid kan stemmen tot een weemoedig
denken aan het leed van anderen en den lust
kan wekken het te lenigen; wanneer niet het
zelfverwijt klinkt, dat het succes is behaald
ten koste van de rust van eigen consciëntie
en het levensgenot van anderen, dan is de
gelukkige dubbel gelukkig en hij heeft den
vrede en de rust van den Oudejaarsavond eer
lijk verdiend.
Is daar rouw in de ziel van beroofde ouders
of van een alleen gelaten echtgenoot, heeft de
dood een vriend, een bloedverwant weggerukt
van onze zijde, wie zou het treuren euvel dui
den; wie niet begrijpen, dat we met hangend
hoofd neerzitten en balsem wenschen voor de
schrijnende pijnen der liefde?
Zijn onze Oudejaarsavondoverdenkingen pijn
lijk, overmeestert ons de spijt, maken teleur
stellingen ons bitter, hebben we geen vrede
met ons zelven, omdat zelfverwijt aan onze
rust knaagt, zouden we graag iets nog eens
willen doen, om ’t anders, vooral om ’t beter
te doen, laten we dan als een streng rechter
ons zelf onderzoeken, leggen we, zonder ver
zachtende omstandigheden te pleiten, den vin
ger op de wonde en gaan we niet heen, voor
we met heiligen ernst goede voornemens heb
ben genomen. Het is erg als we struikelen
en vallen, maar ’t is verschrikkelijk als we
niet weer kunnen opstaan.
Morgen is ’t Nieuwjaar. Dan klinkt van alle
kanten het «heil en zegen.« Dan drukken we
elkaar de hand ten broedergroet. Het oude iskoe,)= Uit den weg! (Na gemeten te hebben
voorbij, het nieuwe gaan we vol hoop tege
moet. Ook onze heilgroeten aan U, lezers van
dit blad, en onzen dank voor den steun, dien
we van U mochten ontvangen.
Generaal. Draag zorg, dat het volk goede
kwartieren heeft, en daar wat te smullen is.
Eerste Adjudant. Die hebben ze reeds, je
Excellentie, en zij zijn al wakker bezig met het
slachten van ’t vette vee.
De heer Van Voerman (ter zijde.) Dat we
zen staat mij voor(Overluid.) Met je per
missie, mijnheer de Generaal, heb ik je niet ge-
en in dat vlek, hier zes uren van daan, waar
die groote korenmarkt is?
Generaal. Dat kan zijn, want daar ben ik
geboren.
De heer Van Voerman. Juist, hij is ’t zelf.
En heette jé toen niet Teunis de Dagwerker?
Generaal. Precies, mannetje.
De heer Van Voerman. En waarom hie
len ze u dan nu Excellentie
Generaal. Dat zal ik je kort uitleggen. Ik,
en vijftig of zestig van mijne kameraads, moe-
ne zijnde van knechts te wezen, namen voor
Heeren te worden. De voornaamsten van ’t
vlek, hier wat tegen zijnde, sloegen wij er de
helft van dood, en van de andere helft voegde
zich een deel vrijwillig bij ons, en de rest
tiwongen wij er toe met stokslagen. En aldus
een tamelijk leger langs dien weg verzameld
«ebbende, waarvan ik *-ot generaal ben
verkoren, omdat ik aan elf of twaalf menschen
méér dan een ander de keel had afgesneden,
wandel ik nu met dat legér het land rond,
in de zedige hoop van welhaast de gansche
aarde onder mijn wettige regeering te zien. Ad
judant, lees de proklamatie!
Eerste Adjudant (leest): Jonkheer A nthoni-
us, Baron Dagwerkski, enz. enz. enz. Zijne
Excellentie, hebbende een afgrijzen van den
oorlog en alle deszelfs gru welen, en niets meer
wenschende dan de vrede, sommeert alle en
een iegelijk van dit en omliggende dorpen,
zich vreedzaam en vooral schielijk, met hunne
personen, goederen en nakomelingschap, te
begeven .onder Hoogst Deszelfs zachte be-
heersching; zullende anderzins hunne landen
verwoest, hunne huizen verbrand, en hunne
personen gerabraakt worden. Want zijne Ex
cellentie is een allergenadigste Heer (na
een oogenblik zwijgensj Je Excellentie, nie
mand antwoordt. Zal ik bij provisie het dorp
maar in brand steken?
Zijn Edelheid Cornelius, Heere van Slim-
rnert. Ik hoop, mijnheer, datje de wetten te
veel zult respecteren
Generaal. Respecteren! Is de kerel zot?
Zijn Edelheid. Ten minste dat je zult con-
sidereren
Generaal. Considereren! Ja, ik heb je al
eenigen tijd geconsidereerd. Onderofficier
meet dat figuur eens, om te zien, of hij de re
gimentsmaat heeft.
Haar Edelheid (tot den sergeant): Durf je
de beestachtigheid hebben, uw handen aan den
rechter te slaan?
Onderofficier (haar een stokslag gevende,
Een Oudejaarsavond is recht geschikt om
den mensch, die niet geheel opgaat in zijn
dagelijksch bedrijf en in alledaagsche beslom
meringen, in een ernstige stemming te bren
gen. Men is gewoon dien avond te vieren
met huisgenooten, bloedverwanten en vrien
den, alsof ’t een feestavond was. Men zit
dan nog eens huiselijk, vertrouwelijk bij el
kaar, zoo heelemaal in eigen kring en voor
’t laatst van ’t jaar. Dat «voor ’t laatst
maakt altijd op ons een weemoedigen indruk,
wekt zachte, min of meer weeke, aandoen
lijke gewaarwordingen en stemt ons tot na
denken. We kunnen ons moeilijk aan den
invloed van dat «voor ’t laatste onttrekken
en velen, die op rijperen leeftijd zijn geko
men en zoo’n Silvesteravond reeds herhaalde
lijk onder velerlei omstandigheden hebben
meegevierd, geven allicht toe aan de hen
bekruipende neiging, om eens tot zich zelven
in te keeren en zich over te geven aan de
herinneringen, die nu eens langzaam, men
zou haast zeggen onwillekeurig, dan met
kracht, bijna overweldigend, in het geheugen
oprijzen en afwisselend heel even, haast on
merkbaar, of plots opflitsend, ons denken in
beroering brengen.
Als we aan het einde van den Oudejaars
dag onzen arbeid neerleggen, denkende voor
dit jaar is ’t afgeloopen, dan doemt allicht in
onzen geest de herinnering op aan dien eersten
dag van ’t jaar en onwillekeurig slaken we de
verzuchting: wat is zoo’n jaar toch gauw voor
bij. Ja, de gewijde zanger had gelijk, toen hij
zeide, dat uren, dagen, maanden, jaren, heen-
vliegen als een schaduw, dat al het heden
verleden wordt. De vleugelslag van den im
mer voorbijgaanden tijd ruischt in onze ooren
als ’t lied der vergankelijkheid. Er is niets dat
blijft, alles gaat voorbij; ’t is opgaan, blinken en
verzinken. Maar na dat wegzinken komt er
weer een opgaan, weer een blinken.
De jubeltoon van de toekomst klinkt hel
op in de ernstige melodie van ’t verleden.
Vergaan is niet weggaan, sterven, het is in
sluimeren, om daarna te ontwaken, tot een
nieuw leven Zie de twijgen der boomen de
bladeren zijn verdord en afgerukt door den
storm; maar daar, waar de bladsteel is losge
laten, vindt ge een knop, een belofte van weer
opbloeiend leven. De rotsen verweeren, brok
kelen af en het gruis wordt door het stroo-
mende water meegevoerd, langzaam lost het
op en zet zich aan den oever af als slijk,
waaruit weldra een nieuw leven opschiet.
Vergaan is de openbaring van de eeuwigdu
rende en onuitputtelijke scheppingskracht, die
alles bezielt en door wisseling in stand houdt.
Op den Oudejaarsavond volgt de Nieuwjaars
morgen, uit den afgeloopen tijdkring schrijden
we in den volgenden en met goeden moed
gaan we voort, vol vertrouwen op de belof
ten, die de toekomst voor ons in haren schoot
heeft. Een mensch sterft en wordt tot stof;
maar bij zijn graf staan zoon en dochter; zij
zetten zijn arbeid voort, want de mensch blijft
leven tot in lengte van dagen. Vergaan is
veranderen, wisselen, overgaan tot een nieu
we geboorte; het is, willen we hopen, beter
worden, veredelen.
Want het is niet waar, dat geen voetstap
beklijft op den door ons afgelegden levensweg.
Ons doen en laten, ons denken en gevoelen,
ons voorbeeld in één woord is van grooten
invloed op onze geheele omgeving, en het
hangt vaak af van onze persoonlijkheid, of
’t van blijvende waarde zal wezen voor onze
nakomelingschap. Hoe vaak hooren we
met een zeker devotie zeggen: Moeder zei
altijd dit en Vader deed zoo; hoe menigeen
al te
MI
l