ft MW8- ES APVERTBRTIEBLAD VOOR SNEER ES 01STREKE1 w i De Van Harens. Woensdag 6' Januari 1909. 64e Jaargang. No. 2. IN SPANNING. Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek. Feuilleton. t jF i Slot volgt. Doch De oudste broer kwam Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS. ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden, franco per post f0,50. Abonnementen worden te allen tijde aangenomen. i j i Stel je voor op 1 Januari je zoo iets toege voegd te hooren! wagen, enkele prachtstukken uit de over te schrijven, willen we nog dit zijnde, de gevangenen twee aan twee gebonden over boord te doen werpen, gedurende die strafoefening het dek van zijn schip op en neder stapte en, van tijd tot tijd met den dreigenden ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500 regels 3 cent en van 1000 regels 21/, cent. Groote letters naar plaatsruimte. die het den mooisten naam vond en den origineels!en, dien een jongen voor zijn liefste kon bedenken. Maar Regina had gelachen (Ëverard, diep gegriefd, had dit later bekend), gelachen en geweigerd meer te hooren van dien onzin, ten minste, zoo lang haar aanbidder niet door zijn examen was. En nu was hij geslagen, voor goed. Ja, wat zou Regina zeggen O, Regina 1 hernam de oudste zuster. Ik denk, dat het haar niet veel schelen kan. Zij denkt enkel aan haar eigen studie en geleerdheid Zij is geen meisje om een man te inspireeren tot hard werken, alleen om haar te krijgen. Toch is Regina een aardig meisje, meende de vader. Maar ’t is toch akelig, als in een familie al het ver stand naar de dochter gaat. Ik begrijp niet, hoe zij een broer kan hebben als Monty Zeg, is geen van jullie even naar den dokter geloopen om te hooren, hoe 't met hem gegaan is? Te nat, hé? Nu, van hem hadden ze ’t vooraf wel kunnen weten, ’t Was beter geweest dat ze hem dadelijk op een kantoor hadden gedaan Ik vermoed, dat Everard zal komen met den trein van half acht. Stil! daar hoor ik iemand naar de voordeur komen. Dan is hij toch met den sneltrein Neen, moeder, ga jij nu niet. Laat een van de kinde ren open doen. Doch de jongste zuster wist, dat ’t niet Everard’s belletje was. Zij bleef kalm zitten, en de oudste broer, de wenkbrauwen fronsend, ging naar de deur. Ze hoorden hem antwoorden op vragen, die ze niet konden verstaan. Wat Neen, neen.’Alweer gezakt. Ja, niet waar Wat Is ’t heusch waar De voordeur flapte dicht, naar de kamer. ’t Is Monty, die komt vragen, of wij al iets van Everard hebben gehoord. Monty is er door, zeg Kom binnen, kerel. Monty’s rood, genoegelijk grijnzend hoofd verscheen boven zijn doornatte schouders. Goeden avond, meneer, dames. Wat jammer, hé, dat ze hem alweer hebben laten zakken. Schan dalig toch. Je weet nooit, wat die examinatoren in den zin hebben. Monty kon het niet helpen, dat hij maar bleef glim lachen. Ja, ik ben nooit van mijn leven zoo verwonderd geweest, verklaarde de jongeling met groote, stralende oogen. Pa en Regina wilden ’t eerst niet eens gelooven. Ze dachten, dat ik hen voor den gek hield, toen ik ’t vertelde, vanmiddag. Ook goed, zegHa, ha Ze had den dien goeden Eef er ook wel mogen doorlaten, vindt u niet Ik wed, dat ik heelemaal onder op de lijst sta. Er zijn meer goede officieren gekomen van onder aan de lijst dan van de hoogste nummets, Monty, ant woordde de vader, een weinig heesch. Je wou toch niet weggaan Wil je iets gebruiken Neen, dank u. Ik heb thuis gezegd, dat ik maar eventjes overwipte. Pa is zoo bar in zijn schik, ha, ha, ha 1 Ik ben vanavond bepaald ’t gemeste kalf Och neen, ik bedoelWiltu Everard zeggen, dat ’t mij schrikkelijk spijt om hem Goeden avond, dames meneer! Wat ’n beestachtig weer den heelen dag, hé Goeden avond, allemaal Toen hij weg was, zei de vader somber En dien jongen heb ik altijd aangezien voor een halven gek Dat is hij ook, bevestigde de jongste zuster driftig en een akelige kaffer Ja, hij is er in geslaagd, ’t beter te doen dan Gelukkig heeft Van Haren-zelf de onontbeer- lijkste dingen in Aanteekeningen of Ophelde ringen verklaard, en deze aanteekeningen be vatten een schat van dikwijls geestige, altoos belangrijke historische anekdoten, die ook van waarde zijn voor de kennis van den oorsprong des gedichts. Neem onder meer het verhaal der oude schilderij, voorstellende het aanbieden van het smeekschrift der edelen aan de herto gin van Parma, door Van Haren te Leeuwar den, ten huize van den zilversmid Jelgersma, gevonden en gekocht, en waardoor de geheele vinding van het dichtstuk plotseling in zijn geest geboren werd. Ook treft men- er het karakteristieke gezegde aan van dien man uit de volksklasse, welks bedoeling, naar On- no ’Zwier s getuigenis, tevens de bedoeling zij ner Geuzen uitdrukt. Bij de eerste komst van Willem IV te Amsterdam, op Hemelvaartsdag 1747, viel een persoon, die tegen de wip eener ophaalbrug was geklauterd, ten einde, in weer wil van het gedrang, den prins te kunnen zien, uit die verheven maar gevaarlijke zitplaats, met een zwaren slag naar beneden. Onno van Haren, die er bij was, liep naar den man toe, gaf hem iets en zei, dat indien zijn been (gelijk de omstanders beweerden) werkelijk gebroken was, men mettertijd voor hem zor gen zou. De man antwoordde: »A1 waren ze allebei gebroken, ik heb den Prins gezien, ze bennen tot zijn dienst.» Deze onbegrensde liefdevoor het Huis van Oranje, voor een vorst uit dat huis, die liefde zoo waardig als Prins Willem IV, ziedaar, volgens Van Haren, niet slechts een trek onzer natio naliteit, maar ook een der hoofdvoorwaarden van ons volksgeluk. Men zou uit de Aanteekeningen en Ophelderin gen alleen bladzijde aan bladzijde kunnen aan halen zonder te vervelen. Nu eens leest men er hoe, volgens de mondelinge overlevering van den ouden Fagel, de grootmoeder van den beroemden ambassadeur Van Beuningen, toen deze, nog jong zijnde, uit gebrek aan zelf vertrouwen aarzelde, zeker ambt te aanvaar den, tot haar kleinzoon zeide: »Ben je mal, jongen, neem maar aan; je zoudt van je leven niet gelooven, met hoe weinig verstand men het land regeeren kan«; Dan weder een anekdote omtrent den weinig, maar eervol bekenden adm. Cornells Jol, die, een Duinkerker kaper genomen hebbende en vol gens uitdrukkelijken last der Staten verplicht Alles aandurven is volstrekt nog niet alles kunnen. Voor Huis en Hof. Een g de kelder is veel waard; is hij droog en vorstvrl_ dan is het de beste plaats tot overwintering van verschillende groenten. Maar aan die vereischten moet hij dan ook voldoen; bovendien moet er zuivere lucht zijn en ’t moet er matig licht wezen. De tempe ratuur mag er noch te hoog noch te laag zijn. Voor het laatste is moeilijk te zorgen, als de kelder niet diep genoeg in den grond is. Het eerste is te voorkomen door de raampjes te openen. Dit zal ook in den winter vaak noodig zijn om frissche lucht in te laten en de lucht te doen opdrogen; daarop zij men dan vooral be dacht op mooie zonnige dagen. Vocht is vaak de oor zaak van schimmel en bederf. Zijn de wanden besla gen, of bemerkt men reeds schimmel aan de groenten, dan lucht men zoodra het weer zulks toelaat. doen om er door te komen, ’t Is zijn laatste kans om officier te worden. Of hij moet teekenen als vrijwilliger, opperde de oudste broer. Een hondenleven voor iemand van goede familie tegenwoordig. Ze weten het iemand zoo lastig te maken, die dient om officier te worden. Jaloezie, jaloezie allemaal. Hij zou het nooit uithouden met de sergeants. Ach, en ik had zoo gehoopt, dat er een bij ’t leger zou gaan. ’t Is jammergeeuwde de oudste broeder en hij vervolgde zijn lectuur. Hij had een mooie bur gerlijke betrekking, maar zijn vader, de oud-militair, was daarmede niet tevreden. Tante, gebogen over haar breiwerk, vroeg zich af, wat erger was geen kroost te hebben of zijn kinde ren te zien mislukken. En luid sprak zij Hoe zou het wezen bij den dokter De jongelui krijgen toch elk afzonderlijk bericht, is’t niet? Monty zal het van morgen gehoord hebben als hij er door is. Wat zal Regina wel zeggenzoo mengde zich nu de oudste zuster, opkijkend van haar roman, in het gesprek, wat zal Regina wel zeggen, als ze hoort dat haar leerling haar geen eer heeft gedaan. Ja! wat zal die stevige amazone er wel van zeggensprak de broer. De jongste zuster voelde oprecht medelijden. Alleen zij wist, dat voor Everard de kwellendste vraag was wat zal Regina zeggen Alleen zij wist, dat haar lief ste broeder meer had geleerd dan latijn bij het meisje, dat hem in de zomervacantie bij zijn studie had ge holpen. Regina, Everard’s Koningin der meisjes Hij had haar eens zoo genoemd tot verbazing van zijn zusje, Als hij er door was, zouden wij het twee uur geleden al gehoord hebben, zei de vader. Hij had de berekening gemaakt met tusschenpoozen van een half uur, sinds ’s morgens tien uur. En nu, ’t was bij zevenen klonk zijn stem dof van teleurstelling, de grootste die hij ooit had ondervonden. Het gezin, lusteloos in de huiskamer gezeten, gaf op allerlei wijze, elk i aar zijn aard, blijk van een zelfde ongelukkige stemming. Laat eens zien, vervolgde de vader; vanmor gen vroeg kon hij het weten. Als hij dan bijvoorbeeld om negen uur geseind had laten we zeggentien, dan hadden wij het nog kunnen hebben voor den middag. En als het namiddag werd ik heb gezegd dat hij niet behoefde te telegrafeeren, als ’t weer mis was Gaat die klok goed Niemand sprak. De moeder, die aan den anderen kant van den schoorsteen zat, maakte een zacht geruisch met haar kleed; de jongste zuster zat op den grond en staarde bedroefd in de vlammen. Een reo-abui plaste tegen de ruiten. Duidelijk hoor de men net regelmatig gerikketik van tante’s breinaalden en het omslaan der bladen van het boek, waarin de oud ste broer las. In de stilte vielen met flauwenmetaal- klank de slagen van den kerkklok. Nog geen telegram, begon de vader weer. HmIk dacht (’t was de zevende maal, dat hij die opmerking maakte) dat hij ditmaal zijn best wel zou Over al de gedichten van Onno Zwier kun nen we hier niet spreken. Willem de Eerste, dat litterarisch misschien niet zoo hoog staat als Agon, laten we liggen, al zijn ook hier ge noeg echte paarlen op te duiken. Laten we kortheidshalve opmerken, dat men de bijzonderheden van Onno’s leven en karak ter moet kennen om vele zijner werken te be grijpen, vele zijner werken, te rekenen van zijn Lijkrede op Willem den Vierden, in 1766 gedrukt, tot aan zijn Proeve van een nationa le zedelijke leerrede van een oud man aan de jeugd van Nederland, zijn laatste werk, in 1779 verschenen. Inzonderheid het ontluiken van den dichter in hem wordt alleen op die wijze verklaar- on verstaanbaar. Ook zou men mogen opmerken, dat zijne geschriften, te zamen en afzonderlijk, ten doel kunnen hebben, zoo mogelijk den indruk van het gebeurde in Februari 1760 uit te wis- schen. En men mag het volgende zeggen: Overal treedt te dien einde de rechtzinnige burger, de brave echtgenoot, de teerhartige vader op den voorgrond. Telkens moet de lezer de gevolgtrekking maken: Wie zoo edel dacht, kan onmogelijk zich aan zulke buitengewone overtreding heb ben schuldig gemaakt. Het hoofdwerk van den grooten Frieschen dichter is dë Geuzen, een omvangrijk werk, dat veel, veel meer behandelt dan de titel doet vermoeden, dat de twee eerste eeuwen der Republiek in haar geheelen omvang door speurt. Er is sinds het Verbond der Edelen in 1566, tot aan den dood der Prinses Gouver nante in 1759, in Nederland niets van belang voorgevallen of er wordt door Van Haren op gezinspeeld. Geen zeeheld, geen veldoverste, geen staatsman, geen geleerde, geen merk waardig persoon uit dien tijd of Onno karak teriseert hem in weinig woorden. Er wordt een aanmerkelijke bedrevenheid in de vader- landsche geschiedenis geëischt om hem in al zijn toespelingen aanstonds te volgen, zijn rijkdom prikkelt onze weetlust. (Men zou hier Onno Zwier van Haren kun nen vergelijken met Schaepman, wiens Aya Sofia, ondanks de aanteekeningen, slechts voor iemand met zeer veel historische kennis te be grijpen is.) vinger naar den kant van Den Haag wijzend, uitriep: »Voor uwe rekening, mijne heeren de Staten, voor uwe rekening!» Voor we aan ’t slot van onze reeks artike len ’t Geuzen beweren Om Van Haren’s karakter recht te leeren kennen is geen andere bron zoo rijk als zijne eigenlijk gezegde Lierzangen, te zamen tien in getal. Neemt men den Staatsman, aan jonk heer Willem Anne, den Koopman aan jonk heer Duco, Vaarwel aan jonkheer Andrée, de Vrijheid aan jonkheer Care! (allemaal Onno’s zonen), de Herschijning eindelijk aan zijn teer beminde Adeleide, dan vindt men in dit viertal, door het lied aan de moeder bekroond, niet slechts een kleinen bundel huiselijke poëzie, gelijk onze letterkunde er in dit soort geen tweeden bezit, maar tevens een spiegel van Van Haren’s geest gedurende de laatste twintig jaren van zijn leven. De teederste toon in deze gedichten is de naam van Adeleideen wat opmerkelijk is, slechts wanneer hij van haar, niet wanneer hij van zijn zonen of van zijn heldendicht spreekt, schijnt Onno Zwier voer zijn verzen op een toekomst te hopen. 8). Vervolg j Ons dunkt, hier liggen de humor-diaman- tjes beter voor ’t oprapen dan de echte dia manten in Duitsch-Z. W. Afrika. Doch we worden te uitvoerig en zullen uit Van Haren’s dichtwerken daarom slechts hier en daar een greep doen om ook dichtjuweeltjes van den eersten rang te toon en. Lezer(es), ge kent den Max Havelaar en daaruit ook den VlocKzang van Sentot! Och, onze Onno Zwier was met zijne ideeën een eeuw vóór Multatuli. Lees bijv, in Agon, sul- than van Bantam Fathema heeft haar brui degom gevonden badend in zijn bloed en ge sneuveld bij de stadspoort in den strijd tegen Holland; als zij den renegaat Steenwijk, die de hand naar haar durfde uitsteken, heeft door- priemd op haar bruidegoms lijk; als de pon jaard, die Steenwijk trof, nu ook gekeerd is tegen haar e.gen borst, zijn haar laatste woorden: O Hassan, uwe dood ten minste is gewroken Op hem, die dit verraad het eerst heeft aangestoken. Mijn laatste hartzeer is, dat ik dien scherpen dolk Niet heb geduwd, in 't hart van 't gansche Neer lands \yolk. En als deze Hassan vóór den strijd afscheid van haar had genomen, om zich aan het hoofd zijner Javanen te stellen, blijft zij alleen achter en denkt over ’t schrikkelijk lot, dat haar mogelijk wacht, indien de uitslag van den strijd een nederlaag mocht zijn; een oogenblik geeft zij toe aan een gevoel van weemoed over den val van haar koninklijk huis en de vernedering, waartoe zij gedoemd is, dan her vat zij zich en men hoort uit haar mond deze woorden: Zwijgt, mijne tranen, zwijgt! Te vroege zorg verdwijn! Dat wraak, ten minste wensch van wraak, voor mij [verschijn Moet weder mijne ramp Batavia verblijden Geef, Hemel haar weerom, meer dan zij mij deed [lijden! O moorders van mijn huis en movers van mijn goed, Dat voor mijn oog een kroost verstikke in oudrenbloed. Of dat der oudren troost, in hunne stervende uren, Mag zijn 't gejuil van ’t kind, verpletterd aan de Dat ik verbonden zie op uwe wallen staan [muren! Den Arabier, den Cingalees, den Ternataan! En --opdat uwe schande in eeuwigheid moog wezen Verga door ’t lafste volk, door handen van Chineezen. Ons dunkt, na zoo’n zegenwensch vraag je niet naar meer. OURANT, Y 4 Ij. rr I -

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Sneeker Nieuwsblad nl | 1909 | | pagina 1