,<b VOOR SHEER Bi OISTREEES. De Van Harens. JIE1W8- EJi ADVERTENTIEBLAD 64e Jaargang. Zaterdag 9' Januari 1909. No. 3. @e ontbrekende schakel. Feuilleton, Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek. 4 weggelaten. Waarom? be- ver- Hendrik Thomasz Laers gedroeg zich later ook dapper onder Sonoy in Noord-Holland. In deze pro vincie waren destijds de vele meren nog niet inge- polderd. Alle drommelsWat zou ik werken 1 Als ik maar van dien verduivelden schuldenlast kon afkomen, dan zou alles in orde zijn. Dan zou ik wat gauw ’n eigen thuis voor Alicia hebben. Misschien voor den twintigsten keer dien middag deed Jack Morton ’n wanhopige poging om zijn aan dacht op z’n werk te concentreeren. ’t Was absoluut echter hopeloos; e rijen cijfers dansten voor zijn oogen en weer eens doorleefde hij al het geluk van den avond te voren weer eens keken Alicia Arnold’s trouwe oogen hem frank in de zijne, toen ze beloofde zijn vrouw te zullen worden. ’.t Is wel hard voor Travers, zei Jack plotseling. Ik geloof dat hij ’t al weet, ten minste te oordeelen naar ’t zwarte gezicht, waarmee hij me van ochtend aankeek. Die alleenspraak werd afgebroken door ’n hard ge klop op z’n deur en z’n collega, de klerk George Tra vers, trad binnen. Vuur maar af, zei Morton, ’n stoel aanschuivend. De zaak is, Morton, dat de firma bestolen is. Terwijl hij dit zei, keek hij den ander strak aan. Wel, alle duivelsHoeveel Vjjfhonderd pond, ’t Lag in papier in den les senaar var den ouden Riley en voor zoover die weet, heeft hij ;,lleen een sleutel, die daar op past. Een half uur geleden wilde ik de bankjes hebben, maar ze waren weg. Natuurlijk heeft hij de nummers Hebben ze al een spoor De klerken staan boven eenige verdenking. Haren dit couplet uit druk in volgende drukken door zwakker Bijbelsch beeld ver- ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500 regels 3 cent en van 1000 regels 21/» cent. Qroote letters naar plaatsruimte. Zij rijzen moedig uit de baren, Om aller vrijheid te bewaren, Schoon alles vluchtte, boog of viel. Een kleine vloot is hun vermogen, Maar de onversaagdheid is in de oogen En ’t Vaderland in ieders ziel! Zeer begrijpelijk, dat Onno Zwier, de afstam meling van Daam van Haren, den lof der Geu zen zingt. Doch ook de wreedheden van een paar der ruwsten worden niet vergeten. En terwijl we de Geuzen op hunne schepen den mond der Maas zien instevenen, overal ruwe kracht om ons heen zien, vlecht de dichter er een idylle tusschen, als om aan te duiden, dat ook toen, ondanks 't geweld der tijden, gevoe lige harten klopten onder ruwe baadjes De jonge Thomasz bracht die mannen, Die 't waterrijk Noord-Holland zond,*? Die uit de Rijp en Grafter-bannen Zich bij hem voegden tot één bond. Met Keetje aan ’t Beemster meer geboren, Heeft Thomasz alle hoop verloren Op zoete Keetjes lieve hand; Gelijk in zeden, woonplaats, jaren, Was hunne hoop reeds lang te paren, Sprak alles voor hun echteband. Ach, Keetjes vader, rijk in gelden, In venen, weiden, hooi en gras, Wil van geen schoonzoon hooren melden, Bij wie een kleiner erfdeel was. Als nu met d’ eersten blink der reden De zedigheid vóór alles treden En sieren moet een jonge maagd, Krijgt Keetje last om hem te vlieden, Die haar van alle jongelieden, Schoon minder rijk, het meest behaagt. Vergeefs gaf Mei toen zachte dagen, De zomer ’t aangenaamste groen; Geen tuin kan Keetje zelfs behagen In ’t allervruchtbaarst ooft-seizoen. Maar, als de vorst in wintertijen Geheel Noord-Holland komt verblijen, Zie, hoe de min dan moedig maakt; Wanneer de jeugd ter schaats geheven, De snelle wind voorbij durft zweven, Wijl de ouderdom het huis bewaakt. Dan kunnen minnaars zonder schromen (De gulle vreugde heerscht op ’t land) Op ’t ijzer en de gladde stioomen Met meisjes vliegen hand in hand. Dan leiden Thomasz’ vlugge schaatsen Zijn hartelief door burenplaatsen; Hij drukt de vingren, die hij houdt; En als, wijl Keetje een weinig rustte, Een zoentje beider lijden suste, Scheen ijs en noordewind niet koud. heer Arnold, de vader van Alicia, een paar avonden geleden van hem had geleend en vergeten terug te geven. George had het in Riley’s kantoor gevonden, toen hij er eenige uren geleden in kwam en ofschoon Jack er toen niet over had gedacht, daar de compag nons dikwijls samen praatten, herinnerde hij het zich nu met ’n rilling van schrik. Hij wist ook dat de heer Arnold nogal boven zijn stand leefde en in de war zat met z’n geldquaesties. Hoe zou hij oneer kunnen bren gen over het meisje dat hij lief had Hij zag in dat het onmogelijk was. Ja, om Alicia’s wil zou hij zwygen. Besluiteloos liep Alicia Arnold de kamer op en neer, keek ongeduldig op de klok, telkens als ze die voorbij ging en wierp nu en dan een blik naar het raam, net, alsof ze iemand wachtte. Even bleef ze staan om iets dat ze in haar hand hield, goed te bekjjken. Het was een gouden lucifersdoosje. Toen ze het zag, trokken haar fijne wenkbrauwen zich samen en ze stampte on geduldig met den voet. ’t Is het een of andere gemeene complot, mompelde ze. Ik kan ’t niet gelooven en toch, wat kan ’t beteekenen Twee uur te voren had Travers haar den diefstal verteld. Hij had het zacht, sympathiek gedaan, zeg gende dat hij ’t als een pijnlijke plicht beschouwde om haar in te lichten over Jack’s ware karakter. Eerst had Alicia verontwaardigd geweigerd naar hem te luisteren. Travers was erg geduldig geweest; lang zaam maar zeker, schakel voor schakel,’n keten smedend om Morton, een keten, die,ofschoon zij het niet wilde toe geven, sterk genoeg was, om zelfs haar groot geloof in den man, dien ze liefhad, te schokken. Toen ze het lucifersdoosje zag, had ze haar handen voor haar ge zicht geslagen en tevreden, dat hij haar al meer dan half had overtuigd, liet George haar alleen. (Slot volgt). Ongelukkigerwijs heeft Riley verzuimd de num mers op te teekenen. Het schijnt dat de klerken niet allemaal boven verdenking staan weer keek hij Morton scherp aan, met ’n trek van kwaadaardig ge noegen in z’n oogen. Wie verdenken ze Jou Verbluft staarde Morton hem aan. Allemachtig, man. Ben je stapelgek geworden ’t Zou voor jou beter zijn als ik ’t was. Je veinst die verbazing goed, Morton, je had acteur moeten worden. Morton stond op, z’n gelaat was grauw van woede en slechts met moeite bleef hij zichzelf meester. Voor den duivel, wat bedoel je, kerelIk eisch ’n verklaring Dat zal je bezuren, Travers M’n beste Morton houd je gemak Ik wou ’s met je praten. Ken je dit Hij hield ’n klein gouden lucifersdoosje in de hoogte, met de initialen J. M. in ’n hoek gegraveerd. Jack schrok even, maar antwoordde zonder eenige aarzeling: Ja, ’t is van mij. Ik ik benft ’n dag of drie geleden kwijt geraakt. Waarachtig, Morton, je moest accurater wezen. Je bent ’t van morgen kwijt geraakt. Ik vond het in de kast, waarin de bankjes hadden moeten wezen, ’t Moet, zonder dat je ’t hebt gemerkt, uit je zak zijn gevallen. Haltval me niet in de rede. Ik heb nog tegen niemand ’n woord over m’n ontdekking gespro ken. Of ik ’t zal doen, zal heelemaal van jou afhan gen. Je herinnert je dat Brawley en ik je zagen toen je van ochtend uit Riley's kantoor kwam? Dan weet ’t meerendeel van ons dat je op ’t oogenblik vrijwel aan lager wal zit en alles bij elkaar vrees ik dat je de geschiedenis ’n beetje vervelend zult vinden, als ik met dit lucifersdoosje voor den dag kom. ’t Geweld der winden, aan het woelen, Heeft niet alleen aan Vlaandrens rand Zijn woeste werking doen gevoelen, Maar ook langs Walchrens westerstrand. Ter Veer, het oostlijkst van de steden, Heeft van het onweer niet geleden, Doch hoorde ’t buldren van den wind. Wie kan gerust in stormen wezen, Wanneer men heeft in zee te vreezen Voor ’t lot van vader, man of kind? Maar niemand heeft in Veere’s wallen Met meerder angst den avondstond En naderenden nacht zien vallen, Dan gij, begaafde Rozemond 1 ’t Is juist acht jaren thans geleden, Dat gij, beroemd door zachte zeden, Uw trouw aan uw De Lang’ verbond; Dat hij, gelukkigste aller menschen, Genoot het toppunt zijner wenschen In ’t blij bezit van Rozemond. ’t Is waar, wanneer de lentedagen Met d’ eersten milden zonnegloed, De bulderende wintervlagen Verdreven van den breeden vloed, Dat jaarlijks zijne nijvre zorgen Hem maanden lang voor ’t oog verborgen Van zijne vrouwen huisgezin; Maar, welk een vreugde in najaarstijden, Als vader, vrouw en kroost verblijden En voeden kwam door zijn gewin! Hoe vrooljjk gleden dan niet de uren Van ’t weer vereende jonge paar, Als ze in de kou, bij goede vuren, De winst bereeknen ’an het jaar; Als, samen aan den disch gezeten, Na vroeg en matig avondeten, Bij ’t langzaam naadren van den nacht, Zij hem verhaalt wat kindren zeiden, Die om zijn afzijn dikwijls schreiden, En welke troostrêen zij bedacht. Of wel, als hij, in Kersttjjds rusten, De zeekaart toont aan Rozemond En aan wijst waar, op Groenlands kusten, Hij ’t laatst de beste nering vond. «Hier,* zegt hij, «ziet men Hekla branden; Daar was ’t, in ’t ijs, op Spitsbergs stranden, Dat ons die felle orkaan besprong. De Hemel, die ons hoorde smeeken, Zag mij voor u alleen verbleeken Haar oog en hart volgt zijne tong. En zoo gaat deze idylle voort, waarin lang zamerhand een innig huiselijk tooneeltje ge schilderd wordt, en waarin Rozemond haar man aanspoort te strijden, en liever te sterven voor de vrijheid dan aan dwingelandij te ge hoorzamen. Lezer, we moesten korter zijn dan we wenschten, doch we meenen toch, dat onze bedoeling duidelijk was: Een broederpaar aan te duiden, waarop wij, Friezen, groot kunnen gaan. 9). (Slot). Het is moeilijk een keuze te doen uit «De Geuzen* en bepaald te zeggen: «Kijk, dit is mooi, dat is prachtig! Dit is echte poezie!« Het is zooals Bilderdijk indertijd schreef: Een volkomen gemis van schoonheden van den tweeden rang! En weet ge, wat ’t ook zoo moeilijk maakt, uit de tallooze paarlen van den eersten rang eenige echte diamanten af te zonderen: Er staat zoo ontzettend veel in ’t uitgebreide ge dicht. Men verbaast er zich over, hoe de dichter in zoo weinig woorden telkens zoo veel zegt, zooveel geschiedkundige en andere feiten aanhaalt en toch steeds dichter blijft. Het stuk handelt natuurlijk over de Geuzen, maar bovendien wordt er zooveel bijgebracht, dat men eigenlijk de geheele wereldhistorie tot aan ’t midden der 18e eeuw moet kennen, grondig moet kennen, om met voldoende be kwaamheid ’t dichtwerk te kunnen genieten. De Voorzang is een grootsche lierzang; hij werd door den dichter bij de tweede uitgave En waarom werd hij later omgewerkt en met een ander slot apart uitgegeven? Het doel des dichters was, om met enkele hoofdpunten, der geschiedenis aan te toonen, hoe onder de leiding der Voorzienigheid gerin ge voorvallen en schijnbare rampen de oorza ken werden van groote ontdekkingen en langrijke gebeurtenissen en hoe de hoog heven macht der Spanjaarden, ten gevolge van onzen vrijheidsoorlog, vernederd en daardoor de oorzaak werd der grootheid van Nederland. In ’t geheele gedicht liggen verzen ver spreid, zóó mooi gezegd, dat ze eigenlijk ge meen goed der geheele natie moesten zijn. Maar de meesten er van kan men slechts genieten in verband met de andere regels en dat maakt juist ’t bloemen-garen zoo lastig. Zoo vindt men in den eersten zang, waarin de dichter spreekt over de verbonden edelen, nadat hij gezegd heeft, dat Bergen en Montig- ny naar Spanje reisden om vrijheid van den koning te vragen: Der volken trouw zal nooit verzachten Een vorst, die met zijn eeden speelt. In den tweeden zang bezingt Van Haren Oranje en de Vrijheid. Men ziet de Watergeu zen reeds in de verte uit de golven opdoemen: Morton ging zitten hij voelde zich onmachtig om te blijven staan. Er moet ’n verschrikkelijke vergissing bestaan ’t is ’n leugen, zei hij flauw, ’t Is waar, dat ik van ochtend in de kamer ben geweest om Riley te spreken, maar hij was er niet. Wat dat vervloekte geld betreft, ik heb niet eens geweten dat ’t er lag. Maar dat lucifersdoosje, Morton. ’t Is ’t jouwe, zeg je hoe verklaar je dat dan Dat kan ik niet. Goede hemel, dat is verschrik kelijk Ik bezweer bij al wat me heilig is dat ik tot vijf minuten geleden niet wist dat ’t geld bestond en toch, hoe kan ik dat bewijzen Juist, hoe ’t Zal mij benieuwen hoe mijn lieve nicht het idee zal vinden om ’n man te krijgen, die in ’n duister zaakje gemoeid is. Dat zal ze nooit gelooven. Alicia zal me ten minste vertrouwen Zeg Morton, waarom zullen we de grap langer laten duren ’t Geeft toch niets. Alicia is erg trotsch en haar man moet boven verdenking verheven zijn. Na ’n pauze,ik wil'n compromis met je sluiten. Breek met Alicia ga ’n poos weg. Dan zal ik niets van m’n ontdekking vertellen en zal de zaak doodbloeden en gauw vergeten zijn. Met ’n kreet sprong Jack op en de ander ging ach teruit voorden toorn, welke flikkerde uit zijn oogen. Jou ellendige schoftDenk je soms dat ik je zal omkoopen om ’t te verbergen Ik ben onschuldig, zeg ik je en totdat Alicia me zelf zegt dat ik kan gaan, blijf ik en houd ik stand. M’n kamer uit Nadat de deur achter Travers was dichtgesmakt, ging Jack weer aan z’n lessenaar zitten en trachtte te denken. Hoe kon hij dat hopeloos raadsel oplossen Hij meende den waren schuldige te kunnen gissen, want hij had het lucifersdoosje herkend als dat, dat de 1 l- Maar, als bij de ouders is vernomen Die korte troost en vreugd, zoo kuisch, Zijn alle kansen weggenomen, Die Keetje ontvoeren aan haar huis. Wat zal des minnaars moed beginnen? «Komt, zegt hij, makkers! buit gaan winnen. Ginds lokt der vrijheids gulden glans! Wat ze aan de Geuzen mag vertoonen, Moog’ z’ ons met goud en vrijsters loonen!* En honderd man nam aan die kans. Men verwijt den dichter wel eens, dat de Droom van den Prins* een te groot gedeelte van ’t geheele dichtwerk in beslag neemt. Het deel is werkelijk groot, maar lees ’t heele gedicht en beweer dan, dat Voorzang, hande ling en Droom niet samen één geheel vormen. En in dien Droom is zooveel stof tot enkele zangen verwerkt, dat men zich verbaast hoeft den dichter mogelijk is geweest, zooveel fei ten in zoo’n beperkte ruimte en dan zoo echt dichterlijk te behandelen. De ruimte speelt ons parten; we zouden gaarne meer coupletten aanhalen, maar is ook dit vers niet mooi, uit den 5en Zang, (Bossu poogt Den Briel te ontzetten,) waarin tot Alva aldus gesproken wordt Onzinnige, zijn dan de banden, Is de eed, die alle beiden raakt, Zoowel niet voor des Vorsten handen Als tot een toom vcor ’t volk gemaakt? Leert, Vorsten! laat u onderrichten, Dat èn onze eed èn onze plichten Niet verder dan uwe eeden gaan; En dat, zoodra als gij uwe eeden Moedwillig met den voet durft treden, Uw daden ons van de onze ontslaan. Waarom heeft Van den eersten een zooveel vangen? En, lezer, is ook de 12e zang niet keurig? Doch er is, ge weet ’t, zoo véél moois. Re gels als: «Wie sterven durft is altijd vrij!* enz., enz., zijn er zoo talrijk te vinden. In den 22en zang vindt men de beroemde tusschenzang «De Lange en Rozemond*. In de vorige verzen ziet men voor z’n oogen den strijd te water tusschen Zeeuwen en Spanjaar den afwikkelen. Eén der Zeeuwsche helden is Sebastiaan de Lange, de Veersche vloot voogd. Men weet reeds, dat De Lange den heldendood is gestorven en dan geeft, na al die gruwelen, de dichter een idylle zoo be koorlijk als er slechts weinige in onze letter kunde te vinden zijn: Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS. ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden, franco per post f0,50. Abonnementen worden te allen tijde aangenomen. 1 IURANT

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Sneeker Nieuwsblad nl | 1909 | | pagina 1