8IE1IW8- EJ ADÏEKTEJTIE1ILUI VOOR SUEBI El MSTREffi. De Verdenking. 64e Jaargang. Zaterdag 16 Januari 1606. No. 5. Gelukkige Kerstdagen. Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek. Feuilleton. h. A i 4 4 meer- met den in dit plaatsing denking*. Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS. ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden, franco per post f0,50. Abonnementen worden te allen tijde aangenomen. on- tot 1 1). EERSTE HOOFDSTUK. »0, welk een onbeschaamdheid 1 Niet alleen, dat zij met haar kunsten mijn zoon heeft weten te verblin den maar zij is ook nog een ellendige dievegge Het is erger dan ik van haar dacht Ofschoon niemand bij haar was, sprak mevrouw Rechling deze woorden vrij luid. Mevrouw Rechling was een krachtige, groote vrouw met goed onderhou den trekken, ofschoon zij zeker weinig minder dan vijftig zomers telde. Haar breed gelaat, dat een be perkt verstand en dwazen hoogmoed verried, was door verwondering en toorn nog rooder dan gewoonlijk. Zij stond in een fraai gemeubeld vertrek voor een met snijwerk versierde kast. Reeds voor de derde maal doorzocht zij alle laden. »WegHet parelsnoer en het étui allebei verdwe nen Niemand anders kan het weggenomen hebben dan Valentine; zij had er altijd zooveel zin in. Zij alleen heeft mijn sleutels gehad; niemand anders kreeg die ooit in handen; ik heb te veel vertrouwen in haar gesteld. Zij zal gedacht hebben, dat ik het niet dade lijk zou bemerken omdat ik het ding eigenlijk in het geheel niet draag. Nu zal mijn arme, domme jongen toch inzien, dat zijn moeder gelijk heeft. Jammer, dat hij niet hier is, dan wist hij meteen, wat er gebeurd is. Doch het is misschien beter zoo 1 Ik rijd dadelijk er heen, en als zij het gestolene niet goedschiks wil teruggeven, zend ik onmiddellijk bericht aan de politie.* ze in de pan liggen, gaat zij uit rijden*, mopperde de keukenmeid en gaf de bedoelde pan een krachtige n ruk. «Heeft zij niet gezegd, hoe lang ze weg blijft «Neen, maar ze had grooten haastik zou wel eens willen weten, waar ze heen gaat*. «Misschien gaat ze een nieuwe gezelschapsjuffer zoeken; zoo’n voorname dame kan niet zonder zoo iemand zijn*, zei de keukenmeid lachend. «Laat zij dan meteen maar uitzien naar een ander kamermeisje*, zei Mina; «ik heb genoeg van dat baantje*. «Je denkt zeker, dat zij ook niet weer een gezelschaps juffer vindt, die te gelijk kamermeisje is, zooals juffrouw Valentine*, lachte Louise. «Zooals juffrouw Valentine krijgt ze er nooit weer een*, verzekerde Mina met warmte. «Altijd zacht en vriendelijk, nooit te lui om de handen uit te steken, en zoo goed en beleefd jegens ons*. «Ja, en wij wisten toch wel, dat zij niet van onze soort was, al diende zij even goed als wij. Zij bezat de echte voornaamheid, niet die nagemaakte, zooals andere menschen*, antwoordde de keukenmeid en met de beweging van haar hand gaf zij duidelijk te kennen, wie die «andere menschen* waren. «Valentine is de dochter van een officier*. «Nu, onze jonge mijnheer is ook luitenant van de re serve*, merkte Mina op. «Ah, zooviel Louise in, de armen in de zijden zettende, zonder acht te geven op de coteletten, die gevaar liepen te verbranden. «Hadden ze niet prachtig bij mekaar gepast? Mevrouw moest dankbaar zijn, dat ze zoo’n beste, mooie schoondochter van goede afkomst kon krijgen en niet zooveel geweld moeten maken, dat het arme kind hals over kop haar boeltje bijeenpakte en. heenging*. «Zij wil een schoondochter, die geld heeft*; hernam Mina; maar nu werd de keukenmeid vuurrood van Zij liep naar de deur en drukte op den knop van de electrische schel. Een oogenblik daarna verscheen het kamermeisje. «Zeg Hendrik, dat hij dadelijk een rijtuig haalt, maar eerste klasse, en kom dan om mij te helpen kleeden. Nu, wat sta je mij aan te gapen klonk het onge duldig, daar het dienstmeisje draalde en haar verbaasd aankeek. «Wil mevrouw nog zoo kort voor het ontbijt uitrij den vroeg het meisje. «Watgaat jou dat aan? Doe, wat je gelast wordt. Mag ik niet ontbijten, als het my gelieft antwoord de mevrouw Rechling op bevelenden toon en wees daarbij naar de deur. Het meisje ging heen. Zorgvuldig sloot toen me vrouw Rechling de kast, waarin zij haar sieraden en haar gereed geld bewaarde en ging naar haar slaapka mer, teneinde zich te kleeden om uit te gaan. Zij was namelijk nog in haar morgenjapon, ofschoon haar geelblond haar, gegroeid en gedeeltijk gekocht, door een bekwamen haarkunstenaar alreeds naar de nieuw ste mode gefriseerd was. Het kamermeisje was intusschen teruggekomen. Me vrouw stak haar de groote plompe voeten toe om haar laarzen te laten vastknoopen. Vervolgens maakte zij met de hulp van het dienstmeisje verder haar kleeding in orde. Het ontbrak hierbij niet aan verwijten over langzaamheid en onhandigheid; maar eindelijk had me vrouw haar zijden japon en fluweelen mantel aan, ze had haar hoed op, de sluier bedekte haar gelaat; daar ging zij de trap af. Geen wonder, dat Mina in de keuken ging om aan de keukenmeid haar nood te klagen. «Wel, wel, wat is mevrouw vandaag weer uit haar humeur, Louise 1 Ik kon haar niets naar den zin doen Zij brandde van ongeduld «Eerst bestelt zjj coteletten voor het ontbijt, en nu De meeste menschen komen, voordat zij ster ven, te weten, dat zonder een groote oprechte liefde, hun leven te vergeefs is geweest. Wij vestigen er de aandacht op, dat no. een begin wordt gemaakt met de van het boeiend feuilleton «De Ver- I' ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500 regels 3 cent en van 1000 regels 27. cent. Groote letters naar plaatsruimte. Wij, Nederlanders, mogen beweren, geluk kige Kerstdagen gehad te hebben. Juist in de dagen voor het groote feest kwamen twee gewichtige mededeelingen ’t overgroote deel van ons volk in vreugdestemming brengen. Hoewel er overigens niet zooveel reden tot blijdschap is! Immers, 1908, zich aansluitende bij de laat ste ongunstige maanden van 1907, was voor velen een jaar van misère. Rotterdam’s scheepvaart ging ruim een millioen ton ach teruit; hetgeen wil zeggen, dat onze drukste zeehaven een tiende deel van zijn drukte ver loor, in plaats van toename te vertoonen, zoo als men daar gewoon is. De boer kan, over ’t algemeen gerekend, wel tevreden zijn. Maar de ambachtsman niet; die heeft juist het meest te lijden van den druk der tijden en, nu de winter voor goed z’n intrede deed in ons land, zijn met hem armoede en gebrek, koude en honger binnengekomen; duizenden flinke werklieden, die reeds meer dan één slecht jaar achter den rug hebben, in wier huisgezinnen dus in alle opzichten achterstand te bemerken is, zitten zonder werk in ’t slechte jaargetijde. Gelukkig dat de industrieën nog niet een algemeenen klaagtoon behoeven aan te heffen. In meer dan eenen tak van nijverheid is zelfs van bloei, of ten minste van meerder bloei te gewagen. Dus, over ’t geheel genomen, geeft de gunst der tijden nu juist geen reden juichen. Hopen we echter, dat de teekenen aanhou den, die op verbetering van den toestand wij zen en dat de boer zich steeds in voort- dureriden voorspoed mag blijven verheugen. Maar, dit alles daargelaten, er kwamen juist vóór de blijde Kerstdagen, twee feiten, die vreugd moesten wekken. Het ministerie kon zich tweemaal van een aangenamen plicht kwijten: Vooreerst de vermelding, dat het onmogelijk Venezolaansch despootje, vluchten de naar Berlijn uit vrees voor de losbarstin gen van woede, die zijn afpersingen en diefstal op groote schaal, gevoegd bij een ruziezoeke- rij met alle mogendheden, wel eens ten gevol ge konden hebben, van zijn troontje verdre ven werd en de nieuwe regeering van die Zuid-Amerikaansche republiek ons welwillend tegemoet was getreden; en ten tweede: de officiëele verklaring, dat onze Koningin een blijde gebeurtenis tegemoet zag. Het laatste is natuurlijk voor heel ons va derland het gewichtigste; voor heel het land, voor al de Nederlanders. Want ook zij, wier woordvoerders in de Tweede Kamer juist niet de meest kiesche vorm uitkozen, om van hunne principes te getuigen de lezer ziet dat we ons zeer zacht uitdrukken! zelfs zij hebben er even goed belang bij als de groote massa, hoe of ’t in de toekomst met Nederland zal gaan. Die officiëele mededeeling gaf hoop aan de overgroote massa, die voor ons land slechts h§il en voorspoed ziet in een doorgaan de regeering van ’t Oranjehuis, en was toch zeker ook wel belangrijk voor hen, die meenen, dat ’t zooveel beter zal gaan als geen band Oranje en Nederland meer bindt, dat ’t zoo veel beter zal gaan onder den republikeinschen regeeringsvorm. Nu, als 't eens zoo ver komt, dat we republikeinen moeten worden, misschien wil dan een man als bijv. Cipriano Castro zijn gewichtige diensten wel verleenen. Misschien was er in tien jaar tijds van Nederland nog meer te halen dan van Venezuela. Die officiëele mededeeling gaf hoop op ver wezenlijking van wat elk rechtgeaard vader lander zoo vurig wenscht. Wij wenschen, dat ’t doorluchtig Oranjehuis, waarvan we de laat ste telg zoo met onze zorgen omringen, niet uitsterve zonder de geboorte te hebben gege ven aan een nieuwen stam, die, jong en teer beginnende, zich moge ontwikkelen tot een krachtigen boom, onder welks schaduw we nog in lengte van dagen ons gelukkig kun nen gevoelen, wij en onze nazaten tot in vol gende eeuwen. Wij hopen, dat die nieuwe boom Oranje NassauMecklenburg moge heeten en blijven heeten. Het huis van Oranje kon nooit een buiten gewoon rijkvertakten stamboom aanwijzen. In worden, in 1795 voor de Fransche revolutie moest wijken, waren er twee zoons, prins Willem en prins Frederik. De laatste maakte veel naam als legeraanvoerder, maar stierf. Prins Willem werd onze koning Willem I, die twee zoons had prins Willem en prins Frederik, waarvan de laatste geen zoons kreeg en de eerste. Willem II, opgevolgd werd door zijn eenigen zoon, koning Willem III. Hoe deze één zoontje op jeugdigen leeftijd ver loor en zijn twee oudste zoons, Willem en Alexander, op mannelijken leeftijd zag sterven en zoodoende «ons Willemientje* de laatste telg van ’t huis Oranje werd, is ieder bekend. Moge over een drietal maanden onze hoop, een stamhouder voor een nieuw opbloeiend huis te krijgen, op de schoonste wijze bevre digd worden. Ook ’t andere Kerstgeschenk was de moeite van 't aannemen waard Castro afgedankt en de nieuwe regeering wil met ons in vrede le ven, door onze grieven weg te nemen. Kon ’t mooier Onze couranten hebben heel wat vertoond van «de beste stuurlui, die aan den wal staan*, maar onze regeering heeft goed en bijzonder gelukkig gevaren met ’t schip van staat, of - zoo ge wilt met de drie in West-Indië aanwezige schepen. En we ge- looven niet, dat thans nog één der Nederland- sche bladen heeft af te dingen op ’t betoonde beleid. Wij zijn gelukkig geweest 1 Want Venezu ela had ons heel wat beslommeringen kunnen geven, kans kunnen geven op minder prettige connecties met groote mogendheden, een aar dig duitje kunnen kosten en ons nog niets verder brengen. En thans hebben we de sympathie der wereld behouden, gedaan gekregen wat we eischten, en onze West-lndische Koloniën nauwer aan ons toegehaald. Want daar in de West heeft men gezien, dat Nederland, het moederland, wil en kan helpen, daarvoor op offeringen geeft en dan de vereischte takt en behendigheid weet te toonen, die tot ’t beoogde doel leiden. Heusch, ’t geschenk. zeker opzicht zouden we met afgunst kunnen zien naar Duitschland, OostenrijkHongarije en nog meer landen. In Duitschland moge de Keizer door zijn loslippigheid veel van de liefde zijns volks verloren hebben, zoodat men spreekt van de eenzame plaats des keizers, hij is zoo goed als zeker van de voortzetting zijner dynastie. Hij-zelf heeft een zestal gezonde zoons, waarvan de oudste helft reeds vrouw en kin deren bezitten. Wilhelm is dus reeds malen grootvader. En, mocht door een won deren loop van omstandigheden toch de dood al die rechthebbenden of rechtverkrijgenden wegmaaien, dan is zijn broeder, prins Heinrich, gereed de stamvader te zijn van een nieuwen stamboom. En in Oostenrijk! De grijze keizer-koning, die verleden jaar zijn 60-jarig regeeringsjubile- um vierde, moge vrouw en kinderen op droeve wijze verloren hebben, zoodat een neef de troonopvolger is, aan zijn hof zijn verder nog zooveel aartshertogen en aartshertoginnen, dat alleen een fatale ramp, een uitgestorven Habs- burger huis zou kunnen geven. En ons Oranjehuis? Steeds was er kans op uitsterven. Prins Willem I werd opgevolgd door Mau- rits, die kinderloos stierf en tot opvolger had zijn broeder Frederik Hendrik. En deze had wel dochters: één er van was gehuwd met den Frieschen stadhouder Willem Frederik, afstammeling van Jan de Oude, den broeder van Willem I; een ander huwde voorzaat des Duitschen Keizers. Maar Frederik Hendrik had slechts één zoon, Willem II, die aan de kinderpokken stierf in 1650, slechts een zuigeling nalatende, die eindelijk in 1672 als Willem III stadhou der onzer voornaamste gewesten werd. En toen deze koning-stadhouder in 1700 kinderloos kwam te overlijden, scheen ’t alsof er geen Oranje huis meer bestond. De Oranjenaam ging over op den Frieschen tak der Nassauers. Maar ook deze, tak was heel zwak. Jan Willem Friso verdronk in 1711 bij ’t overvaren van den Moerdijk en liet slechts een pasgeboren zoontje na. Deze eenige zijtak van den ge storven hoofdstam kwam in 1747 aan’t hoofd der geheele republiek en stierf in 1751, nala tende een pasgeboren zoontje. Toen dit zoontje, stadhouder Willem V ge was een mooi dubbel kerstge- kwaadheid en riep «GeldGeld Waarom moet zij nog meer geld heb ben Zij heeft al geld genoeg en aan de pannenbak kerij halen de arbeiders alle dagen nog meer geld uit de aarde. Jij bent daar nog niet geweest, Mina Maar als het zomer is, dan zal je het eens zien Door een schouderophalen gaf Mina haar twijfel te kennen, of zij dan nog wel bij mevrouw Rechling in dienst zou wezen. Steeds meer en meer opgewonden vervolgde Louise«Heeft mevrouw dan geld gehad, toen zij met haar man trouwde Heeft zij als kind durven droomen, dat zij zijden kleeren, edelgesteenten, een woning in de Victoriastraat te Berlijn en een villa buiten zou hebben, en dat zij «mevrouw* zou genoemd worden «Maar Louise, spreek toch niet zoo luid*, waarschuw de Mina. «Als men je hoorde «Dat kan me niet schelen; als mevrouw wil, mag ze mij de huur opzeggen*, antwoordde de keukenmeid. «Het is toch waar; je moet maar eens hoeren wat oude menschen buiten vertellen. Waar nu het mooie park is, daar konden een paar schapen nauwelijks genoeg te eten vinden, en waar nu het mooie, nieuwe woonhuis staat, dat gewoonlijk «het slot* wordt genoemd, daar stonden een paar kleine boerenwoningen*. «Hoe is dat alles zoo veranderd vroeg Mina met blijkbare verwondering. «Ja, hoe lachte de keukenmeid. «Een arme school meester ontdekte, dat onder het schrale land, waarop weinig groeien wilde een dikke laag kleiaarde verbor gen was, die geschikt was om er dakpannen van te bak ken. In Berlijn had men die juist veel noodig, want daar werden toen verscheidene nieuwe straten aange legd en veel nieuwe huizen gebouwd*. «En zijn alle menschen in Zeckta daar rijk van ge worden vroeg Mina. (Wordt vervolgd). 1URANT, k i K

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Sneeker Nieuwsblad nl | 1909 | | pagina 1