FOOR SNEER ES OWREIES.
NIEUWS- ES ADVERTENTIEBLAD
BLOOKER’S
DAALDERS
De Verdenking.
Te veel alwetendheid?
CACAO.
64e Jaargang.
Zaterdag 67 Februari IS 09.
No. 17.
Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek.
Feuilleton.
GEEN CACAO SMAAKT
ZOO KRACHTIG ALS
heid;
1
(Wordt vervolgd).
>n
i-
Dit blad, verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden,
franco per post f0,50.
Abonnementen worden te allen tijde aangenomen.
u
»-
r
et
ai,
e-
te
m
Zier niet in staat was tot zulk een afgrijselijke mis
daad. De keukenmeid zeide, dat Valentine nooit had
kunnen zien, dat z(j een levende visch schoon
maakte, hoe zou zij dan een mensch het leven be
nemen? Mina zei, dat zij eerder zelf zoo’n misdaad zou
begaan dan juffrouw Valentine; dat was een engel van
geduld en goedheid. Beiden verklaarden, dat me
vrouw Rechling stellig ijlde, toen zij die zware be
schuldiging uitsprak en in zijn eerste verhoor had de
huisknecht precies hetzelfde verklaard.
De dokter daarentegen verklaarde, dat de stervende
volkomen bij haar bewustzijn was geweest; de dienst
boden moesten naar waarheid ook vertellen, welke
heftige woordenwisseling tusschen mevrouw Rechling
en Valentine was voorgevallen, ten gevolge waarvan
de gezelschapsjuffer op staanden voet het huis had
moeten verlaten; natuurlijk was deze verklaring ook
niet geschikt om de beschuldigde te ontlasten.
Het gevolg was, dat besloten werd mejuffrouw Va
lentine Zier in verhoor te nemen. Zij moest naar het
gerechtsgebouw gebracht worden en met deze taak
werd een commissaris van politie belast, van wien men
kon verwachten, dat hij zijn last met beleid en be
kwaamheid zou uitvoeren.
De rechter Hausler, die belast was met het voor-
loopig onderzoek, ging eveneens met veel beleid te
werk. Zoodra Valentine aan het gebouw was gekomen,
liet hij haar binnenkomen en bood haar een stoel aan.
Hij betuigde haar zijn oprecht leedwezen, dat hij haar
nog zoo laac en naar hij zoo pas vernomen had
op een dag, dat zij zulk een droevig verlies had gele
den, moest lastig vallen. Hij hoopte, dat hun gesprek
niet veel tijd in beslag zou nemen.
Toen tot het verhoor overgaande, was hij er op be
dacht, dit den vorm van een gesprek te geven, zoodat
ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500
regels 3 cent en van 1000 regels 27» cent. Groote letters naar
plaatsruimte.
»Hij hield veel van zijn moeder, ondanks haar
Zij brak af en vervolgde «Hij was een goed zoon
en zou niet gaarne iets gedaan hebben, waaraan zij
haar goedkeuring onthield».
«Dus was mevrouw Rechling een hinderpaal voor
uwe verbintenis», zei de rechter schijnbaar zonder eeni-
ge bedoeling.
»Dat vreesde ik», bekende zij, de oogen neerslaande.
«Hoe hoopte u dan uit dien moeielijken toestand te
raken
»Dat weet ik zelf niet», bekende zij. »Ik geef gaarne
toe, dat het lafhartig van me was. Ik had Koenr
mijnheer Rechling niet moeten terughouden zijn moe
der met onze verloving bekend te maken; maar ik
vreesde zoo zeer voor den strijd, die onvermijdelijk
volgen moest; misschien wachtte ik ook wel op een
gunstige wending
«Een gunstige wending*, herhaalde de rechter,wat
bedoelt u daarmee
»Dat kan ik niet zeggen Hoe zou iemand dat kun
nen, die de feiten niet in het aangezicht durft zien
zuchtte zij.
>De straf liet ook niet lang op zich wachten
«Werd mevrouw Rechling door andere perBonen op
uw verhouding tot haar zoon opmerkzaam gemaakt
Valentine knikte toestemmend, met moeite onder
drukte zij haar snikken. Alsof elk woord met smart
uit haar boezem opsteeg, antwoordde zij
»En toen toen volgde een woordenwisseling o,
verschoon mij die te beschrijven genoeg ik ver
liet het huis«.
»En mijnheer Rechling
Valentine had kunnen denken, dat ze een gezellig on
derhoud met een beschaafd heer had, wanneer ze niet
gezien had hoe scherp hij haar gade sloeg en niet had
gehoord hoe de pennen der schrijvers op het papier
krasten bij het neerschrijven van elk woord, dat ge
wisseld werd.
Door eenige inleidende vragen kreeg de rechter Haus
ler een goed begrip van de omstandigheden, waaronder
Valentine was opgegroeid en leidde toen verder het
gesprek op haar dienstbetrekking bij mevrouw Rech
ling. Het meisje gaf zonder eenige terughouding op
alle vragen antwoord; het maakte daarbij een gunstigen
indruk op den rechter, dat ze op zoo’n zachten, toege-
venden toon sprak over de vrouw, die hem reeds zeer
ongunstig was afgeechilderd. Dit veranderde echter
geheel, toen haar plotseling ontslag en de reden daar
van ter sprake kwam. Zij werd stil en gaf slechts
korte antwoorden, zoodat de rechter ten laatste rond
uit vroeg, of tusschen haar en den jongen heer Rech
ling een inniger betrekking bestond.
Haar bleek gelaat werd donkerrood, zij sloeg de
oogen neer doch toen sloeg zij die met een schit
terenden blik weer op.
»Ja«, zeide ze, «we hadden elkaar trouw beloofd*.
«Buiten weten van uw vader en van zijn moeder
«Mijn vader leed aan een hartkwaal; elke gemoeds
aandoening kon hem den dood aandoen en heeft
hem ook den dood aangedaan», voegde zij er zacht bij.
«Voordat wij zeker waren van mevrouw Rechling’s
toestemming, durfde ik hem er niets van zeggen*.
»En twijfelde u daar aan? Waarom?»
«Zij was zeer rijk en ik ben arm«, antwoordde Va
lentine oprecht en zonder bitterheid.
«Maar mijnheer Rechling is zijn eigen meester, hij was
niet afhankelijk van zijn moeder», merkte de rechter op.
13). VIJFDE HOOFDSTUK.
Valentine’s aanhouding was eerst bevolen, nadat de
gerechtelijke schouwing van mevrouw Rechling’s lijk
had uitgemaakt, dat deze dame aan vergiftiging door
atropine was overleden en zulks op grond van het ver
moeden, dat dit vergift haar was toegediend tjjdens
haar oponthoud in de woning van den heer Zier te
Wilmersdorf.
De dienstboden verklaarden, dat mevrouw gezond
en wel was uitgegaan en bij haar terugkomst onge
steld was. Wilde men aannemen, dat zij bij het ont
bijt het vergif had ingekregen, dan werd dat weerlegd
door de omstandigheid, dat het vergif niet zoo lang op
zijne uitwerking zou hebben laten wachten. Tijdens
den rit naar Wilmersdorf en terug kon zij geen atro
pine ingekregen hebben, of zij moest willens en we
tens dit vergif hebben ingenomen en dit was
geheel onaannemelijk.
De koetsier, die mevrouw Rechling naar Wilmers
dorf had gereden, was spoedig gevonden. Hij ver
klaarde, dat hij de dame van de Victoriastraat naar
Wilmersdorf had gereden, daar op haar gewacht had
en toen zonder verder oponthoud naar de Victoria
straat was teruggekeerd.
De beide dienstmeisjes, die, evenals de dokter de
beschuldiging der stervende tegen Valentine hadden
gehoord, verzekerden bij hoog en bij laag, dat juffrouw
bouw richt men af elk tot zijn bijzondere
dienstprestaties. Maar de mensch is toch geen
huisdier.
Ge hebt gelijk; heusch, we geven u gelijk.
Maar als een mensch, die in de samenleving
en in de eerste schooljaren (dit idee ietwat rek
baar genomen) reeds heel wet algemeene ken
nis en wetenschap opdoet en door het wezen
der tegenwoordigesamenleving daarna die ken
nis nog steeds vermeerdert, zoodat tegenwoor
dig ieder mensch met gezonde hersenen, een
soort alweter, een omnis homo, zij ’t dan ook
in vele opzichten wat oppervlakkig, moet wor
den; zou 't dan niet goed zijn, hem, die voor
zijn speciaal ambt of vak reeds zooveel, en
steeds meer, moet leeren, niet overbodig te
belasten met een groote dosis andere weten
schap, die hem voor zijn betrekking later heel
niet te pas komt? Ja, waarlijk, ’t is mooi, als
men veel weet en daardoor op zeer vele za
ken in de samenleving, verschijnselen in de
natuur, verhoudingen in de politiek en de staat
kunde, en waar dan ook op, een behoorlijken
blik kan werpen, maar - stel u eens voor,
dat deze gedachte zich uitbreidde, al maar door.
Dan zouden we op het laatst allemaal heele, en
driekwart heele, en halve, enz. geleerden zijn.
En heusch, wat zou men dan kunnen spreken
van het geleerde proletariaat.
Gaat ’t eens bij u zelf na, gij allen, die
eind-examen H. B. S. of Gymnasium of wat
dan ook gedaan hebt, hoeveel van de vroeger
zoo dierbaar en onmisbaar geachte wetenschap
of quasi-wetenschap leert ge later niet als
overbodig beschouwen? Voor hoe vele dingen
hebt ge zitten blokken, omdat ge anders niet
er door kondt komen, en waarvan ge later
bemerkt, dat langzamerhand alles (ondanks ’t
opvoedkundig axioma Wat eenmaal door de
hersenen is opgenomen, beklijft en blijft ’t
eigendom dier hersenen) vervliegt? Hoeveel
mooie theorieën hebt ge door veel voorlichting
en studie leeren opbouwen, heerlijke weten
schappelijke kasteelen, die u in uw later, uw
productief leven, luchtkasteelen schijnen te zijn?
Waarde lezer, voor vele gewone ambachten
worden vakscholen opgericht (waarbij soms
ook nog overdadige leerstof!) maar zou voor
tal van z.g. geleerde vakken ook niet meer
aan «speciaalstudie-hoofdzaak* moeten gedacht
worden? Opdat de overlading der hersenen,
waarover men steeds meer gaat klagen, weer
eenigszins verdwijne?
die «menschen met wit voor», die «heeren*
vragen, duurt de voorbereiding meestal zeer lang.
Een gevolg, grootendeels van deze steeds
beter op te merken zaak is, dat de menschen
veel later huwen dan vroeger.
Men is over ’t algemeen niet zoo spoedig
als voorheen in staat een huishouden op te
zetten en in stand te houden.
Nu is ’t zeer gelukkig, om t zoo maar eens
te noemen, dat de menschen in onze beschaaf
de landen gemiddeld veel langer leven dan
vroeger. Daardoor is 't mogelijk, dat de pro
ductiviteit der menschen, al moge ze gemiddeld
veel later beginnen dan vroeger, toch nog be
hoorlijk lang kan aanhouden.
Doch om nu tot de werkelijk studeerenden
te komen, zou er tegenwoordig niet te veel al-
(veel-)wetendheid gevraagd woïden?
Allen, die wat van beteekenis moeten worden,
gaan eerst ’t zelfde gangetje door. Eerst de ge
wone school, gewoon of meer uitgebreid lager
onderwijs en dan hoogere burgerschool of gym
nasium met hun zoo lange reeks van leervakken.
En eerst daarna begint voor zeevelen de
eigenlijke speciale studie voor 't vak of ambt,
dat men gekozen heeft.
Zou dit niet iets anders kunnen in gericht
worden?
Iets anders, zoodat men veel vroeger zich
er toe zet, ’t speciale vak te leeren, voor de
uitgekozen betrekking en daar bijna alleen
voor de noodige kennis te vergaren?
Ge zult ons tegenwerpen: Wat wilt ge? De
mensch is mensch en moet vooral in de te
genwoordige beschaafde wereld ook een in
zooveel mogelijke opzichten en richtingen een
beschaafd lid der beschaafde moderne samen
leving zijn. De mensch is geen machine. Bij
een werktuig van staal en koper (en wat daar
meer toe behoort) zorgt men dat elk deel der
machine alleen geschikt is voor de functie, die
’t te verrichten heeft.
Meer behoeft dat stuk ijzer, of staal, of ko
per, of nikkel niet te kunnen presteeren. Maar
een mensch is toch geen machine; de heer der
schepping is toch niet te vergelijken met een
dood hulpmiddel!
Neem de huisdieren! Het paard richt men
af voor trekdier en om snel te kunnen ver
voeren. Bij de koe heeft de fokkerij alleen
ten doel: zooveel mogelijk vleesch, vet, melk,enz.,
voor zoo weinig mogelijk onkosten te verkrij
gen. De ezel, de kameel, het rendier, de kar-
Waarde lezer, vat nu ditmaal bovenstaand
opschrift niet op in zijn absolute beteekenis.
Vooreerst, wie kan als mensch alwetend zijn?
Wie kan zelfs van alles, bepaald van alles iets
weten? Ge moogt bekwaam zijn in zeer vele
dingen, vele wetenschappelijke vakken, weet
ge daarom van alle soorten van wetenschap
iets af? Ge kunt veel praktische kennis heb
ben; maar hebt ge daarom van alle praktische
dingen behoorlijke ervaring? Sluit vaak ’t een
’t ander niet eenigszins uit? Is niet vaak de
grootste wetenschappelijke man een kind in de
praktische opleiding?
En omgekeerd, weet de man der praktijk
soms niet bitter weinig van ’t wetenschappe
lijke? Ge kent ’t verhaal van professor Buys
Ballot, de groote meteoroloog, de man der
stormen-theorie. Hij liep op de heide, waar
een oer-eenvoudig herder de schapen hoedde.
Deze man, die van wetenschappelijke weer
kunde zelfs niet ’t flauwste vermoeden had,
wist onzen grooten weerkundige te vertellen,
hoe ’t weer zou worden. Als de schapen zoo
en zoo op de heide stonden, kwam er binnen
kort regen. En de man wist ’t op dat oogen-
blik beter dan de geleerde, die zijn leven be
steed had aan ’t vinden der natuurwetten voor
regen en wind, hitte en koude, standvastig en
veranderlijk weer.
Plaats dien geleerde in uwe gedachten op een
schip en hij moet ’t afleggen tegen den zee
man of schipper, in zeker opzicht ten minste,
bij 't bepalen van ’t te verwachten weer.
Doch, laten we ’t bij dit eene voorbeeld
blijven. Ieder kan in eigen kring soortgelijke
voorbeelden Opmerken.
Om kort te gaan: alwetendheid bestaat bij
de menschen niet. Al mocht ook Joost van
den Vondel van den geleerden Vossius verkla
ren, dat »al wat in boeken steeckt, was in
diens hoofd gevaren,» daarom was Vossius nog
niet alwetend.
We bedoelen dus geen alwetendheid in de
volstrekte beteekenis van ’t woord. We had
den eigenlijk willen schrijven: Veelwetend-
heid; van véle dingen wat weten. Maar dan
kregen we zoo’n vreemd opschrift,
De lezer begrijpt dus langzamerhand, wat
we met onze vraag bedoelen: Zou er niet te
veel geleerd worden, te veel soorten van ge
leerdheid opgedaan worden, van te veel vak
ken kennis opgedaan worden? Zouden de re
sultaten van ’t hedendaagsch onderwijs daar
door wel in verhouding staan, in goede ver
houding met de lange leerjaren, die tegenwoor
dig vereischt worden?
Als men zoo de huidige samenleving aan
schouwt, moet ’t ieder opvallen, dat ’t produc
tief worden van steeds meer menschenlevens
steeds later begint.
Ge hebt gelijk, er zijn nog heel wat gewo
ne ambachten, en dan vooral het boerenbe
drijf, ook de schipperij, waarbij jeugdige per
sonen reeds heel gauw beginnen te «verdie
nen*, geld in ’t gezin brengen.
Maar er komen toch steeds meer andere
betrekkingen, vakken en bedrijven, waar men
eerst op veel lateren leeftijd iets verdient en
vooral veel later een bestaan, een eigen best aan
krijgt. Het aantal «mannen met wit vóór*
groeit onbedaarlijk snel in vergelijking met de
eigenlijke krachtmenschen, met degenen, die
door lichamelijken arbeid een bestaan vinden.
Behoeven we voorbeelden tot staving van
dit beweren?
Voorbeelden, die ieder in eigen kring kan
vinden? Las men dezer dagen niet in de bla
den, dat in Frankrijk thans meer dan 900 dui
zend burgers tot de staatsambtenaren, in dienst
betrekking van den Franschen staat zijn? En
dan nog al de anderen
En voor de meeste baantjes of betrekkingen,
COURANT
tl
t