SIMS- ES jllïEUTESTIEBLAI) VOOR SMiEk EJ 0MSTI1EÜE1 I’ ;no. as. L B De Verdenking. Woensdag 7 April 1909. 64e Jaargang. Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek. Ml Feuilleton, Amsterdamsche Brieven. 24). f. i Jig lit- >or Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS. ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f0,40 per 3 maanden, franco per post f0,50. Abonnementen worden te allen tijde aangenomen. 1 a N- G» voor, dat ’t hier en Oranjedag wordt, zooals men er maar zelden kan vieren. 1 laten we niet vooruitloopen op de zaak, kan nog zooveel teleurstelling komen en om de hoogste wenschen bevredigd te krijgen, moet ’t al een gezond prinsje worden, dat belooft op te groeien naar aller wensch. Doch laat ik niet vooruitloopen. Als ’t ten minste vooruit loopen is. Zeker is, dat we reden tot juichen zullen hebben. Wie dat thans ook hebben, dat zijn de dia mantwerkers. Er is zooveel werk aan den winkel, dat er nog maar een tweehonderdtal werkloozen in dit vak zijn. En dat beteekent niets op de negen duizend. Wie minder reden tot vreugde kunnen heb ben, dat zijn onze bewaarschool-onderwijze- ressen. De gemeenteraad heeft bepaald, dat ze ongehuwd moeten blijven of eervol ontslag krijgen. Deze beslissing gaf nog een duidelijke tweespalt in ons dagelijksch bestuur te zien Wethouder Van den Bergh, contra Wethouder De Vries en den Burgemeester. Sommigen mompelden reeds: De heer Van den Bergh heeft bedankt als Kamerlid voor Den Helder om tijd te hebben voor zijn wet- houdersbaantje. Wie weet, misschien ware hij nu reeds liever Kamerlid en gewoon Raads lid gebleven. delijk de eerbiedige groeten der mannen,sprak een paar woorden met den ouden Köning en ging zelfs met Lehnert naar het hoerenhuis terup, onder weg met hem over aangelegenheden der fabriek sprekende. Toen Lehnert echter afscheid had genomen en naar zijne woning gegaan was, voelde Koenraad, dat zijn kracht ten einde was. Haastig stapte hij het huis bin nen en ging op de canapé liggen, terwijl hij zijn gelaat met de beide handen bedekte. «Ik kan het niet meer verdragen,ik kan het niet meer verdragen», kermde hij, «en het ergste moet nog ko men 1 Overmorgen, overmorgen 1» En na een poos vervolgde hij«Verlaten geheel verlaten Arme, arme Valentine 1 ze hebben je allen verlaten! Je hebt niemand meer dan mijEn ik ben machteloos, en van mij wil je niets meer hooren, niets meer weten 1 Ik beu immers de oorzaak van je wreed noodlot». «O, Agnes, Agnes,* riep hij verbitterd uit, waarom heb je me eerst in den waan gebracht, dat ik een steun aan je zou hebben En Lageman schijnt me ook zoo lauw, alsof hij nu reeds overtuigd is, dat hij voor een verloren zaak strijdt*. Koenraad Rechling meende ten volle gerechtigd te zijn tot deze verwijten aan het adres zijner bondge- nooten. In de twee maanden, dat de drie verbonden waren om Valentine te redden, was hij meermalen met Agnes en Lageman samengekomen; maar dit had, meen de hij, niet veel nut gedaan. Er kwam geen verande ring, niets kwam aan het licht ter ontlasting van Va lentine, en de openbare meening keerde zich meer en meer tegen haar. Hoe zorgvuldig hij zijn vrienden en bekenden ook vermeed, toch ontmoette hij er soms een en gewoonlijk spraken ze er onverholen hun afkeuring over uit, dat hij de moordenares van zijn moeder nog in bescherming nam en bijna haar eenige verdediger «Ik weet een mooi raadseltje», zei Jantje, die op het diner, dat zijne ouders gaven, bij het dessert even binnen mocht komen. «Welke is de overeenkomst tus- schen het tafelzilver en onze nieuwe keukenmeid?» «Wij geven ’t op, Jantje. Vertel het ons maar*, zei den de gasten. «Zij zijn allebei gehuurd», zei Jantje met een triom- fantelijken glimlach. Uit den tijd, dat er nog slechts dokterskoets- jes reden. De koetsier tegen zijn paard, dat de adres sen al uit zijn hoofd kent en vanzelf voor de woning van een patiënt stil blijft staan: «Je kunt wel doorloopen vandaag; die is dood*. was. Meer dan eens hoorde hij ook, dat mevrouw Von Beeren, die aanvankelijk met warmte haar onschuld verdedigde, ook van dien verkeerden waan genezen scheen te zijn en nu weinig meer van het geval sprak. Dit scheen, helaas, maar al te waar en maakte Koen raad nog zooveel ongelukkiger, omdat die verandering plaats gegrepen had, nadat Agnes, op aandringen van Valentine’s advocaat, bij de gevangene was toegelaten. Dit geschiedde echter niet voordat het voorloopig on derzoek was afgeloopen en de beschuldigde naar de openbare terechtzitting verwezen was. Lageman had zich aangemeld om Valentine te ver dedigen. Zij had tegen die keuze van haar vrienden geen bezwaar gemaakt en meermalen met haar verde diger in de gevangenis gesproken. Doch Koenraad kreeg noch van Agnes, noch van den advocaat die in lichtingen over de ontmoetingen met zijn geliefde, die hij kon verlangen. Zij zeiden weinig meer dan dat Va lentine den moed niet liet zakken en dat ze bleef vol harden bij haar beweren, dat zij mevrouw Rechling geen vergift had toegediend, dat zij geen verklaring kon geven omtrent de bewezen vergiftiging en niets wist van de flesch met vergiftigd bessensap, welke onder den gootsteen gevonden was. Hij verzocht de rechtbank verlof om bij de gevangene te worden toegelaten en deze maakte geen bezwaar, doch Valentine weigerde hem te zien. Op de smeekende brieven, die hij haar zond, antwoordde zij slechts kort met het verzoek geen pogingen te doen om haatte zien. En de reden daarvoor? «Gebukt gaande onder de beschuldiging, dat ik uw moeder vergiftigd heb«, schreef zij, «kan ik u niet on der de oogen komen. Uw hand mag de mijne niet aan raken, zoolang ik niet gezuiverd ben van deze beschul diging en dat zal niet, dat kan niet gebeuren. Zelfs al gebeurde het onmogelijke, al werd ik vrijgesproken, ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500 regels 3 cent en van 1000 regels 27, cent. Groote letters naar plaatsruimte. TIENDE HOOFDSTUK. Vervolg.) «Oho, dat is wel meer gebeurd. Daarom is er reeds een wet voorgesteld om schadevergoeding te geven aan onschuldig veroordeelden*, riep Köning, die een ijverig courantenlezer was. «Zij is ook nog niet veroordeeld*, zei Lehnert. «Bin nen weinige dagen zal de zaak voor de rechtbank te Berlijn in het openbaar behandeld worden, en daar heeft de jonge patroon veel verdriet van*. «Maar zij wordt veroordeeld*, beweerde de schipper met overtuiging; «dezen morgen ben ik met mijn schuit van Berlijn gekomen; ik had mijn lading bij de Molt- kebrug gelost, en dat is dicht bij het gerechtsgebouw*. «En toen heb je een potje bier met de rechters ge dronken spotte Köning. «Dat juist niet*, antwoordde de schipper, «maar men hoort zoo toch heel veel praten, en ik zeg u de zaak staat slecht, zeer slecht. Zij wordt veroordeeld*. «Ter dood «Dat kan niemand vooruit zeggen*. «Nu, als zij die misdaad gepleegd heeft, is zij niet te beklagen*. «Maar ze heeft het niet gedaan.* «Wie zou het dan gedaan hebben «Dat moet het gerecht uitmaken*, oordeelde de oude Köning, «en ge zult zien, de rechte dader zal wel ge vonden worden*. In Duitschland bestaat reeds jaren een vloot- vereeniging, die zelfs buiten het groote Duit- sche vaderland hare afdeelingen heeft. In Duitschland bestaat geestdrift voor de vloot. De Duitsche keizer heeft eens gezegd: Onze toekomst ligt op ’t water. De eenige broeder van den keizer, prins Heinrich, heeft zich steeds met de vloot bemoeid en, moge Wilhelm de hoogste^krijgsheer van land- en zeemacht zijn, Heinrich is zijn alter ego op de vloot. Vele Duitschers zouden hun hart vasthouden, als keizer Wilhelm werkelijk zelf ’t geheele Duit sche leg?r ging aanvoeren, zelf de wezenlijke generaal zou willen zijn, maar prins Heinrich wordt vertrouwd als een echte zeeman. Na tuurlijk, hij moest wel admiraal der geheele vloot worden op een-.leeftijd, dat andere zee officieren ’t misschien tot kapitein-luitenant ter zee gebracht hebben; daarvoor ben je nu eenmaal eenigste broeder des keizers. Dehoo- ge geboorte doet ’t hem. En we veronder stellen, dat van de zes zonen, die'keizer Wil helm II heeft, ieder ook wel z’n hooge be stemming zal opvolgen. Maar toch, prins Heinrich heeft z’n best gedaan om zich er in te werken. Hij is een zeeman, die alle rangen doorloopen heeften geen parade-of eere- admiraal. Hij is vakman. De Duitschers houden van’hun vloot en men moet hen bewonderen in dit opzicht. Het wil heel wat zeggen, er 't eerste leger der wereld op na te houden en dan ook nog zoo veel ambitie te hebben voor de zee. Sedert de oorlog van 1870 —71 heeft zich de Duit sche vloot, die niets of ongeveer niets was, gevormd tot een krachtig geheel, zelfs zoo krachtig, dat de Brit daardoor kans ziet, z’n vloot die Duitsche vloot als de groote boe man voor te stellen, ten einde er nog weer meer versterking^van de Britsche vloot door te verkrijgen. In navolging van de Duitschers hebben wij, Nederlanders, ook een vereeniging «Onze Vloot*. Ge kent natuurlijk de geestdriftwek- kende reclame-plaat, die bestemd moest zijn ons allen tot jongens van Jan de W’it of liever van Witte de With en De Ruyter en Tromp en Evertsen te maken. Er kwamen een handjevol afdeelingen, een paar groote steden en, zoowaar, ook Eysden, een dorpje in ’t uiterste zuiden van Limburg, «Zou de patroon naar Berlijn gaan om de zitting van de Rechtbank bij te wonen vroeg de schipper aan Lehnert. «Hij heeft er niets van gezegd*, antwoordde deze, «maar dat zal hij wel doen; hij is altijd op weg tus- sehen Berlijn en hier*. «Ach ja, het was een ander leven, toen de oude pa troon met zijn familie hier woonde*, zeide een der man nen; doch plotseling verstomde het gesprek en ieder nam iets ter hand om bezig te schijnen. Op het pad in de grasvlakte tusschen het machinegebouw en de ovens, kwam Koenraad Rechling aanstappen. Hij was geheel in het grijs gekleed en droeg een slappen vilten hoed met breeden rand. Zijn vroegere militaire houding miste hij geheel, zijn vroeger blozend gelaat was nuaschgrauw en zijn oogen, wien anders nooit iets ontging, stonden droomerig en flets. Hjj was zoo in zijn gedachten verdiept, dat hij de groep mannen eerst bemerkte, toen hij nog slechts weinige schreden van hen verwijderd was. Nu bemerkte hij ook de verlegenheid van deze men- schen, die niet gewoon waren te veinzen, en onmiddel- lijk begreep hij, waarover zij gesproken hadden. Dit veroorzaakte hem innig leed. Zijn noodlot, de dood zijner moeder,daar spraken zijn arbeiders overZijn aan gebeden Valentine door hen beoordeeld en veroor deeld Maar dat deed men ook te Berlijn en in ge heel het land. Als een van zijn werklieden een dag vrijaf nam om naar Berlijn te gaan en haar op de bank der beschuldigden te zien Eerst wilde Koenraad zijn treurig gelaat aan de blikken der mannen onttrekken, doch hij bedacht zich. De gewoonte van te gebieden en de daarmee verbon den zelfbeüeersching kwamen hem te hulp. Hij richtte zich op uit zijn gebogen houding, beantwoordde vrien- deed mee. Was dat geen bewijs van geest drift? Zelfs Eysden! Doch Amsterdam deed niet mee en, behalve de eerste beginners, deed er niemand mee. Het werd zoo langzamerhand een kindje, zonder levensvatbaarheid, .dat bestemd scheen een vroegtijdigen dood te sterven. Eysden vorm de «la note comique» van de zaak. Hoe leuk, een nietig dorp in de bergen, ijverende voor een vloot, voor dingen, die op zee moeten varen. De Zwitsersche zeecadetten met hun admiraal konden er haast bij te pas komen. Maar ziet, ’t kindje is niet dood. Want nu juist heeft ’t weer nieuwe levenskracht ge kregen. Ook in onze hoofdstad is een afdee- ling van «Onze Vloot* gesticht. Mannen van naam hebben er zich voor gespannen en zoo moest ’t wel gelukken. Hoe was 't ook mogelijk? Hier, in de stad met zoo’n roemrijke traditie op handels- en scheepvaartgebied, de stad, die eens de zee be- heerschte, en daar geen ambitie meer voor de vloot! Het is waar, die schoone tijden zijn voorbij, komen nooit weer terug en zelfs in ons eigen land moest Amsterdam zijn plaats als «eerste haven* aan Rotterdam afstaan. Doe daar eens wat aan, de Maasstad ligt beter, geschikter. Maar toch, in de stad aan Amstel en IJ is toch nog grooten handel, veel meer dan de scheep vaart doet vermoeden. Zijn we dan zoo in décadence, dat de geestdrift gebluscht is en de plaats voor idealen door de mot verteerd? Is in de stad, waar de marinewerf ligt en de «Was senaar* aan oude glorie herinnert, geen plaats voor marinegeestdrift? Zijt gerust, mannen van «Onze Vloot», we hebben hier ook onze afdeeling. Verleden week vergaderde de jeugdige afdeeling in de versierde Koningszaal van «Artis*. Mooie decoratie’s. Een buste van H. M. de Ko ningin. Vlaggentropeeën; sparregroen, schil derijen met De Ruyter en Tromp. Tamboers en pijpers waren opgesteld en openden den ban bij ’t binnentreden van ’t bestuur, schet terden fanfares uit na elke toesprak. Men zag er admiraal Ellis, oud-minister, baron Van Geen, de waterschout, en de heer O. Kamerlingh Onnes, de man, die met zijn bureau van inlichtin gen voor Neérlandsch handel en industrie, zoo nuttig werkt; de heer Onnes kon aan de vergadering mededeelen, dat er in een paar dagen tijds wel 300 nieuwe leden waren toe- een stevig jongmensch te worden. Van buitengewone voorbereidselen tot den langverwachten dag is hier al evenmin sprake als overal elders in den lande. Nu ja, zult gij zeggen, men leest toch overal van muziekuitvoeringen en nog veel meer. Ge hebt gelijk, maar vergelijk ’teens bij den 31sten Augustus. En toch, als alles gelukkig gaat, stel ik me overal elders een echte een nationale feestdag, Doch Er getreden. Wat er gesproken werd? Och, ge raadt het dadelijk, als ge ook maar eenigszins ontwikkeld zijt. Natuurlijk de bekende gege vens: Kleine natie, die niet mee kan doen in den wedijver der grooten. Vloot dus over bodig. En zoo voort. Vlagvertoon. Vene zuela. Kleine Boer tegen groote Brit. Zorg voor koloniaal bezit. Ja, zelfs werd er op gewezen, dat bij de Kie ler revue, bij de feestelijke opening van ’t NoordOostzeekanaal, toen alle maritieme mo gendheden hun beste beentje voorzetten, dat toen onze beide kleine scheepjes, type Korte- naer (dingen van 3000 ton), nog zco’n goed figuur maakten. Heel wijselijk werd vergeten aan de New- Yorker revue te herinneren, die even later plaats had en waarbij we uitpakten met «een verouderde kast», die zeer geschikt was om den spotlust der andere natiën op te wekken. Doch meen niet, dat ik wil spotten met «Onze Vloot», dat ik spot met idealen. Zon der idealen is men dood; een natie zonder idea len is een doode natie of wordt ’t binnenkort; een volk zonder geestdrift loopt z’n eigen on dergang tegemoet. Neen, wij, Nederlanders, zijn aan ons zelf, -aan onze voorouders, aan ons prestige als kolo niale mogendheid van den eersten rang ver plicht, iets te presteeren. Doch laten we hierover niet uitwijden. La ten we ’t slot aanhalen van wat admiraal El lis sprak: Wat onze marine moet zijn, zal ze nooit kunnen worden zonder de be langstelling en de sympathie van ons volk. Die sympathie wil onze vereeniging wekken en doen toenemen.Want we moeten een goede vloot hebben; we moeten ons kunnen verdedi gen, hier en in Indië, en geen beslissingen van Vredesconferenties ontheffen ons van die taak. Zulk een vereeniging moet een afdee ling Amsterdam hebben. Want Amsterdam is voor onze marine gewijde grond. Daarom ver heugt spreker zich over de goede opkomst. Hij verheugt zich ook bijzonder over de aanwe zigheid van dames, want de Nederlandsche vrouw kan in haar kring de gangmaakster zijn voor de ideeën van onze vloot. De luitenant ter zee Van Aronstein hield daarna een lezing met lichtbeelden, natuurlijk over marinezaken. Summa summarum: «Onze Vloot* is geen dood kindje, maar heeft heusche plannen om IURANT. 4 ll L

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Sneeker Nieuwsblad nl | 1909 | | pagina 1