MEOWS- ES AIIWTEfflEBUD
VOOR SSEEK ES 01STWEJ.
Den Haag, de hoofdstad der Vrede.
*4-
Zaterdag 12 Jvuii 1909»
No. 47.
64e Jaargang.
Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek.
Feuilleton.
DOOR EEN ADVERTENTIE.
V.
L
te
J
1
L-
roe-
plaag
ieder het zijne; de liefde
r*
(Slot volgt»)
fi
Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f0,40 per 3 maanden,
franco per post f0,50.
Abonnementen worden te allen tijde aangenomen.
we-
Ook in
van
IURANT.
ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500
regels 3 cent en van 1000 regels 21/, cent. Groote letters naar
plaatsruimte.
een der fraaiste huizen in de aanzienlijke straat, maar
terwijl in de andere woningen leven en vrooljjkheid
schenen te heer-chen, was het hier bijzonder stil. Al
de blinden, behalve die der woonkamer, waren gesloten
en ’t zag er uit alsof zij reeds lang dicht geweest waren.
Evelina had juist den naam Fitzjames op den deur
post gelezen, toen een bediende de deur opende en haar
vragend aanzag. Zij verzocht, met kloppend hart, om
mevrouw te mogen spreken
Mevrouw zei de knecht. Neen, dame, mijnheer is
niet ge O, hier is mijnheer zelf.
Evelina keek om en zag den heer, die zulk een
groote rol in de plannen der dames Acheson speelde,
verwonderd achter zich staan. Hij groette en vroeg
wat zij verlangde.
Evelina antwoordde, sterk blozende
Ik kwam in antwoord op eene advertentie, die
gisteren in de courant stond.
Eene advertentie, u bedoelt toch niet
Ik bedoel de advertentie voor eene naaister.
Hij was geheel verbaasd. De vrouw, die voor hem
stond, had zoo geheel het voorkomen en de manieren
eener beschaafde dame uit den aanzienlijken stand,
dat Fitzjames er niets van begreep.
Wil u zoo goed zijn binnen te komen? vroeg hij,
terwijl hij Evelina in de voorkamer liet en een stoel
aanbood. Hij zette zich naast haar en zeiDe adver
tentie is door mij geplaatst voor mijne tante, die de
volgende week hier komt logeeren. Ze had me ver
zocht tegen dien tijd een naaister voor haar te engagee-
ren. Versta ik u wel
Hij aarzelde, want hjj kon het zich maar niet be
grijpen.
Vogels te sparen is het welbegrepen eigenbe
lang van schier ieder mensoh. Wanneer niet duizen
den en duizenden van die onvermoeide insectenverdel
gers werden gestrikt en gedood, dan zoude menige
plaag van rupsen, sprinkhanen, mieren, enz. worden
voorkomen.
Er wordt een naaister gevraagd. Adres Bankstraat,
no. 5. Deze advertentie werd door een schoone, in
rouw gekleede vrouw, in een eenvoudig gemeubeld
vertrekje haar dochter voorgelezen.
Eene naaister, herhaalde zij, hoe zou dat gaan, Mina?
Ik heb bij tante Carolina vroeger goed naaien geleerd.
Maar neen, ik kan het toch niet doen; ik zou den hee-
len dag van huis moeten zijn en ik wil jou niet alleen
laten.
Mina, een lief meisje van tien jaren, met zachtblau-
we oogen en lang blond haar, zag hare moeder ver
wonderd aan en zeiLieve moe, waar denkt u aan
u naaister
Geen dwaze trots, MinaDaar wil ik niets van hoo-
ren I zei haar moeder, moeite doende om vroolijk te
zjjn en tegelijk een opwellenden traan verbergende. Je
weet immers, dat wij zoo niet kunnen blijven leven en
ik kan evengoed naaister worden als iets anders. Hoe
velen, die beter zijn dan ik, zouden niet blij zijn, als
zjj die nederige betrekking konden krijgen. Wij moeten
de weelde van voorheen trachten te vergeten.
Mina had wel gezien hoeveel moeite hare goede
moeder deed, om hare aandoening te verbergen en door
het voorbeeld aangespoord, vatte zij moed en vroeg zij
hare moeder, of er geen mogelijkheid was, om naaiwerk
thuis te krijgen. Mevrouw Seymour, zoo heette de
weduwe, besloot eindelijk om zich ingevolge de adver
tentie, als naaister aan te bieden.
Het recht zegt: aan
ieder wat van het mijne.
Een mensch stoot zich dikwijls aan dingen,
waar hij overheen moest stappen.
Met haar was ’t gegaan, zooals helaas met vele
anderen.
Op haar zeventiende jaar had zij een man gehuwd,
dien zij innig lief had en met wien zij twaalf jaren in
ongestoord geluk had doorgebracht. Haar echtgenoot
stierf plotseling, zijne weduwe geheel onverzorgd ach
ter latende, daar inde dagen van weelde niet aan sparen
was gedacht. Niets was haar overgebleven dan haar
lief dochtertje en het warme hart eener moeder en dat
was het eenige wapen, waarmede zij den harden strijd
om het bestaan moest voeren.
Zij had gepoogd muziek- en teekenlessen te krijgen,
maar was hierin niet geslaagd. Verscheidene andere
plannen waren mede mislukt en nu was zij, zooals we
hierboven zagen, tot het uiterste gebracht. Toch wan
hoopte zij niet.
Den volgenden morgen, nadat haar dochtertje naar
school was, begaf zij zich naar het aangekondigd adres.
Zij was zeer terneergeslagen, niettegenstaande haar
vastberadenheid, want hoe meer zij het doel harer
vroege wandeling naderde, des te meer voelde zij het
verlatene en slechte van haar toestand. Haar gelaat,
vroeger zoo vol levenslust, was nog bleeker dan in de
laatste dagen en eene uitdrukking van diepe zielesmart
sprak uit haar schoone oogen.
Aan den hoek eener straat reed een rijtuig haar
voorbjj, waarin drie rijk gekleede dames, tegen fluwee-
len kussens leunend, haar met een genadig knikje
vereerden. Mevrouw Evelina Seymour kende die dames
zeer goed. Het waren eene tante en twee nichten van
haar man, die haar nooit vriendelijk hadden bejegend
en haar ternauwernood wilden kennen. Zij gevoelde
zich gegriefd, haar gevoel van eigenwaarde werd weder
levendig en met al de schatten barer trotsche verwan
ten had zij niet met deze willen ruilen. Met een min -
Toen, even voor ’t uitbreken van den oorlog
in Zuid-Afrika, (een oorlog die op dat oogen-
blik reeds in de lucht zat), het Eerste Vredes
congres op uitnoodiging van den Czaar aller
Russen zou gehouden worden, werd Den
Haag als de plaats aangewezenwaar dat roem
ruchte congres moest gehouden worden. De
machtige Czaar van ’t groote rijk, dat toen
nog in geen jaren last van Japansche superio
riteit zou hebben en daar poseerde als de
onoverwinnelijke reus, verzocht onze Koningin
de Vredesconferentie te willen recepiëeren in
hare hofstad en onze Koningin-zelve zou de
uitnoodigingen rondzenden. Een heel eenvou
dige kwestie, op ’t oog. Maar die reeds dadelijk
pennen en hartstochten in beweging bracht.
Door Engeland’s toedoen was er bijv, geen
sprake van, dat de Transvaal en de Oranje-
Vrijstaat konden worden uitgenoudigd.
Spoedig na die eerste conferentie kwam de
oorlog in Zuid-Afrika, zooals we reeds zeiden,
dien wij, evenmin als de Britten, volkomen onpar
tijdig kunnen beoordeelen, maar waarin 't, afge
scheiden van meer of minder wettige redenen,
ging om »to be or not to be«, in Zuid-Afrika,
tusschen twee blanke volkeren.
En nog vóór de Tweede Vredesconferentie
te ’s-Gravenhage kon besteld worden, moest
eerst in Oost-Azië een geweldige krijg beslist
worden; een strijd, niet tusschen twee volken,
maar tusschen twee hoofdrassen der menschheid.
Door dien oorlog kon de Czaar niet zoo ge
voeglijk als oproeper der vredesvergadering op
treden. President Roosevelt moest gedeelte
lijk die taak overnemen en eerst nog als arbi
ter in den grooten oorlog tusschenbeide tre
den. Op Amerikaansch grondgebied moest
het vredesverdrag tusschen Rusland en Japan
worden opgesteld, waarbij Rusland zijn be
langen zag voorgestaan door graaf Witte, die
misschien den grootsten der thans levende
Russische staatslieden kan genoemd worden.
Door dat er weer vrede was, had de Czaar ge
legenheid een Rus als voorzitter van ’t Tweede
Vredescongres aan te wijzen.
Op beide conferenties is zeer veel en zeer
degelijk en zeer diplomatisch georeerd door de
beste mannen, die elk land meende te kunnen
aan wij zen.
En als er weer een vredescongres als numero
eerst gedachtenwisselingen heeft gehouden
met mannen van beteekenis? En ten derde:
Deze gift van Carnegie kan men niet vergelij
ken met een plotselinge daad, zóó verricht,
zóó tot het verleden behoorende; kan men niet
vergelijken met een als een vallende ster neer
komend, als een vuurpijl opschietend woord van
een keizer Wilhelm II.
Neen, zijn daad is een daad van jarenlan-
gen duur; is een daad die twijfelaars maakte,
terwijl ze nog maar in ’t eerste stadium van
werking was. Nadat die twijfelaars druk ge
twijfeld hadden, kwam eerst de uitschrijving
der prijsvraag voor den bouw van ’t Wereld-
huis, toen eindelijk met moeite een geschikt
terrein gevonden was. En thans zien we ’t
Wereldhuis van den vrede zich verheffen; de
grondvesten zijn gelegd, de bovenbouw is
reeds aanbesteed; verschillende landen hebben
zich beijverd om een steentje tot den bouw bij te
dragen; niet om zoodoende den bouw moge
lijk te maken, maar meer als een symbolisch
medewerken tot den wereldvrede.
Toen men zag, dat Carnegie géén luchtkas
teel bouwde, ja, toen begonnen anderen
met die chateaux en Espagne, zooals de
Franschman de luchtkasteelen noemt. Men
wilde een wereldstad des vredes bouwen om
’t Wereldvredepaleis. En dat in ons nuchtere
Nederland! Kijk, als Nederland nu eens
Frankrijk was, als er in plaats van onze beza
digde regeering en ons kalm Vorstenhuis eens
een Napoleon III opstond, in de wereldgeschie
denis niet meer dan een meteoor, dan zou een
Hausmann (deze heeft Parijs geboulevardeerd;
pardonneer ons ’t woord!) bepaald zoo’n
reldstad des vredes gebouwd hebben.
Amerika zou Oom Sam er wel zoo iets
gefabriceerd hebben. Maar aangezien we nu
eenmaal Nederlanders zijn en in Nederland wo
nen, -en zoo voort; u gelieve zelf den
zin aan te vullen.
Aan onze zijde staat het Interparlementair
congres voor arbitrage.
Zekerlijk, ge kunt de waarde van dit con
gres nog oneindig veel problematischer noe
men dan die der hoog-officiëele Vredesconfe
renties, zij drukken meer uit dan een ijdel ver
toon. Men zou die interparlementaire verga
deringen kunnen vergelijken met de bijeen
komsten van Nederlanders en Belgen, die be-
oogen een postunie en verder in alle opzichten
een nadere aansluiting tusschen de twee buren;
drie in Den Haag wordt gehouden, zullen we
weer even veel en degelijk en met staatsmans-
voorzichtigheid hooren spreken en als dit dan
afgeloopen is, zullen de menschen weer vra
gen, wat er nu toch wel besloten is, of er wel
één behoorlijke pas gedaan is in de gewensch-
te richting. Men zal spotten met den grooten
omhaal, de vele dure diners en avondfeesten,
de bergen papier die onnut bedrukt zijn, de
tallooze ijdele telegrammen, die alle landen
der wereld bereikten, de noodeloos uitgegeven
gelden, die elk land meende te moeten toe
staan om zijn prestige hoog te kunnen hou
den. Men zal beweren, dat er nooit meer ge
vaar voor den vrede is geweest dan in dezen
tijd van vredescongressen en dat nooit meer
dan thans de eene mogendheid nagaat, hoe
zeer de andere hare legers en vloten ver
sterkt.
En toch ondanks alle spot en alle nuch
tere twijfel gelooven we aan ’t nut dezer Vre
desconferenties, ’t nut voor heel de wereld en
ook ’t nut voor ons eigen vaderland.
En hier staan we volstrekt niet alleen,
pende als een eenzame in de woestijn.
Aan onze zijde staat een man als Andrew
Carnegie, en deze is niet maar de eerste de
beste. Ge zult zeggen: Nu ja, die man heeft
enorm veel geld, behoort tot de stuk of wat
allerrijkste menschen der wereld, behoort tot
hen, voor wie ’t woord millioen een klein be
grip uitdrukt, maar daarom is hij nog niet
meer dan een ander. Schijnbaar hebt ge ge
lijk. Maar laten we deze punten opmerken:
Een self-made-man, die ’t zóóver brengt als
dezen Schot van geboorte, is geen gewoon
mensch; haal er gerust ’t ons geluk bij, dat
meer geeft dan een pond verstand en beweer
dat Carnegie stellig zeer vele onsen geluk ge
had heeft, daarmee alleen is zijn phenomenaal
succes niet te verklaren. En dan: Zoudt ge
denken, dat ’t schenken van de millioentjes
voor een Vredespaleis is toegegaan als volgt:
Carnegie wordt eens op een morgen wakker,
loopt bij vergissing tegen een paar verdwaal
de millioentjes aan, leest z’n ochtendblad en
krijgt plotseling de idee: Hé ja, laat ik m’n
naam aan die Vredesconferentie, waarvan de
kranten volstaan, verbinden. Voor die slordige
millioentjes een Vredeshuis,
Al ware ’t zoo toegegaan, dan nog is de
idee (we schrijven opzettelijk de idee) grootsch.
Maar zoudt ge niet vermoeden, dat Carnegie
der bezwaard hart en minder droefgeestig gelaat, schelde
zij aan het aangewezen adres.
In het rijtuig van Arabella Acheson, Evelina’s nicht,
werd de arme weduwe bespot over hare eenvoudige
kleeding. Vooral de oudste dochter had het er druk
over, want nooit had zij het Evelina vergeven, dat deze
het hart van den heer Seymour gewonnen had, daar
zij gaarne zelve die verovering had gemaakt.
Arm en trotsch zei hare moeder met minachting.
Hebt ge haar zien groeten, Arabella zoo statig als
een vorstin.
Koud en onverschillig antwoordde Arabella Laat
ze maar trotsch zijn. Wat mij betreft; ik ben blij
Opeens hield zij op en terwijl zij, vriendelijk lachend,
eene diepe buiging maakte, vervolgde zij Zie
eens, ma, daar loopt mijnheer Fitzjames.
Een knap jong man, aan de overzij van de straat,
stond een oogenblik stil en groette beleefd. Maar in
plaats van naderbij te komen, zooals de dames blijk
baar verwachtten, daar zij den koetsier reeds zeiden
om stil te houden, liep hij snel door en was weldra uit
het gezicht.
Hoe onaangenaam merkte Arabella op. Waarom
zou hij niet naar ons toegekomen zijn
Och hij zal dringende zaken hebben, troostte haar
moeder, maar ge ontmoet hem vanavond toch en moet
dan de zaak maar tot een goed einde zien te brengen.
Laat hem u niet ontglippen, evenals neef Seymour,
want, ofschoon niemand het zou raden, zijt ge toch
reeds twee en dertig en ’t zou erg jammer wezen zoo’n
mooie partij te missen.
Zoo rijdt het edele drietal voort, onder het maken
van huwelijksplannen; in een tegenovergestelde richting
vervolgt Evelina haren weg, met geheel andere ge
dachten vervuld. Zjj had het adres bereikt; het was
ook niet officieel en toch doen er de eerste
mannen van beide landen aan mee.
Aan onze zijde staat de steeds krachtiger
wordende volksmeening, dat oorlog uit den
booze is en geen noodzakelijk kwaad meer
moet heeten. Steeds sterker komt ’t uit, dat
niet meer ’t machtwoord van vorsten de vol
keren tot een vernietigenden krijg moet
drijven.
Ook voor ons land gelooven we, dat »Den
Haag-Vredeshoofdstad« een werkelijk voordeel
is. Ons land heeft er belang bij, dat het vrij
blijft natuurlijk. Maar daarvoor is het noodig,
dat niemand het durft aanvallen We hebben
dit voor, dat onze ligging uiterst belangrijk
is, aan den mond van de voornaamste Duitsche
waterweg. Napoleon heeft eens ons land ge
annexeerd als een aanspoelsel van Fran-
sche rivieren. Duitschland, als veroveraar op
tredende, zou met meer »recht van den sterkste*
zulk een reden kunnen aangeven. Maar voor
vele landen zou een op die wijze aangroeiend
Duitschland een te sterke tegenstander worden
en nu is juist Engeland de krachtige mogend
heid, die er uit zelfbehoud het meeste belang
bij heeft, dat ons land onafhankelijk blijft. Als
Napoleon van Antwerpen een pistool op de
borst van Engeland dacht te maken, zou Ne
derland, in Duitsch bezit dit niet meer recht
kunnen heeten.
En daardoor is ons koloniaal bezit ook veili
ger. Want wie Nederlandsche koloniën aan
grijpt, geeft een ander reden om ook het Ne
derlandsche moederland aan te vallen.
Maar nu vragen we eens: Nederland heeft
er in de laatste jaren altijd angstvallig voor
gewaakt, buiten alle groote politiek te blijven
en sommigen meenden, dat ’t al gevaarlijk
was, zoo’n heele Vredesconferentie te ontvan
gen. Maar zou, juist doordat Den Haag de
Vredeshoofdstad kan worden, de veiligheid van
ons land niet meer verzekerd zijn?