MOTS- EU ADVERTEiSTIEBLA» W fflM EK 01STEEÏEJ. Ons Vorstenhuis. Zaterdag 26 Juui 1909. 64e Jaargang. No. 61. I Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek. Feuilleton. DE BIBLIOTHECARIS. r.*9 zien, dat Daar (Slot volgt). Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS. ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden, franco per post f0,50. Abonnementen worden te allen tijde aangenomen. dan zoeken? trapsgewijs naar ’t voorge- Het jonge meisje knikte overtuigd en in haar borst kwam een instinctief gevoel op van leedvermaak en voldoening. Het was immers zijn eigen schuld, dat hij bij vreemde menschen zulk een onaangenaam leven had. Zij wist dat dr. Steger 38 jaar oud was zijn ernstig, dikwijls knorrig uiterlijk deed hem nog ouder er uitzien. Hij was sedert zeven jaar bibliothecaris en bezat een goed inkomen. Waarom was hij nog niet gehuwd Peinzend wierp zij een verstolen blik op den ernsti- gen man, die zich verdiepte in het nazien van nieuw verschenen boeken. Hij bezat eigenlijk zeer innemende, geestige trekken, zijn gestalte was slanken welgebouwd. Van zijn persoonlijk karakter hoorde men steeds het allerbeste; het zou hem stellig niet moeilijk zijn ge vallen een lief meisje te vinden, dat paste bij zijn ont wikkeling en zijn stand en dat hem stellig vertrouwen en liefde zou hebben geschonken, als het in zijn bedoe ling had gelegen in het huwelijk te treden. Een trekje, waarin een weinig onbewuste bitterheid lag, vloog om de mondhoeken van het jonge meisje. Zij wist immers dat hij een verstokte vrouwenhater was. Inder tijd, toen zij ongeveer 8 maanden geleden met juffrouw Wegner in de stadsbibliotheek een betrekking had ge kregen, had zij daarvan duidelijk merkbare bewijzen ondervonden. De minachtende blikken, de korte, alles behalve aanmoedigende manier waarop hij haar zijn aanwijzingen gaf, hadden haar en haar vriendin dikwijls genoeg gekrenkt. Ze hadden zich echter daardoor niet laten ontmoedigen en hadden integendeel bijzonder hun best gedaan. Hoe gaat het met mevrouw uw moeder, juffrouw Limbach De jonge dame hief verbaasd haar hoofd op van de glimlachje verplicht te gevoelen. Ja, het kwam zelfs tot de vriendelijke opmerking«Heb ik deze attentie aan u te danken,juffrouw Limbach?» Het jonge meisje bloosde licht. «Juffrouw Wegner en ik», antwoordde zij, hebben de vrijheid genomen, een beetje van de frissche, bloeiende lente in onze kale, donkere bibliotheekzalen over te planten. Morgen is het immers toch Pinksteren, mjjnheer Hij knikte. Ach ja, jawel, Pinksteren. Op de anders altijd ern stige trekken kwam een zachte uitdrukking. Ik herin ner mijin mijn ouderlijk huis was mijn moeder er ook altijd op gesteld dat met Pinksteren in alle ka mers groene takken werden geplaatst. Sedert dien tijd heb ik wel is waar dien vriendelijken pinkstergroet moeten missen. Maar, viel de bibliothecaresse in, versiert uw kost- juffrouw uw kamers dan niet met meidoorn De bibliothecaris schudde het hoofd en glimlachte een weinig bitter. Waar denkt u aan, juffrouw Limbach? Dat kost immers geldl Zulk een kostjuffrouw beschouwt haar kostgangers in den regel immers als objecten om uit te buiten, waaruit zooveel mogelijk geld moet worden geslagen. Als ik hét expres had besteld en dat natuur lijk betaald had, dan zou mijn lieve juffrouw Schulze mij ook wel een paar meidoorntakken bezorgd hebben. Een bijna medelijdende blik straalde uit de oogen van de assistente naar den bibliothecaris. Maar dat is toch een alles behalve aangenaam tehuis, merkte zij op. Meen, werkelijk niet. Men heeft een onderdak, dat is alles. Het was Zaterdag voor Pinksteren. Dr. Koert Ste ger, de stads-bibliothecaris, trad des morgens te 9 uur precies, zooals gewoonlijk, de bibliotheek binnen. Reeds terwijl hij de groote zaal, waar al de boeken stonden en waarin een assistente aan het werk was, doorliep, snoof hij onderzoekend en toen hij het bureau binnen kwam, bleef hij verrast staan. Hier hing dezelfde liefelijke geur, die hem reeds vroeger in het anders zoo bedompte vertrek was opgevallen. Bijna vergat hij zjjn helpster, die reeds aan de schrijftafel zat te werken, den gewo nen morgengroet te doen toekomen. De ongeveer 26- jarige jongedame glimlachte vrooljjk over het verbaas de gezichten de vragende blikken, die haar chef naar alle kanten richtte. Thans eindelijk bemerkte hij de frissche groene takken, die aan den tusschen de vensters hangenden spiegel, aan de gordijen, op de tafels, ja overal bevestigd waren, waar er maar ’n geschikt plaats je voor was. De bibliothecaris trok onwillekeurig zijn voorhoofd in rimpels. Dat was zeker een van de nieu wigheden, die aan de beide jonge dames te danken waren. In vroegere jaren was nooit iemand zoo iets ingevallen. Nauwelijks gelukte het hem, zijn hoed en overjas aan den eveneens met meidoorn versierden garderobe- haak op te hangen. Toen hij zich daarop aan zjjn schrijftafel zette en de hem in een eenvoudige kleine vaas tegengeurende bloemen zag, scheen hjj zich echter tot een beleefd papieren, die voor haar op de tafel lagen en waarin zij juist bezig was het een en ander op te teekenen. Het kwam zeer zelden voor dat dr. Steger een particu liere vraag tot zijn ondergeschikten richtte. Acht dagen geleden was zij een half uur te laat in dienst gekomen, doordat haar moeder een zenuwtoeval had gehad. Ik ik dank u, haastte zij zich te antwoorden, ge heel rood van vreugde over de zeldzame beminnelijk heid van den bibliothecaris. Mijn moeder is weer her steld. Morgen gaan we zelfs op een groote buitenpartij naar de Duivelsbergen. Duivelsbergen, waar is dat Maar kent u die dan niet, mijnheer Ze liggen ongeveer anderhalf uur van de stad, midden in een groot bosch. Het is een mooi plekje, veel bosch en bergen, natuurlijk niet heel hoog. Bent u er dan nog nooit geweest De bibliothecaris schudde het hoofd. Toen lachte hij. Eigenlijk heel komisch. In Thüringen, in den Harz en in Zwitserland ben ik herhaaldelijk geweest, maar de naaste omgeving van de stad, waar ik bijna acht jaar woon, ken ik nog niet. Maar u moet toch eens naar de Duivelsbergen gaan kijken. Het is werkelijk de moeite waard. Dr. Steger knikte. Ik zal bet by gelegenheid niet nalaten. Weer ging hij aan zijn werk; weliswaar liet hij af en toe zijn blik rusten op de fijne, Jeedere trekken van zijn assistente. Plotseling kwam er nog een vraag over zijn lippen Zegt u eens, juffrouw Limbach, waarom bent u eigenlijk bibliothecares geworden Hetis toch een moeilijk, inspannend beroep. ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500 regels 3 cent en van 1000 regels 21/, cent. Groote letters naar plaatsruimte. ningin): lo. Het inkomen uit de kroondomeinen van den Staat. 2o. Jaarlijks een inkomen uit ’s lands kas, waarvan het bedrag bij elke troonsbeklimming door de wet vastgesteld wordt. Voor onze Koningin is dit door de wet van 19 Februari 1897 bepaald op f600.000. Koning Willem I had, tijdens de vereeni- ging van Nederland en België, 2 millioen 400.000 gulden. Daarna werd dit anderhalf millioen. Na 1848 was het steeds 600.000 gld. De gewijzigde oeconomische toestanden, ook -en vooral voor de vorstelijke en financiëele grooten der aarde, in aanmerking nemende, mag men zeggen, dat Willem I een zeer schit terend inkomen had, vergeleken bij de zes ton van thans. 3o. Vrijdom van alle personeele lasten, dat is van alle directe belastingen, uitgezonderd de grondbelasting. 4o. Het vrije gebruik van winter- en zo merverblijven, welker onderhoud jaarlijks aan het land niet meer dan 50.000 gulden mag kosten. Deze Koninklijke winter- en zomerverblijven zijn thans alleen: de paleizen te Amsterdam, Den Haag en Het Loo. Koningin Wilhelmina zit dus niet zoo dik in de woningen als keizer Wilhelm II, die ze bij meerdere tientallen telt. De Koningin-weduwe (zoolang ze in weduw staat is) geniet jaarlijks 150.000 gulden. De Prins der Nederlanden, zoolang hij we duwnaar en Nederlander blijft, ontvangt even eens 150.000 gulden. Dit is dus een bepaling, waarvan de Prins thans volmaakt niets ge niet. In verband hiermee willen we even her inneren, dat van sociaal-democratische zijde reeds een paar malen geïnterpelleerd is over: De Prins betaalt geen belasting. Immers in Duitschland, daar is’t, als ge komt om «blauw bloed» van hoogen rang, uitzoeken, te kust en te keur gaan. Er zijn wel niet meer zooveel staten en staatjes in ’t Duitsche rijk als voorheen, maar toch, ze zijn er nog in overvloed. En al is ’t staatje ook kleiner dan een derde deel van Friesland, zoodat de landsvorst boven uit zijn slot gemakkelijk op buurmans grondge bied schouwt, die landsvorst is vorst en z’n familie dus geschikt om geparenteerd te worden met vorstelijke personen. Niet zoo erg! Vooreerst merken we op, dat de Duitschers ons ’t naast verwant zijn. (Over België spreken zou hier heelemaal geen doel hebben.) Onze Nassauers zijn van Duitschen bloede en onze vorsten zochten gewoonlijk in Duitschland om andere helften. Maar vooral ook: Koningin Emma is een prinses van Wal deckPyrmont en dus*Duitsche. Prins Hendrik is een hertog van Mecklenburg—Schwerin. We behoeven zeker niet te beweren, dat de Nederlanders gevoelens koesteren voor beiden, die we niet noodig hebben te ontleden. Maar Koningin Emma was de liefdevolle echtgenoote van Koning Willem III, is de Moe der van Koningin Wilhelmina, de Grootmoeder van ons Juliaantje. En Prins Hendrik moge afkomstig zijn uit een vrij middeleeuwsch ge arrangeerd groothertogdom, hij is de Man van onze Koningin, is Prins der Nederlanden ge worden en heeft reeds meer dan voldoende ge toond, dat hij streefde en nog streeft dien titel ook in werkelijkheid te mogen voeren; hij is de Vader van ons Juliaantje. Doch al die vreemde prinsen, die in al die zijtakken van ons vorstenhuis hun plaatsen hebben, die zijn voor ons bepaald «vreemde snoeshanen», die goed en best en uitstekend kunnen zijn, maar voor ons volk dit tegen hebben: Het is niet van je eigen,je Neder- landsch Oranjehuis. Het is niet eigen, dat voelt de groote massa van ons volk in de eerste plaats; en als bij in tuïtie speurt ’t gevaar op dien vreemden weg. Vraag aan iemand uit de groote massa, wie of hier Koning moest worden, als we geen Juli aantje hadden; hij zal u zeggen: Ja, ’k geloof, zoo’n prins Von Wied; een tweede meent: Ze zeggen, dat ’t zoo’n prins Von Reuss is; een derde heeft wel eens van SaksenWeimar gehoord. Maar voor alle drie is de naam, dien hij noemt, een vreemde naam. Vreemd, heelemaal niet eigen, dat is de zaak. Doch hierover basta. Laten we nog even, in aansluiting met dit artikel doorschrijven. Mocht verandering in de troonsopvolging raadzaam blijken of tijdens het leven van den Koning een bevoegde troonopvolger ontbre ken, dan dient de Koning (we moesten thans natuurlijk zeggen: Koningin) bij de Kamers een wetsontwerp in, waarover deze in dubbe len getale in vereenigde vergadering beraad slagen en besluiten. Ge zoudt zeggen: troonopvolgers genoeg. Ge hebt gelijk. Maar kan de eerst-recht- hebbende niet een onmogelijk mensch zijn, b.v. nog een graadje meer bizarre dan zoo’n Ser vische prins George? Kan hij niet toevallig kans hebben, den troon in een ander rijk te bestijgen, of dien reeds bestegen hebben? Im mers de Koning der Nederlanden draagt, vol gens de grondwet, geen vreemde kroon. (Over de uitzondering Luxemburg behoeven we niet meer te spreken; die exceptie behoort tot het verleden). We willen nog het volgende aanstippen uit de Grondwet: Is er bij den dood des Konings geen bevoegde troonopvolger aanwezig, dan komen de Kamers in dubbelen getale binnen één maand na het overlijden van den vorst in vereenigde vergadering bijeen en benoemen den troonopvolger rechtstreeks. Dat wordt dus een nieuw stamhuis, waarvoor weer de zelfde wetten van opvolging gelden. Er was, dadelijk na de geboorte van Prin ses Juliana, kwestie over: Is ’t Kroonprinses of enkel Prinses? De Grondwet zegt: Is de troonopvolger een van ’s Konings zonen, dan (maar ook dan alleen) draagt hij den titel van Prins van. Oranje. O, maar er zijn toch Willem III stierven kinder- was de eenigste dochter. We moeten dus verder terug. (Om zoons van koningen, we zeiden ’t reeds eerder, behoeven we niet te zoeken.) Willem III had één zuster, Sophia, plaatsten we een (I) achter, omdat hier de eerst in aanmerking komende zijtak begint. Sophia was gehuwd met Karei, groothertog van SaksenWeimarEisenach, die in 1900 stierf en naliet één zoon, Karei August, en twee dochters (Maria, gehuwd met Hendrik VII van Reuss, die drie nog levende zoons naliet; en Elisabeth, gehuwd met Johan van Mecklen burg—Schwerin, regent van Prunswijk.) Karei August is overleden en liet twee zoons na, waarvan de jongste in 1900 kinder loos overleed. De oudste zoon heet Willem, is groothertog van Saksen W.E. en zou dus de eerst-rechthebbende op den Nederland- schen troon zijn. (Wel te verstaan, als er geen nageslacht van Koningin Wilhelmina was.) Sterft deze Willem van SaksenW.E. dan komen diens nakomelingen in aanmerking. En daarna de drie zoons, alle drie Hendrik, van de pasgenoemde Hendrik VII van Reuss. Is ook de tak-Sophia uitgestorven, dan gaan we naar Marianne, de zuster van Koning Wil lem II. We plaatsten er een (II) bij, omdat hier de tweede zijtak begint. Deze Marianne, in 1883 overleden, was gehuwd met Albrecht van Pruisen, overleden 1872. Diens zoon Albert, gest. in 1906, heeft drie zoons en de dochter heeft ook nageslacht. Na deze tweede tak krijgen we de derde en de vierde zijtak, die we maar tegelijk zul len noemen. Beide takken beginnen met de twee dochters van prins Frederik (broeder van Koning Willem II), die geen andere kinde ren had. Met dezen tak komen we in Zweden, Dene marken en bij de prinsen von Wied terecht. En als al de (een kleine 40) nakomelingen der bovengenoemde vier zijtakken er niet meer waren, dan moesten we nakomelingen opzoe ken van prinses Carolina, dochter van stad houder Willem IV. Zooals men dus ziet, maakte de geboorte van Prinses Juliana, dat we voorloopig niet meer naar den een of anderen Duitschen prins behoeven om te zien. We blijven in ons eigen huis. We hebben hier eenigszins uitvoerig al die «verre neven en nichten» opgezocht om te laten we zoo’n beetje bij vreemden terecht moesten komen en dan bijna uitsluitend Duit schers. Nu is ’t niet zoo erg en ook niet zoo vreemd, dat 't juist Duitschers moesten zijn. Niet zoo vreemd! Waaraan de volgende voorrechten verbonden zijn: lo. Van rechtswege, na het bereiken van den 18-jarigen leeftijd, is hij lid met beslis sende stem (dus de stem telt even goed als die van een der andere heeren) van den Raad van State; en dan, eventueel, het regentschap. 2o. Op 18-jarigen leeftijd heeft hij een in komen van f 100,000 en na het aangaan van een bij de wet goedgekeurd huwelijk een in komen van f 200.000. 3o. Vrijdom van alle personeele lasten. Zooals ieder weet, geniet de Koning (Ko- Doch laten er nu eens geen kinderen zijn, en Prinses of Koningin Juliana is gestorven, waar moeten we We gaan nu slacht terug. De zoons van loos en Wilhelmina H IURANT.

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Sneeker Nieuwsblad nl | 1909 | | pagina 1