FIIOK SNEEK ES MSTIIEEEN.
i
In naam mraiii lievelins.
Een nieuw academiegebouw.
NIEUWS- EN ADVERTEMIEBLA1I
B4e Jaargang.
Zaterdag 3 Juli 1309.
No. 53.
Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek.
Feuilleton,
op Formosa, in
ook nog.
r
s
r
F
drie maanden werd het bekend, dat dokter Willem
Hermans en Marie Verstraete waren verloofd.
Nijd en afgunst vierden nu - zooals van zelf spreekt
hoogtij. Verstandige lieden evenwel meenden, dat
de beide jongelui als voor elkaar geknipt waren. En
deze meening bleek juist te zijn. Na het huwelijk, dat
niet te lang uitgesteld was, betrok het jeugdige paar
een geriefelijke woning, waarin zij elkaar het leven
zoo aangenaam mogeljjk maakten. Hij vervulde met
toewijding en liefde zijn plicht, werd overal geacht en
gezien, zij trachtte op allerlei wijzen, door zoogenaam
de kleine oplettendheden haren man het leven te ver
aangenamen. In den huiselijken kring vergat hij de
onaangenaamheden, aan zijn beroep verbonden. Daar
rustte hij uit van zijn moeilijk werk, terwijl hij alles
verre van zijn Marie verwijderd hield, wat haar zou
kunnen ontstemmen of haar fijn gevoelend gemoed
kwetsen. Hun geluk werd volkomen, toen hun een
flinke jongen geboren werd. Aan dat kind wijdden zij
al hunne zorgen. Zij koesterden het met al de liefde
van hun warm gevoelend hart. De kleine Willem was
moeder’s oogappel en vader’s trots; voor hem offerden
zij alle genot, alle rust op. Wat waren hun de genie
tingen van het leven, vergeleken bij die, welke hun
voordeelig opgroeiend kind hun schonk O, welk een
zalig gevoel doorstroomde de borst der zorgvolle moe
der, wanneer haar kind haar vriendelijk en dankbaar
toelachteMet hoeveel welgevallen sloeg de vader
na volbrachten arbeid, den slapenden engel gade
Zoo was de kleine drie jaar oud geworden.
Op zekeren dag meende de moeder bij het jongske
teekenen van verkoudheid te bespeuren. Zoo tusschen-
beide kuchte hij een weinig, vaak niesde hij en bij het
spreken merkte men heeschheid op.
Marie liet niet na haar man hierop opmerkzaam te
maken. Deze onderzocht den kleine; maar om zijn
vrouw niet noodeloos te verontrusten, hield hij zijne
meening voor zich. Hij vreesde echter ’t ergste. Hij
dacht aan de ziekte, die zoo dikwijls met den dood
eindigt. Hij deed echter, wat hij als geneesheer doen
kon. De verschijnselen namen evenwel in hevigheid
toe, de koorts verhief zich meer en meer, het slikken
werd moeilijker en de kleine lag lusteloos op zijn bedje
neer. Een zwaard ging de moeder door de ziel, als zij
zat aan de ziekesponde en zag hoe haar lieveling moeite
had adem te halen. Dag en nacht waakte zij aan zijn
bedje. Maar wat vermochten alle moederzorgen, alle
moederliefde tegen den engel des doods
»De croup*, sprak de vader met angstige stem en hij
zette den strijd tegen den vijand met kracht voort.
Niets mocht baten De benauwdheden werden he
viger, de hoest geleek op hondengeblaf. Soms hief de
op het kussen.
werden blauw.
kleine zich krampachtig op, doch plofte dan weer neer
Het zweet parelde hem op het gelaat,
de aderen zwollen op, de oogen puilden uit, de lippen
De aanvallen namen in hevigheid toe.
Afgetobd bleven echter de ouders den dood bekampen.
Marie week niet van het ziekbed, ofschoon haar hart
kromp van pijn. Men moet moeder zijn om het vree-
selijke van zulk een toestand te begrijpen.
De dokter zag in, dat hij het laatste redmiddel moest
toepassen en riep de hulp van een collega in. Er bleef
niets over dan een operatie. De moeder was echter
voor geen reden vatbaar. Zij wilde zich niet laten
overhalen de kamer te verlaten. Alle zachte drang was
vruchteloos. Met geweld moest zij weggevoerd worden.
De mannen der kunst deden hun plicht. Aanvankelijk
scheen er verlichting te zijn gekomen. Toen Marie
weer binnenkwam gaf men haar eenige hoop.
Een ijdele hoop echter.
Zjj was jong, zij was schoon 1
Zij had nog nooit iets gezien of ondervonden van het
leed en de ellende dezer wereld.
Als eenig kind van vermogende en misschien al te
bezorgde ouders had men alles, wat haar jonge en
reine kinderziel kon bevlekken en ontheiligen, verre
van haar gehouden. Zij had geleefd als de schoon
geteekende kapel, fladderende van bloem tot bloem,
om uit al die verscheidenheid de schoonste uit te
zoeken.
Dat aan dien staat van geluk, van kalmen vrede
ooit een einde zou kunnen komen, daaraan had ze nooit
gedacht en dacht ze ook nog niet, toen ze de kinder
schoenen ontwassen de wereld binnentrad, vervuld
met de schoonste idealen, der blijde en onschuldige
jeugd eigen en kennis kreeg aan den man, die onmid
dellijk een diepen, een onuitwischbaren indruk op haar
jeugdig gemoed achterliet.
Het was de jonge dokter, Willem Hermans, die zich
sedert eenige maanden in het provinciestadje geves
tigd had. Hij was niet als de anderen. Van laffe vlei
erij had hij een onverwinbaren afkeer. In het geheele
stadje stond hij bekend als een ernstig en degelijk
mensch, levende voor zijn vak en voor de lijdende
menschheid. Aangenaam in den omgang, werd hij een
uitstekende partij geacht door alle moeders, die nog te
beschikken hadden over een of meer huwbare dochters.
De eerste kennismaking leidde langzamerhand tot
een meer vertrouweljjken omgang en na verloop van
ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500
regels 3 cent en van 1000 regels 21/, cent. Groote letters naar
plaatsruimte.
De dood bemachtigde zijn prooi.
Als zinneloos wierp zij zich op het lijkje van haar
lieveling. Hare tranen waren verdroogd.
En toen Willem zich zelf bijna niet meer meester
haar wilde wegvoeren, riep zjj hem met heesche
stem toe»Ga weg van mij, moordenaar van mijn kind!
Ik wil u nooit meer kennen*.
Toen begaven haar hare krachten en viel zij bewus
teloos neer.
Treurig en eenzaam gingen de dagen in het huis van
dokter Hermans voorbij. Als wezenloos zat mevrouw
uren aan uren te staren naar een en hetzelfde punt in
de ruimte, zonder dat zij wist welk punt dit
eigenlijk was. Als een schim schreed zij door hare
vertrekken, zonder eenig doel en altijd kwam zij weer
terug op die eene plaats, waar het ledikantje stond,
dat eens al haar geluk, al hare liefde bevatte. De dagen
werden maanden, de maanden jaren en in de eertijds
zoo gezellige woning heerschte een voortdurende kilheid.
Welke middelen de geneesheer ook beproefde om
zijne vrouw uit hare neerslachtigheid op te beuren,
niets mocht baten. Ten slotte kwam hij tot de over
tuiging, dat alleen een hevige schok in staat zou zijn haar
tot de werkelijkheid en tot het leven terug te voeren.
Eens op een avond had mevrouw, zooals zij vaak
placht te doen, het speelgoed van haar gestorven lieve
ling uit de kast gehaald. Wat al herinneringen waren
daaraan verbonden 1 O, ja, zjj kon zich nog heel goed
te binnen brengen bij welke gelegenheid zij hem dit
of dat stuk speelgoed gegeven had. Zij was in de be
schouwing van een en ander zoo verdiept, dat zij niet
hoorde, dat de kamerdeur opengegaan was. Plotseling
werd zij uit hare mijmering opgeschrikt door den ang-
stigen uitroep«Maatje is weg, maatje is weg Waar
hebben zjj haar geborgen
niet een der eerste, waar
In Italië
Fijne lui. Eerste vagebond. «Er is een tijd ge
weest, dat er meer dan honderd personen voor mij
werkten.*
Tweede dito. »Ik kan me niet voorstellen, dat je
ooit honderd arbeiders onder je hebt gehad.*
Eerste. »Ik heb ook niet gezegd, dat het arbeiders
waren. Het waren belastingbetalers en ik zat in de
gevangenis*.
De zwakheid van anderen verhoogt het vertrou
wen in ons zelf.
De luiheid reist zoo langzaam dat zij weldra
door de armoede wordt ingehaald.
Voor de eenzijdigheid van het eigen individu
bestendig op zijne hoede te zijn dat is de eeuwige
jeugd!
Het komt er bij velen minder op aan, zich te onder
scheiden dan om «onderscheiden* te worden.
De menigte wil waarheid als gesneden koek, en
de waarheid schikt zich niet naar ons, maar wij moeten
ons zelven er voor geschikt maken.
Dezer dagen is te Groningen met veel praal
het nieuwe academiegebouw ingewijd. Het
paste Koningin Wilhelmina niet, daarbij tegen
woordig te zijn, maar de aanwezigheid zoowel
van Koningin Emma als van Prins Hendrik
bewezen, dat ons Vorstelijk Huis de grootste
belangstelling wilde toonen in deze, vooral
voor het Noorden des lands zoo belangrijke
zaak.
Groningen heeft feest gevierd, zooals het
maar zelden doet en dat wil wat zeggen; want
deze stad, die zich de hootdstad van ’t geheele
Noorden acht, die in bevolking eerst op de
vijfde plaats, maar als handelscentrum zeker
op de derde plaats, direct na Amsterdam en
Rotterdam, mag genoemd worden, is het cen
trum der geheele provincie Groningen en vindt
bij groote feesten natuurlijk krachtige hulp
doordat studenten nu eenmaal geboren feest
gangers zijn. De Groninger studenten vierden
juist hun lustrum en stelden in hun optocht de
entree van een der Friesch-Groningsche stad
houders voor.
Het nieuwe academiegebouw, dat dan deze
week met pompeusen luister werd ingewijd,
staat op de plaats van het oude, voor een paar
jaren verbrande gebouw. Het oude gebouw
was er een in den stijl, die in en voor ’t mid
den der vorige eeuw zooveel opgang maakte.
Groote breede trappen leidden tot den ingang
en daar zag men natuurlijk eenige stevige pi
laren oftewel zuilen. Een zeer gezette pedel
paste juist in dat milieu.
Het nieuwe gebouw ziet er geheel anders
uit. Enkelen zullen misschien vinden, dat ’t
oude gebouw toch wel eerwaardig was; de
groote meerderheid der tegenwoordige men-
schen zullen echter ’t nieuwe moderne ge
bouw prefereeren. En ’t maakt werkelijk een
grootschen indruk. De hoofdstad van ’t Noor
den mag trotsch zijn op ’t nieuwe gebouw,
waarvan we alleen jammer vinden, dat ’t niet
een nog betere plaats kon vinden. Men had
aan de ruime Groote Markt, het middelpunt
niet alleen van de stad, maar van heel de pro
vincie, een geschikte plaats moeten weten te
vinden.
(De Groote Markt ’t middelpunt; immers on
geveer alle wegen en vaarten der provincie
leiden naar »de stad* en alle straten van >de
stad* naar de Groote Markt.)
Laten we even over die hoogescholen-kwes-
tie doorschrijven.
Ons land was
hooger onderwijs gegeven werd,
had men de beroemde academie van Bologna,
in Bohemen die van Praag, in Spanje die van
Salamanca, waar men de studenten bij dui
zenden telde, lang voor ons land aan een hoo-
geschool kon denken. In Frankrijk en En
geland was uitnemende gelegenheid voor hoo-
gere studiën en eindelijk, België had te Leu
ven zijn Alma Mater.
Nederland presteerde niets op dit gebied.
De lage landen aan de Noordzee begonnen
te bloeien door handel en visscherij, door land
en dan hebben we nog kunst-, teeken-, zang-
academies.
Weet ge, waarom we eigenlijk blij zijn, dat
Groningen zijn hoogeschool gehouden heeft?
Kijk eens, als deze er niet was, zou ten
slotte alles in Holland zijn en nu is Holland
wel het centrum des rijks, het dichtst bevolkt,
het middelpunt der energie, de provincie waar
de rijksregeering zetelt, 't gedeelte, dat in tijd
van nood het laatst verdedigd zal worden, maar
de andere deelen des rijks zijn er
Moet Holland alles voorhebben?
Want een hoogeschool te bezitten, beteekent
voor een stad buitengewoon veel.
Hoe gaat ’t al met de lagere onderwijsin
richtingen.
Iemand, die kinderen heelt en ze dus moet
opleiden in de maatschappij, en moet laten
opleiden, zoekt, als ’t eenigszins kan, een plaats
uit met goede lagere scholen; kan ’t, dan ook
met liefst een vijfjarige H. B. School en nog
liever met ook een gymnasium. We behoeven
de voorbeelden niet buiten Sneek te zoeken.
Maar voor wie nog verder wil met z’n kin
deren, volgt nu de hoogeschool, en we zullen
maarniet uitleggen, of ’t ook dienstig is alsdan in
een academiestad te wonen.
Veronderstel eens dat Leeuwarden, in plaats van
Groningen, de hoogeschool had, zou men dan
niet als gevolg zien, dat zooveel meer jonge
lieden uit Leeuwarden en omstreken, zooveel
minder uit Groningen gingen studeeren. De
reden, vooral financieel ligt voor de hand.
bouw en veeteelt, maar aan hoogere ontwik
keling werd nog geen behoefte gevoeld.
Toen kwam de tachtigjarige oorlog. Ne
derland maakte zich geheel vrij van Spanje,
beheerschte met zijn vloten alle zeeën en ver
overde rijke overzeesche gewesten, in Oost- en
West-Indië, in Voor-Indië en
Zuid- en Noord-Amerika.
Toen kwamen ook de hoogescholen. Eerst
Leiden, in 1575. En spoedig volgden ande
ren. Jammer genoeg, dat ook nu weer het
provincialisme hoogtij vierde. Friesland moest
zijn academie hebben te Franeker; de eerste
Friesche stadhouder Willem Lodewijk, us
heit, zorgde voor de stichting. Utrecht kreeg
z’n academie in de stad van dien naam, Gel
derland vestigde er eene te Harderwijk en
eindelijk moesten ook de Groningers hun
universiteit hebben.
Nu zat in die dagen bij ’t stichten van zoo
vele hoogescholen vooral de gedachte voor: Wij
moeten predikanten vormen.
En och, voor leerstoelen in de geneeskunde
was geen groot kapitaal noodig, zooals te
genwoordig. Wat een geweldig verschil. Neem
alles en vergelijk, de instrumenten, de andere
hulpmiddelen, de gebouwen, de inrichting der
ziekenhuizen.
En nog steeds worden de eischen der beste,
der beroemdste professoren hooger; en wil
men ze in ’t land houden, dan moet aan die
eischen voldaan worden.
Het is daarom, dat men tegenwoordig hoort
zeggen: Laten er zoo weinig mogelijk hooge
scholen zijn, dan kan men ze beter inrichten.
Twee hoogescholen kunnen gemakkelijker op
de modernste wijze ingericht worden dan drie,
en drie weer beter dan vier.
Met den val der Republiek vielen ook hoo
gescholen.
Harderwijk en Franeker verdwenen en po-
pingen, om na den Franschen tijd van Franeker
weer iets te maken, faalden.
Zoo bleven dus Leiden, Utrecht en Gronin
gen als rijksuniversiteiten.
Doch Amsterdam achtte het beneden zijne
waardigheid, om zonder academie te blijven en
het Atheneum illustre veranderde in een ste
delijke universiteit.
Dus vier hoogescholen, vier gewone hooge
scholen.
Want intusschen is de technische inrichting
te Delft-tot een technische academie gegroeid
Waar ’t academiegebouw nu staat? Ge gaat
van de Groote Markt over de Vischmarkt en
vindt dan wel den weg naar de Oude Kijk-in-
’t-Jatstraat (de naam herinnert aan Raben-
haubt, den kloeken verdediger der stad in 1672).
In die straat vindt ge de bekende Harmonie,
een inrichting die zelfs grootere steden aan
de stad Groningen mogen benijden en daar
dicht bij, aan een klein zij plein, staat ’t prach
tige nieuwe gebouw. We raden ieder, die de
stad Groningen eens bezoekt, aan dien kant
eens uit te gaan. En als Amsterdammers,
Leidenaars of Utrechtenaars ’t gebouw zien, zul
len ze misschien denken: Dat is wel zoo goed
in orde als bij ons. En ze mogen het nog
nieuwe Groninger ziekenhuis ook zien. De stad
heeft gezorgd, dat daar niets aan mankeert;
dat aan de strengste, de hoogste eischen, die
de professoren kunnen stellen, is voldaan. En
dat zegt tegenwoordig nog al iets. Met zoo’n
inrichting en een nieuw universiteitsgebouw,
om jaloersch van te worden, kan Groningen
het recht eischen, z’n eenmaal bestaande hoo
geschool te mogen behouden.
Z’n hoogeschool behouden! Want toen het
oude gebouw afbrandde en dus een ramp ge
beurde, hoorde men beweren, dat ’t nu juist
geschikt was, om ’t vraagstuk der »te veel-
hoogescholen in Nederland* eens goed onder
de oogen te zien. Men bedoelde natuurlijk:
Laat als ’t u belieft die afgebrande hoogeschool
afgebrand blijven.
Hier is gelukkig geen gehoor aan gegeven,
zullen de Groningers zeggen. Gelukkig, want de
hoogeschool is hun trots, waarvoor ze veel wil
len opofferen; ten bewijze strekke ’t prachtige,
reusachtige ziekenhuis.
Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden,
franco per post f0,50.
Abonnementen worden te allen tijde aangenomen.
t
l
IURANT.