NIEUWS- EN 1IIÏERTENTIEBLW Blanca’s geheim. I IWIl SNEEK EN MSTREEEl Zaterdag: 21 October 1909.. 64e Jaargang. No. 79. Flinke Nederlanders. Ib Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek. Feuilleton. namen België heelt ook reeds lu de (Wordt vervolgd). Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS. ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden, franco per post f0,50. Abonnementen worden te allen tijde aangenomen. vindt en Bewerkt door AM0. meerdere schrijvers 't buitenland naam keek zij op naar het slot; daar had zij de ongelukkig ste uren van haar leven doorgebracht. De liefde tot haar echtgenoot verdoofde bijna geheel de herinnering aan den vorigen avond, toen hij uiterlijk kalm de be- leediging van Blanca verdragen had. Het verdriet ver duisterde haar blik; er rolden groote tranen langs haar wangen. .Waarom moest ik zijne vrouw worden?* zuchtte zij. «Als dat op Victor betrekking heeft, dan wil ik u zeggen, waarom*, antwoordde eene vreemde stem in hare nabijheid. .Alleen omdat hij graaf Norton was 1 Maar je hebt geene gegronde redenen tot verdriet. Eene dame kan slechts een echtgenoot hebben en je weet, dat ben ik alleen Met een kreet van ontsteltenis keek zij op. schemering stond Juan Norton voor haar. «Jtj hier fluisterde aij met moeite. «Ja, zooals je ziet 1 Dacht je, dat ik weg was Dat zou wel zoo geweest zijn, als mijne verheven zuster niet zoo karig geweest was. Enkele papiertjes van vijfhonderd pond, meer verlangde ik niet, maar zij weigerde me die te geven. Ik kreeg slechts vijftig pond van haar, maar wat geeft dat voor een man als ik Zij heeft zooveel juweelen en sieraden van den graaf gekregen; geen enkele daarvan heeft ze mij gege ven. Zij bemint hem dat weet je toch wel en verduiveld, zij krijgt hem toch, let maar eens op Ik kan me niet tot den graaf wenden, dat begrijp je en zoo rekende ik op het toeval om jou te ontmoeten Hij was haar genaderd en stak de hand uit. Zij week voor hem terug, als voor een adder. »Weg riep zij. «Kom mij niet te na, Juan Norton 1 Hoe durf je zulke taal voeren «Och, loop 1* antwoordde hij met een spotlach. »Het is geheel overbodig, tegen, mij zoo’n hoogen toon aan te slaan. Geef mij liever vijfhonderd pond; ik vraag niet te veel, geloof ik; als je me dat geld geeft, zeg ik je ook vaarwel I HOOFDSTUK V. 7). Vervolg. De bijvalsbetuigingen waren algemeen, zoo stond Margaretha dus op en dankte daarvoor met vriendelijk hoofdknikken. Een snijdende spotlach van Blanca joeg haar eene rilling door de leden. Dat luide lachen had haar gegolden; haar wangen werden vuurrood. Ondanks het zingen, sprak Blanca tamelijk luid met kapitein Barden, die in hare onmiddellijke nabijheid zat. Deze heer verhaalde haar, met komieke gebaren, hoe een van zijne goede kennissen zijn leven geheel bedorven had door zijn huwelijk met zekere juffrouw Potter. .Ongelooflijk!* antwoordde Blanca met heldere stem, die door de geheelezaal klonk .eene juffrouw Potter? Ah, jaik herinner me nu 1 Papa Potter had een kruidenierswinkel in Chester en nadat hij achter de toonbank een vermogen had verdiend, trok hij zich uit de zaken terug. En ha ha ha 1 luitenant Singele- ton trouwde een van die meisjes. In liefde tot den adellijken rang van haar aanstaanden man smolt zij zeker weg als de boter van mijnheer haar papa 1 In vele familiën bijvoorbeeld in de onze heerscht het gebruik, het geslachtswapen der bruid te kruisen met dat van de familie. Wat mochten de Potters tot wapen voeren Eene bloedworst op een wit voor schootje P« Op deze woorden volgde een algemeen gelach, doch graaf Victor voelde het bloed naar zijn wangen stijgen en Lady Carley kleurde eveneens. Nog altijd stond lord Verike naast Margaretha, die liefst had willen vluchten. Zij keek om en zag Victor in het gelaat. Zou deze beleediging ongewroken blij ven Doch hij scheen blind en doof voor de smeeken- de taal van haar oogen. Hij bezat den moed niet, om voor zijne vrouw op te komen en zijne nicht in het openbaar tot zwijgen te brengen 1 Een weinig na middernacht ging men uit elkaar. In het rijtuig van graaf Norton heerschte een diep stilzwijgen. Margaretha dook in een hoek weg, alsof zij schuw was voor haar man. De graaf hield de oogen gesloten; hij was ontevreden over zichzelven en ver meed het Margaretha aan te zien. Er ontstond eene vervreemding tusschen de echtge- nooten. Na hun thuiskomen kon hjj aan de korte ant woorden en haar afgewend gelaat nauwelijks zijne lief hebbende, volgzame vrouw herkennen. Zij minachtte hem en niet ten onrechte; immers hij miste den moed om zijne vrouw tegen beleediging te beschermen. Den volgenden morgen verscheen zij niet aan de ontbijttafel en ’s middags trof graaf Victor wel zijne nicht Blanca in de eetzaal aan, maar niet zijne vrouw. Hij schelde en vroeg den binnentredenden bediende naar de gravin. .Mevrouw de gravin is uitgegaan*, antwoordde deze. .Ruim een uur geleden ging zij het park in*. »Ik zal haar gaan zoeken*, sprak de graaf en nam zijn hoed. .Met het diner wordt gewacht, tot wij te ruggekeerd zijn*. Margaretha had Blanca willen vermijden. Het viel haar te moeielijk aan eene tafel te zitten met hare vijandin en daarom ging zij weg. Den geheelen nacht had zij geschreid; had zij geen kind gehad, zij zou den graaf en het slot dadelijk verlaten hebben. De boomen waren al grootendeels hun bladeren kwijt; bij de invallende schemering was de wind koel, bijna koud. Zij trok de shawl vaster om haar schouders en sohreed langzaam voort. Met een blik vol diepe smart »Je krijgt geen penning van mij en als je niet heengaat, dan roep ik den graaf. Oh riep zij uit, .jij en je zuster brengen me nog tot waanzin*. .Geef je me het geld vroeg Juan, terwjjl hij kalm de armen over de borst kruiste. »Ik heb het niet, maar als ik het had, gaf ik het je toch niet. Ga weg, of »Je hebt juweelen*, viel hij in, op de diamanten aan haar vingers wijzende. .Die zijn even goed als geld. Geef ze mij, of ik maak je huwelijk met mij aan de heele wereld bekend .Dat zul je niet doen*, riep zij met vlammende oo gen. .Graaf Victor zou zijne bedreiging ten uitvoer brengen. Verlaat mij, zeg ik je. Ik vrees je niet, Juan Norton. Als je niet dadelijk weggaat, roep ik om hulp en dan zal je zien, of een graaf Norton zjjn woord houdt of niet .Geef je me de ringen niet .Neen, al kostte het mijn leven 1 Hoor, daar komt iemand 1 Wij zullen zien, wie hier wijken moet*. Hij keek haar dreigend aan, boog zich plotseling, alsof hij een slag wilde ontwijken en sprong weg. »Ik ga heen*, siste hij, .maar wel verduiveld, ik kom terug De takken knapten af, de bladeren ritselden onder zijn voeten; toen werd alles stil. Bevend richtte Mar garetha nu haar schreden naar het slot. .Zal op dezen nacht een morgen volgen vroeg een stem in haar binnenste. .Zal ik nooit van dien man en zijne zuster bevrijd worden Zal ik mijn leven lang aan hen geketend blijven Zij keek niet achter zich; zij zag de donkere gestalte niet, die uit de schaduw der boomen te voorschijn trad. Het gelaat was bleek als de dood. Was dat graaf Victor, of een ander we geen dichters en schrijvers hebben met een wereld - reputatie, zooals Tolstoi, Ibsen, Sienkiewiecz, om maar een drietal uit de groote schare buitenlanders te nemen. Misschien hebt ge gelijk, misschien staan er bij ons niet zoo vaak schitterende litterarische genieën op als in ’t buitenland, maar we hebben ook iets tegen: onze taal is geen wereldtaal. Niemand zal zeker durven beweren, dat wij,Ne derlanders, niet geheel .bij” zijn; dat we niet mee kunnen loopen in den grooten gang der moderne volken. Het is waar, we doen alles kalmer en kijken den kat uit den boom. Het geen weer blijkt, als we de hedendaagsche aviatiek zien werken. In andere landen is de luchtscheepvaart bijna reeds een gevestigde zaak en in ons land zweeft nog enkel de ouderwetsche onbestuurbare .Rotterdam* rond. We laten weer aan anderen ’t proefnemen over met de noodlottige ervaringen, die daarbij na tuurlijk opgedaan worden, en als de anderen zoo wat klaar zijn, zullen wij ook meedoen. Zoo ging het ook met de eerste spoorwegen. George Stephenson reed de eerste trein (Man chesterLiverpool) in 1829’30; België, dat eerst nog vrij moest komen van Noord-Ne- derland, zag de eerste trein reeds rijden in 1832; ze konden niet vlugger. En wij toen ’t eerste lijntje Amsterdam Haarlem in 1839 werd geopend, vond men ’t ondernemen nog een dwaasheid. z’n luchtmenschen en wij hebben nog alleen een paar malen een buitenlandsche voorstelling van de vliegkunst kunnen bijwonen. We zijn wat kalm van aard. Maar ove rigens, we kunnen in alle opzichten mee komen. Ge beweert misschien dat we geen groote genieën hebben. Och, dat schikt ook nog al. Kijk maar eens rond, dan valt het nog al mee. Zie naar onze schilderschool; hier kunnen we mannen noemen met een wereldreputatie. Als we Jozef Israëls noemen, zegt dat reeds ge noeg, Maar wanneer een Mauve te New- York voor tweehonderd duizend gulden een kooper vindt, zegt dit voldoende, dat er meer groote Hollandsche schilders zijn. Men zou kunnen aanvoeren, dat En verder kunnen we noemen, die ook in hebben. Maar kom eens in de wereld der waterbouwkun digen: Geldt Nederland daar niet voor nummer één? Onze ingenieurs met hun staf van werk lieden en hun massa werktuigen vindt men in Zuid-Amerika zoowel als in China, in Egypte als in Duitschland en Zuid-Afrika. Maar nu nog een vraag: Zou ’t geheel aan ’t toeval te wijten zijn, dat Nederland de ze telplaats van de Vredescongressen en van 't permanent Hof van Arbitrage is? Behalve dat de wereld weet, hier een kalm volk te vinden, is 't ook bekend met onze in- tellectueele ontwikkeling. Een vredespaleis bouwt men niet op een vulkaan, ook niet op een politieke vulkaan. Bevorderen bovendien mannen als mr. Asser, een grootmeester op rechtskundig gebied, niet ten zeerste, dat men van de plaats, waar ’t Arbitragehof over een paar jaar z’n nieuwe woning betrekt, langzamerhand een wereld- hoofdstad voor vrede en recht en scheidsge recht maakt, een stad voor vredes- en andere wereldcongressen? Toonde ook de schenking van Andrew Car negie niet duidelijk, dat hij toekomst zag in de gedachte: Den HaagVredeshoofdstad? Als we in onzen geest den Atlantischen oceaan overzweven, zien we daar een buiten gewoon land, met een volk, dat alles schijnt te kunnen, het land der onbegrensde mogelijk heden. De hoofdstad van dat wonder-moderne land, het hypermoderne New-York, viert een driehon derdjarig feest en een goed deel van de glo rie van dat feest slaat terug op Nederland. Enkele voorname Nederlanders begrepen dat reeds lang te voren en zij lieten »de Halve Maen* bouwen, toen hier door de groote mas sa de portée van deze daad nog voor geen tien de deel begrepen werd. Wij kunnen in menig opzicht op ’t heden roemen. Al is onze industrie niet zoo buiten gewoon ontwikkeld als in België. Onze landbouw en veeteelt mogen er zijn. Wij mogen roemen, op ’t verleden roemen, want weinige landen, zoo klein als ons Ne derland, torsen een historie zoo grootsch als de onze. Roemen op ’t heden en ’t verleden. Dit kwam ons in de gedachte toen we dezer da gen den lof hoorden verkondigen van twee mannen, die elk op hun gebied eerste-klas- Nederlanders zijn. We bedoelen deheeren Lo- vink en professor Blok. Als we den naam Lovink hooren, denken we aan den bloei van onzen land- en tuinbouw, van onzen veeteelt, aan de heideontginning, aan de bevordering der zoetwatervisscherij, aan de bevordering van den bloei van ’t heden. Met den naam van professor Blok rijst ons onwillekeurig ons roemrijk verleden voor den geest, dat deze geleerde reeds op allerlei wijze heeft doorspeurd en beschreven. Twee «self-made* mannen. Naar den gang van ons opstel moeten we den heer Lovink eerst noemen. Alom in den lande wekte het bericht van het heengaan van den Directeur-Generaal van den Landbouw algemeene teleurstelling. Wie kent niet den kalmen man, die steeds te vinden is, waar de landbouw bevorderd moet worden. Iedereen is overtuigd, dat de landbouwbelangen geen kundiger en beter be vorderaar kunnen vinden dan onzen tegen- woordigen Directeur-Generaal. Wetenschap, practische kennis en stoere voortvarendheid, kenmerkten dezen «self-made» man, die zich voor den Nederlandschen landbouw verdiensten verwierf als wellicht niemand vóór hem. In de pers werd hij reeds genoemd als «niet te vervangen», iets wat zeer velen onder de di- rect-belanghebbenden, voor zooverre personen onmisbaar kunnen zijn, volkomen beamen. De belangstelling bij deze persoonswisseling is in landbouwkringen hoog gespannen, want met den persoon kon wel eens een systeem en een werkwijze verdwijnen. Zonder twijfel, zegt een der bladen, is deze belangstelling niet vrij van eenige vrees, welke verklaarbaar is, wanneer de geruchten omtrent de min of meer verwijderde oorzaken dezer mutatie waarheid bevatten. (Hier wordt dus gedoeld op dingen, die niet moesten zijn en dit blad uit nog daarbij de vrees, dat er ge vaar bestaat, de uiterst practische heer Lo vink te zien vervangen door een bureaucraat, die meer voeling en rekening houdt met in hooger sferen uitgedachte theorieën dan met hetgeen onder de landbouwers leeft en streeft. Mocht dit gebeuren, wij zouden in letterlijken zin twintig jaar achteruit boeren en ten slotte wel licht weer in den put terechtkomen). We weten niet, wat achter deze regels ge lezen moet worden, maar wel weten we, dat ieder ’t eens is omtrent de buitengewone ver diensten van den heer Lovink als bevorderaar van onzen landbouw. De heer Lovink gaat naar Indië en daar een werkkring, nog veel grootscher uitgebreider dan hier te lande. Moge ook Indië de practische gevolgen van ’t werken van dezen practicus met vreugde be speuren. In de tweede helft van November gaat de heer Lovink, tegelijk met gouverneur-generaal Idenburg, per st. «Rembrandt* naar Indië en even later gaat met diezelfde boot de oude gouverneur-generaal Van Heutsz naar patria terug. Drie namen met klank, doch we moeten kort zijn om nog even onze hulde te kunnen brengen aan professor Blok, den grooten histo ricus. Zondag jl. kon hij zijn zilveren profes soraat herdenken. Ook een «self-made* man en een der edelste en knapste geleerden van Nederland. De jonge Blok zou eerst onderwijzer wor den, even als zijn vader, die in den Helder aan ’t hoord der Fransche school stond. Daarna klom zijn aspiratie naar ’t middelbaar onderwijs, ja, naar 't doctoraat in de klassieke letteren, dat hij op 25-jarigen leeftijd cum laude be haalde, na onderwijl door privaatlessen een karig stuk brood te hebben verdiend. Dit was te Leiden en daar werd hij spoedig leeraar aan ’t gymnasium. Nu begon hij aan wat hem later beroemd zou maken. De groote Fruin zag in den nieu wen filoloog een best talent voor historische studie en wees hem in de richting. Van zijn hand verschenen: «Monografie van Leiden*, >een Hollandsche stad in de Middeleeuwen* en «een Hollandsche stad onder de Bourgondisch- Oostenrijksche heerschappij*. Hiermede veroverde Blok zijn professoraat te Groningen en sedert bleek hij 25 jarenlang- als geleerde en als onderwijzer uitstekend te zijn. Hij schreef «Oorkondenboek van Groningen en Drente* en twee bundels «Historische ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500 regels 3 cent en van 1000 regels 21/, cent. Groote letters na&r plaatsruimte. IE I

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Sneeker Nieuwsblad nl | 1909 | | pagina 1