e v^'?z MMS- KJ iDVERTEUTHUD FOOR SSEEk EJ «M. Blanca’s geheim. ii I I II i HERFST. Zaterdag: 8 October 1809. 64e Jaargang. No. 81. Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek. Feuilleton. V. Mi Van den Hak op den Tak. van een volk hun (Wordt vervolgd). i Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS. ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 8 maanden, franco per postf0,50. Abonnementen worden te allen tijde aangenomen. I Bewerkt door AM0. HOOFDSTUK VII. 9). Vervolg. »Miss Blanca, hoort u mij vroeg Hooper eindelijk. Hij kwam eenige schreden nader en trachtte haar in het gelaat te zien. •Ik hoor alles*, zei ze op ijskouden toon, terwijl haar oogen krampachtig naar buiten bleven staren. Het was deji ouden man, of hij eene slang aan zijn hart voelde Mevrouw degravin is dood, zij is vermoord, miss Blan- Wat moet er gedaan worden vroeg ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500 regels 3 cent en van 1000 regels 27» cent. Groote letters naar plaatsruimte. I 1 Hooper. »Ach, wie kon dat goede, zachte schepsel kwaad doen Zjj trachtte nogmaals te spreken, maar het scheen, dat haar tong verlamd was. Hooper keek haar met medelijden aan. •Miss Blanca, zeg mij toch, wat er gedaan moet worden. Nu is u hier weer de gebiedster 1« Zij kromp inean, als had haar een slag met een knup pel getroffen. •Moet de graaf gewaarschuwd worden vroeg de trouwe dienaar, om haar gedachten in het rechte spoor te leiden. Hooper keek haar angstig vragend aan. Eindelijk sprak Blanca, maar hare stem klonk vreemd en klankloos. »Ik kom beneden*, zei ze, om alle verdere vragen te voorkomen en zij ging dadelijk. In deemoedige houding stond het bediendenperso- ueel in het midden der kamer. Als op commando rich ten alle oogen zich naar Blanca Norton, toen deze bin nenkwam. Zij bemerkte het echter niet; als eene slaapwandelaarster trad zij naar het lijk en beschouw de het. Er kwam geen traan in haar somber oog; geene verandering in haar marmeren gelaatstrekken. Als versteend stond zij stil bij de doode; de seconden werden minutenenintusschen de blikken op haar steeds dreigender. Hooper maakte een eind aan deze pijn lijke stilte. »Miss Blancawil u zoo goed zijn ons de noodige bevelen te geven Moet ik den graaf laten waar schuwen, of »Ja, de graaf moet dadelijk verwittigd worden*, ant woordde zij vast. »Een andere bode moet vlug naar Chesholm om den dokter te halen en de politie*. »De politie herhaalde Hooger verschrikt. •Er is een moord gepleegd*, sprak zij koel. »De rollen met dolle woede de groote golven. Doch de steamer spot met die woede; z’n lengte spot met de lengte der golven, z’n diepte is grooter dan de diepgang er van, z’n huid is taai genoeg om ’t beuken dier watermassa wel te kunnen verdragen. Als men die notedopjes en die reuzenboo ten ziet op de stormzee, krijgt men verschillen de, maar beide zijn groote gedachten. De herfst heeft dus ook z’n grootheid, al is er slechts afbrokkeling te vinden. Ook bij den mensch spreekt men van de herst des levens. Als vijftienjarige zijt ge in de lente, als veertiger in den vollen zomer, als ge de zestig nadert, dan komt de Bij den een nadert ze spoediger dan I moordenaar moet opgespoord worden*. Onder het spreken keerde haar kalm overleg weer terug. Zij trilde, toen zij beval »De kamer moet zoo blijven. Niemand mag het lijk aanraken, totdat de graaf hier isEllen, vrouw Pool en Hooger, jelui drieën blijft hier en houdt de wacht! Jij, Harry, neemt het beste paard van den stal en rijdt naar Powsys »Jawel, miss Moet ik den graaf de volle waar heid zeggen vroeg hij met doffe stem. Een oogenblik stond zij in twijfel; dat was de eerste maal, dat er eenige beweging in haar trekken kwam. •Ja*, zei ze, »zeg hem alles Harry ging. Blanca wendde zich nu tot een anderen bediende. •Jij rijdt naar Chesholm naar den dokter. Onderweg houdt je stil bij de politie en legt daar je verklaring af. De anderen gaan naar de keuken en het dienstbo- denvertrek. Johanna Pool, waar is het kind >In zijne slaapkamer*, antwoordde de min kortaf. «Anna, ga naar het kind zien. Ik ga weer naar mijne kamer. Als de graaf komt, zal hij wel verdere beve len geven. Ik heb hier verder niets te doen*. Zonder nog een blik op de doode te werpen, ver liet zij de kamer; dof viel de deur achter haar dicht. Somber oogde Johanna Pool haar na. •Zij heeft hier verder niets te doenzei ze zacht. •Ik geloof het graag, ze heeft hier al te veel gedaan •Johanna, stil fluisterde Ellen verschrikt. •Wjj zullen eens zien, of ik stil zal wezen, als de tijd van spreken komt*, antwoordde de min. »Wat had zij hierin de kamer te doen? Waarom weigerde zij mij binnen te laten komen en waarom zei ze, dat me vrouw nog sliep Arm schepselAls ik het kind niet meegenomen had, dan had men het groeiden en eerst lang daarna kwamen. Men spreekt wel der beschaving en Voor jaren, een De Amsterdamsche dienstmeisjeswereld heeft een gevoelig verlies geleden Gouden Willem is dood. Kent ge misschien «Gouden Willem* niet Dan zal iK u vertellen, wie hij was. Hij oefende het hij uitstek vrouwelijk bedrijf uit van waarzegger, en resideerde aan den Zeedijk. Inzonderheid bij de dienstmeisjes was hij populair; deze bezochten hem druk en dan werkte hij met koffiedik, het ei, kaarten en zekere won de rbaarlijke gereedschappen, die volgens zijn vrouwe lijke cliënten (mannelijke patiënten werden niet toe gelaten) met het spiritisme in verband stonden. Alles a raison van 50 cents. Dat bracht heel wat op: tien huizen «in de boch* zou hij zelfs bezitten. Gou den Willem, zoo zeggen de dienstmeisjes, kon wreed zijn. Zelfs al had de cliënte nog zoo’n aardig snuitje, hij smeet ze de waarheid raeedoogenloos in ’t gezicht. Maar toch wordt hij thans stellig betreurd, want de dienstmeisjes weten het ook wel, dat de werke lijkheid vaak nog veel wreeder is. En wie weet dat niet Hoe wreed is dikwijls niet de spot der menschen! Dat ondervond dezer dagen nog iemand te Amsterdam. Hij werd door iemand telefonisch gefeliciteerd, daar op zijn nummer de f 100,000 was gevallen. Stel je voor! De man was buiten zich zelf. Edoch, wat een ont nuchtering, toen hem bleek, dat zijn telefoonnummer bedoeld was. Toen was hij nog meer buiten zich zelf, maar van gramschap. Jongen, jongen, wat zou de grappenmaker er van gelust hebben, als hij in de buurt van zijn slachtoffer was geweest. Enfin, ieder mensch wordt wel eens de dupe en daarom is het kruipen. ca, vermoord hjj met nadruk. Alweder antwoordde zij niet. Haar lippen bewogen zich, zonder te spreken. Haar zwijgen maakte hem bang. •Miss Blanca*, riep hij, »u moet komen. Alles wacht op uNiemand is hier dan u 1 De graaf is er niet, hij isHij bleef steken en snikte als een kind. »Ach, mijn arme, goede meester*, bracht hij eindelijk met moeite uit. »Hij beminde haar bovenal. Hoe zal men hem de treurige tijding mededeelen Zich zelve geweld aandoende, stond Blanca nu op en keek den man met groote oogen aan. Haar blik verried verwarring en ontsteltenis; haar gelaat was aschgrauw geworden. •Hoe zal men het den graaf mededeelen herhaalde Thans spreekt men meer van een kring- gang der beschaving en hegemonie, gaande de wereld rond van het Oosten naar het Westen. Heel rechtlijnig gaat die kringlijn niet. Want dan zouden de Slaven, die nog nooit voor op stonden, reeds een beurt moeten hebben gehad. Wie naar die beschavingslijn zoekt, moet vreemde paden volgen. Maar laten we hopen, dat ’t Germaansche ras, dat, in z’n uitgebreidste omvatting, thans aan ’t hoofd der groote beschaving staat, Zou ’t Romaansche ras dat wel geheel toe stemmen? nog lang op een waardige wijze ’t verleden liet hier en daar wel iets af te din gen; denk aan kolonisatie! den vollen zomer dier beschaving door blijft maken. Moge die zomer dan in een herfst veranderen, laat ’t dan een waardige herfst zijn. Bij volken is zoo moeielijk soms van een enkelen zomer te spreken. Wij, Nederlanders, hebben een zomer, herfst en winter gehad. Is ’t nieuwe tijdperk ook voor vollen zomer geschikt, zooals in de 17e eeuw? •Maar Johanna •Loop heen met je »maar«. Dit staat vastwie de moeder vermoord heeft, haat ook het kind Maar ik ben er nog en als het er op aankomt •Groote God riep Ellen. »Ga toch niet voort met zoo te spreken. Maar wat scheelt er aan, dat je zoo kijkt of je een spook ziet?» Zij trilde bij die vraag. •Ellen, waar is de dolk gebleven vroeg Johanna ernstig. Welke dolk*, vroeg de andere angstig. •De Indische dolk, die mevrouw als papiermes ge bruikte Ik zou er op zweren, dat ik hem toevallig nog op de tafel heb zien liggen, toen ik met het kind naar boven ging*. •En nu •Nu is hij weg, omdat eene duivelsche hand daarmee eene gruwelijke misdaad heeft gepleegd*, antwoordde Johanna tamelijk luid. En intusschen zat Blanca in hare kamer weer in den leunstoel, precies, zooals Hoc per haar had aangetroffen. Zoo verliepen twee uren, gedurende welke zij zich nauwelijks bewoog. Het sloeg elf uur. Daar hoorde men den hoefslag van een rennend paard. Blanca rilde en wendde haar gelaat naar het venster. Haar trek ken waren zeer bleek, doch haar oogen fonkelden. De drukkende zwoelte, die den storm voorafgaat, was nu voorbij graaf Victor kwam We zitten weer midden in het steeds ver somberend jaargetijde, den herfst, het najaar. Steeds versomberend, neerdrukkend,stiller, wee moediger makend. Ja, de laatste winter duurde eentonig lang. Zelfs in de maand Maart werd in de provincie Groningen nog een hardrijderij op schaatsen (scheuvelloopen, zeggen ze daar,) gehouden. Wat een winter. Hij duurde zoo lang als een in de historie bewaard blijvende ouderwetsche winter en men, dat wil zeggen, de liefhebbers van ijssport hadden er niets aan. Men, dat wil eigenlijk zeggen iedereen, had er last van. De lente begon dus laat en was niet te prij zen, en nog minder had de zomer recht op lof. Beiden hadden er schuld aan, dat de oogst een maand te laat kon binnengehaald worden. De landbouwer wenschte droogte en zonne schijn om te kunnen oogsten en heel wat kos telijk graan werd bedorven. Vraag het aan onze Friesche greidboeren, Hoevelen zullen nog lang heugenis houden van ditjaar! Maar toch, ondanks al deze jeremiaden, on danks al die onhebbelijke gedragingen, zit er in lente en zomer iets, wat de herfst mist. De lente moge nog niet zoo warm zijn; zij is de tijd van den opbloei. Dus een vroolijke tijd. De zon is telkens langer aan den hemel; altijd vroeger begint de dag, altijd later de nacht. En dan de opbloei der natuur! De lente is ’t beeld van den opgroeienden jongeling en de ontluikende maagdelijkheid. En dan de zomer. De natuur in haar volle kracht. De zon geeft haar grootste warmte; de planten, die in de lente begonnen, krijgen haar volle rijpheid. De zomer is als de mensch in z’n volle mannelijke kracht. De lente doet dus goed aan, omdat er ont wikkeling, groei, verbetering, opstanding uit den dood is. De zomer wekt respect als den mensch in z’n volle mannelijke kracht. Niet alzoo de herfst. Dan is er decadence, verval, mindering. De zon verkort voortdu rend haar aanwezigheid. De natuur zoekt het graf, zoekt den dood. Bladeren verdwijnen, akkers worden kaal, vruchten zijn geoogst. Maar behalve dat alles, ook ’t aanschijn der een kringgang der grootheid. goede kwarteeuw geleden, toen men nog niet zoo internationaal aange legd was als tegenwoordig, zocht men alleen in Europa en noemde de Romaansche vol ken die van ’t verleden. Zij hadden grootheid gehad. Men vergat daarbij de Franschen, zeker, omdat ze juist door den erb- feind verslagen waren. De Germanen waren 't heden; men was nog niet zoo gewoon, de Angelsaksers, die weer in twee groote deelen verdeeld moeten worden, af te scheiden van de andere Germanen. Maar herfst, bij den ander. Er zijn menschen, die reeds vcor het vierde kruisje in den herfst zijn; van die menschen, die ook geen frissche lente kenden, of die lente al te zeer misbruikten. Voor iemand, die z’n jeugd en vooral z’n rij pere jeugd goed besteedt, die in den zomer zijns levens werkelijk een man blijkt te zijn, voor hem is ook een herfst weggelegd, die door anderen gerespecteerd wordt, omdat ze een goede naoogst geeft, die een winter met sneeuwwitte haren mag doen verwachten. Doch niet alleen de eenling, ook heeft z’n lente, z’n zomer, herfst en vaak z’n winter. Heel verschillend bij de verschillende volkeren. Ga de historie maar eens na! Er zijn vol ken, waarbij men denkt aan een meteoor, een luchtverschijnsel. Neem bijv, de beide kortstondige Mongool- sche wereldrijken. Er zijn volken, die meer dan duizend jaren in decadence eens van dus ook lucht versombert nog ’t aanzicht der aarde. Scheen in de lente over de ontluikende bloe men een heerlijke zon, glorievol doorloopend de helder blauwe lucht; was er in den zomer soms onweder, dat verschrikt, ditzelfde onwe- der is een bewijs van de krachtige werking der zon. Maar in den herfst is de lucht grauw, ten minste dat is de gewone tint. En soms maken stormen, die den zeevaarder, vooral den zee- visscher, zoo verderfelijk kunnen zijn, de som berheid tot een vreeselijken angst. En toch, ook de herfst heeft zijn poezie. De schilder ontdekt ze juist ’t meest in onze ei genaardige Nederlandsche natuur. En ook de storm heeft zijn bekoring, omdat ook de storm in zijn verschrikking grootsch is. Of is ’t niet trotsch, als ge aan ’t strand staat en ge ziet daar de zee, de geweldige. Woedend rollen die hooge golven, alles drei gend te vernielen. Maar ’t strand is stevig en laat telkens weer aan den geweldige ’t ijdele, ’t vergeefsche zijner pogingen zien. Als ge daar een kleine visschersschuit ziet strijden tegen het woedende element, hebt ge telkens angst en vrees voor de arme beman ning, die in haar notendop zoo belachelijk klein gelijkt tegenover die reuzen woede der zee. Maar ook, ge bewondert de zekerheid, waarmede die eenvoudige, doch stoere lieden hun vijand tarten. Ontwijken kunnen zij hem niet, omdat ze uit datzelfde weerbarstige ele ment hun brood moeten halen. Tarten dus, omdat het moet; en ze raken gewoon aan dien durf. Gij, landrot, of bewoner van een groote stad, gij, die niets weet van de gevaren der zee, de moeilijkheden van ’t visschersbedrijf niet begrijpt, gij rilt telkens als ge daar dien notendop ziet wegzinken tusschen twee gol ven, om dan schijnbaar weer te zweven op den top van een dier golven. Gij rilt telkens, en, voor dien zeebonk is ’t een gewoon iets, waarbij hij de practische kennis, door ja renlange oefening verkregen, geregeld in toe passing brengt; kalm, zooals een karreman zijn voertuig voortduwt. Ge moet dan respect hebben voor menschen, die zoo hard een bestaan tot hun gewoonte nemen. Doch aanstonds ziet ge een reuzenstoomer, een paar honderd meter lang, negen meter diepgang, breedte in overvloed. Ook tegen dien reuzenboot, door menschenhand gemaakt, 1 OURANT. NEE i •Mevrot

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Sneeker Nieuwsblad nl | 1909 | | pagina 1