MI'IWS- EU AIIVERTESTIEBLAD
MUZIEK.
IWIl EJ MSTIIEKEJ.
Zaterdag 20 November 1902.
64e Jaargang.
Feuilleton.
Blanca’s geheim.
No. 93.
Uitgever:
B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek.
1
weer een oogenblik heel ordi-
vens.
vier keer in
de
Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden,
franco per post f0,50.
Abonnementen worden te allen tijde aangenomen.
jongelui, ge zingt immers
En dan schreeuwen,
Woorden zonder zin,
waarbij een afwe-
of haar heele fat-
aan.
(Wordt vervolgd.)
Het weer bleef mooi, maar de zee ging nog al hoog.
Bertha bracht een groot deel van haar tijd bij haar
nicht door om haar allerlei diensten te bewijzen, zoo-
als een zeereis die vordert. De tijd, die haar over
bleef -
Misschien was het oprecht medelijden, dat zij met
Beatrice had; zij sprak met haar geen woord over de
lange morgen-, middag- en avonduren, die zij in gezel
schap van graaf Victor doorbracht.
Charles alleen zag het en hjj besloot zijn gedachten
daarover met de woorden
«God’s wil geschiede 1 Wat geschreven staat, dat
staat geschreven
Op zekeren middag viel Bertha in een diepen slaap
in de hut naast die, waar Beatrice lag. Zij versliep
het diner en ontwaakte reeds, toen de lantaarns Wer
den geheschen.
«Ik denk, dat je nu wel uitgerust bent*, zeide Bea
trice. »Wat ben je toch een langslaapster Ik heb
nog geen minuut geslapen, zoolang ik hier aan boord
ben. Wat ga je nu doen?«
»Ik ga zien, dat ik nog wat te eten krijg. Voor de
table d’hote kom ik zeker te laat*.
Zij ging dus heen en troostte zich met een kop thee
en eenige Engjlsche biscuits, sloeg vervolgens een
warmen doek om de schouders en ging toen op het dek.
Daar waren weinig dames. »Des te beter», dacht
ze. De heeren waren nog in den rooksalon. De maan
scheen helder. Bertha nam een vouwstoel en ging op
haar lievelingsplekje achter de raderkast zitten. Hoe
schoon was die avond op zee. Onder den indruk daar
van vergat zij een oogenblik den kleingeestige^ strijd
om eer en macht, waarmee de mensch zijn leven van
veel genot berooft.
Zachtkens neuriede zij een ballade, doch weldra ver-
Bewerkt door AMO.
HOOFDSTUK XVII.
21). Vervolg.
De laatste dag in New-York was aangebroken. De
ankers werden gelicht, de stoomboot stak in zee. Ber
tha leunde tegen de verschansing en richtte het voch
tige oog naar het verdwijnende land.
«Vaarwel*, sprak zij, onder haar tranen glimlachend.
•Vaarwel, mijn vaderlandWie weet, of ik je ooit
weer zie*.
Er werd geluid voor het ontbijt; alles stroomde naar
den salon, waar twee lange tafels gedekt stonden.
Na afloop daarvan ging Charles op het dek en koos
een zonnig plekje om er zijn leden uit te strekken.
Beatrice paradeerde aan den arm van graaf Norton.
Mevrouw Stuart trok zich met lady Carley in eene
dameshut terug. Bertha nam een vouwstoel en ging
achter de raderkast zitten bm wat te lezen. Het boek
scheen haar echter niet te bbeien, want telkens dwaal
de haar oog naar den wijden oceaan, waarvan de gol
ven den zonneschijn zoo helder weerkaatsten, als waren
ze van plan nooit weer hun wreed spel met de zeelie
den te spelen.
Het liep naar den avond, de zon neigde ten onder
gang en de wind stak een weinig op. Daar viel plot
seling Beatrice, terwijl zij aan den arm van graaf Vic-
ter wandelde. Onmiddellijk kwam Bertha toeschieten
en bracht hare mcht dadelijk naar het tusschendek,
waar Beatrice vijf volle dagen aan aller oog bleef ont
trokken.
stomde haar geluid, toen zij voetstappen achter zich
hoorde. Graaf Norton Met een verheugd gelaat heette
zij hem welkom.
»Ik hoorde een zacht gezang, dat mij hier heen
lokte», zei hij. «Maar miss Darrell, vreest u niet, dat
de nachtlucht te koud is
«Koud staat niet in mijn woordenboek. Maar hoe
komt u zoo hier? Hebben de heeren reeds den rook
salon verlaten
«Weet u dan niet, dat het bijna middernacht is?
Alle lichten zijn reeds uit«.
«Goede Hemel riep Bertha verschrikt, terwijl zij
opsprong. «Bijna middernacht Wat zal Beatrice wel
zeggen? Wat kunnen zulke bespiegelingen in den ma
neschijn veel tijd kostenIk dacht, dat het nog geen
tien uur was
De graaf hield haar terug met de woorden «Blijft
u nog een oogenblik, miss DarrellIk wilde u gaarne
iets zeggen, dat ik in stilte re» Is lang gewenscht heb,
u mede te deelen«.
Bertha’s hart klopte met dubbele slagen. Wat zou
hij met die inleiding anders bedoelen dan datgene,
waarvan al haar droomen vervuld waren Graaf Nor
ton ging echter voort en het volgende oogenblik was
haar zoete begoocheling in rook verdwenen.
«Het betreft de treurige gebeurtenissen, waarvan de
«Chesholmer Courant* melding maakte», begon hij.
Zonder zelf te weten, wat ze zei, gaf Bertha hem
met schijnbare kalmte eenig antwoord.
«Het is voor mij natuurlijk een pijnlijk onderwerp»,
vervolgde hij. «Er zijn sedert dat voorval reeds twin
tig jaar verloopen, maar voor mij is het nog iven pijn
lijk, alsof het gisteren was gebeurd. Als ik er over
spreek, word ik telkens weder door waanzinnige smart
aangegrepen*.
«Waarom wil u er dan van spreken?» vroeg Bertha
nog al snedig, «Ik heb zeker geen recht om daar meer
van te weten*.
«Neen», antwoordde graaf Victor, die plotseling
kleurde, zoodat Bertha het zelfs in den maneschijn be
merkte, «misschien niet, maar ik gevoel aandrang, om
tegenover u daar wel van te spreken. Ik weet zelf
niet, hoe dat komt, maar het schenkt me verlichting,
als ik met u spreek. Wie weet, of tusschen ons geen
verwantschap der zielen bestaat Misschien
«Misschien Weer klopte Bertha’s hart sneller.
«Het was een vreeselijk oogenblik, toen ik de waar
heid vernam*, vervolgde hij dof. «Tot heden is al het
duistere nog niet opgehelderd. Niemand kan begrij
pen, hoe een menschelijk wezen de hand tegen zoo’n
onschuldige engel kon opheffen».
«Ja, het moet vreeselijk geweest zijn«, antwoordde
zij. «En toch behoeft men slechts een courant in han
den te nemen om te zien, dat alle dagen zulke dingen
gebeuren. Het leven is nu eenmaal niet arm aan
droevige gebeurtenissen. U zeide, dat die zaak nog
in een onverklaarbare duisternis was gehuld, maar
het schijnt, dat de «Chesholmer Courant» volstrekt niet
meer in onzekerheid verkeerde omtrent den dader*.
«Bedoelt u daarmee Blanca Norton Zij was on
schuldig*.
«Inderdaad
«Zij was het; daar zijn goede gronden voor aan te
voeren, al kende zij den schuldige, wiens naam zij ver
zweeg
«Haar broeder natuurlijk, Juan Norton, zooals in de
courant te lezen staat*.
«Zelfs dat is niet zeker»
Bertha keek hem verbaasd
muziek. Maar van deze velen zijn er toch
meerderen, die toch wel een schreefje buiten
de waarheid gaan.
Onder hen zijn er meerderen, voor wie de
hoogere muziek te hoog, veel te hoog gaat
en die even gaarne een straatorgel, al is ’t
wat valsch, hooren jammeren, liever de ordi
nairste handharmonica dan de fijnste muziek.
Er zijn menschen, die tienmaal naar dezelfde
caté-chantantmop gaan luisteren, al is de
chanteur of chanteuse ook van de zooveelste
rang; maar bij een concert van beteekenis zijn
ze haast niet te krijgen, vooral niet als ’t een
groot stuk is. Bij de fijnste passages, de
schoonste nuanceeringen, zitten ze te gapen,
houden ze een buurpraatje, vervelen ze zich.
Bewijst dat echter tegen de muziek, tegen
de waarde, ook de opvoedende waarde der mu
ziek?
Omdat u, mijnheer, heusch geen wildbraad
kunt gebruiken, zelfs vlucht voor den geur,
die er van opstijgt uit de keuken, is wildbraad
nog niet veroordeeld.
Omdat u, juffrouw, volbloed vegetariër is,
en zelfs geen biefstuk-hotel wilt binnentreden,
zijn vleeschspijzen nog niet veroordeeld.
Doch we worden laag-bij-den-grondsch, ter
wijl de muziek zoo verheven, zoo edel kan zijn,
in elk geval veredelend moet zijn.
We willen dus zeggen: Omdat u, mijnheer,
nog geen duit (de Portugees zou zeggen, nog
voor geen reis; ’n waarde, die
die van een Hollandschen cent begrepen is!)
geeft voor al die professorale geleerdheid,
(Meneer is nooit ernstig ziek geweest, zoodat
hij van de hoogste genees- en heelkunde niets
noodig heeft!) daarom is die geleerdheid nog
niet te verachten met een schouderophalend
dédain. Ge profiteert in uw ordinair levens-
bestaan immers ook van wat de geleerden,
de vorschers, eerst in tientallen van eeuwen,
ook voor u, tot stand brachten.
En zoo ook, omdat u, mij nheer, geen gevoel
hebt voor de schoonheid der muziek, dan be
wijst dat niet, zelfs niet ’t minst tegen de waar
de der muziek, maar tegen u-zelf, tegen
een gebrek in uw geestelijke, gedeeltelijk ook
lichamelijke constitutie, en vooral, bijna altijd
tegen een gebrek in uw educatie.
Zeker, meneer, misschien hadt ge reeds als
hulpeloos kind in de wieg geen verzorgster,
die, laat ze in alle andere opzichten goed ge
weest zijn, want ge ziet er als corpus be
paald voortreffelijk uiten zijt in anderen intel-
lectueelen zin ook flink, toch de gave der
muziek, der wiegezang miste.
Verder hebt ge op de bewaarschool en later
op de lagere school geen goed muziekonder
wijzer gehad. Ge leerdet verder geen muziek
instrument bespelen, bezocht geen concerten.
En dus zijt ge op muzikaal geestesgebied,
geheel of grootendeels verwaarloosd.
Kijk, mijnheer, dat ligt aan de omstandighe
den, aan ’t milieu waarin ge opgroeidet, aan
uwe verzorgsters, verzorgers en opvoeders.
Ten minste in de meeste gevallen.
Want o, er zouden zoo weinig muzikale
paria’s zijn, als de opvoeding in deze richting
naar wensch was geweest.
We willen het vast en zeker aannemen,
dat er altijd, zelfs bij de gunstigste verzorging
van af de geboorte, nog enkelen over zullen
blijven, die blijken, wat we zooeven volgens
de usance noemden, geen muzikaal gebit te
hebben. Maar och, het percentage zou zoo
klein zijn.
Laten we
nair zijn.
Mevrouw, dame, juffrouw, u is lid van dit of
dat kransje, niet waar. Koffie, thee, chocola,
taartjes. En dan converseeren, is ’t niet? Uw
conversatie heeft gewoonlijk niet veel verhe-
Nieuwtjes vernemen, ze liefst zelf als
kersversch te kunnen opdisschen, en dan liefst
een zeker soort nieuwtjes,
zende een veer, soms zijn
soen moet laten.
Mijnheer, gij hebt uw club, sociëteit of wat
dan ook. Biljarten, kaarten, en dan immers
ook, zij 't op een beetje minder interessante
manier dan de dames, de nieuwste snufjes
hooren of doen hooren. Ze moeten liefst pi
kant zijn, iets edels behoeft er niet in te zitten.
Och, dames en heeren, ge kondt op ver
hevener, geestverheffender wijze cercle houden
door de muziek.
Gij, jongens en
gaarne. Liefst op straat,
erbarmlijk schreeuwen,
met alleen een beetje pikants van de schuine
richting er in, straatliedjes in de ongunstige
beteekenis die we kennen, woorden niet met
op-, maar met neervoerende kracht. Een goed
vaderlandsch lied, of een werkelijk schoon
ander lied, ge kent het niet of ge verleert het
zoo spoedig mogelijk.
Wat zou ’t schoon zijn, als ge allen een
flink aantal liederen kendet, die maatschappe
lijk gemeengoed waren, en dan bovendien
nog enkele liederen, die ge speciaal kondt
voordragen.
Muziek en zang! Welk een belangrijk, op
voedend, veredelend stuk van de menschelijke
ontwikkeling en samenleving vormen zij; en
hoeveel grooter kon haar aandeel daarin nog zijn.
Ze geven idealen, werken geestdriftwek kend,
doen de diepste en de edelste gevoelssnaren
trillen, voeren soms tot groote, tot helden
daden.
We noemden de Grieken en de Israëlieten.
De Griekenin hun helden-en hun beschavings
periode. Lezen we niet, dat Tyrteus’ gezan
gen de oorlogsmannen van zijn stam ter over
winning leidden. Pardon, we willen nu niet
over den gruwel, den geesel des oorlogs spre
ken, maar vraag 't den Franschen en den
Duitschers in 1870—’71, of niet de Marseil
laise en de Die Wacht am Rhein de krijgers
van beide volken begeesterde.
Niet alleen de mensch, zelfs het paard raakt
in vuur. Ziet ze trappelen op de maat der
krijgsmuziek, met vlammende oogen het on
bekend, nakend gevaar tegemoet rennend.
Wat doet, in tijden van rebellie, de geesten
ontvlammen?
Een frappant strijdwoord. Maar vooral ook,
meesleepende muziek.
Muziek is iets geestelijksch. Is het wonder,
dat van de vroegste tijden af ook de gods
dienst zich van instrumentale en vocale muziek
bediende? De godsdienst is des geestes, vor
dert dus geestelijke middelen. Koning David
leidde met de priesters de godsdienstige oefe
ningen door zang en snarenspel. Maar niet
alleen de Joodsche, ook andere godsdiensten
beschouwden muziek en zang als een integree-
rend deel van den dienst.
Doch niet alleen in de tempels voor den
godsdienst gebouwd,ookin den tempel der natuur
bieden sommige volkeren heerlijke voorbeelden
van het verheffende der muziek. Laten we
alleen den kant der Alpen uitzien, zonder meer
voorbeelden te noemen. (Meen niet, dat het
daar alleen te zoeken is).
En dit laatste, wij Nederlanders meen
den zoo lang, dat we daar niet voor geboren
waren.
Wel is de tijd goeddeels voorbij, dat we
meenden: Duitsche taal is musicaal. Onze
Een oud onderwerp! zult ge zeggen. Oud
als de weg naar Rome. Of liever, nog veel
ouder. Want lang voor Rome bestond en
lang voor er dus wegen naar Rome konden
voeren, hadden de Grieken reeds hun zangen,
ging David, de tweede koning der Israëlieten,
zijn volk voor met harpmuziek en gezang,
speelde hij als jongeling om de droefgeestige
buien van koning Saul te verdrijven.
Ja, laten we aannemen, dat de muziek zoo
oud is als de wereld, als de levende wereld.
Al weten we niet, of Adam en Eva, die vol
gens het Oud-testamentisch verhaal, een idyl
lisch leven leidden in het Paradijs, al we
ten we niet, of deze onze stamouders ook zon
gen of op andere wijze muziek maakten, zeker
zullen ze in hun Paradijsleven genoten hebben
van het gezang der vogelen, die zich onbe
vreesd in het geboomte bewogen.
Dus wel een oud onderwerp, zoo oud als
het menschdom, zoo oud als de levende wereld.
Maar er zijn van die onderwerpen, die oud
zijn en toch steeds nieuw blijven.
Van de liefde en hare gevolgen sprekend,
zegt men: Het is een oude, oude geschiede
nis en toch blijft zij immer nieuw. (Waarom
dit op z’n Duitsch gezegd, als ’t even goed op
z’n Hollandsch kan?)
Nu, ditzelfde gezegde is met ongeveer even
veel recht van toepassing op de muziek. Mu
ziek en zang, ze waren er, ze zijn er en ze
zullen er blijven, zoolang er leven op de wereld
bestaat.
Dit laatste zal wel niet te boud gesproken
zijn. Vaak is gebleken, dat «niets is op de
wereld bestendig van duur», maar zoolang
het leven op aarde zich bestendigt, zal de mu
ziek dit ook wel doen.
Muziek en zang, ze behooren bij ’t leven,
bij ’t bestaan van vele vogels, van vele in
secten, ze behocren ook bij ’t leven der men
schen. Er zijn vogels, die niet kunnen zingen,
er zijn dieren, die niet van muziek houden.
Wat dit laatste betreft, behoeft ge niet ver te
zoeken; misschien jankt uw huishond gere
geld, zoodra hij maar een draaiorgel hoort
spelen. Zoo zijn er ook menschen, die niet
kunnen zingen, die geen muzikaal gebit heb
ben. Heel wat menschen beweren geen cent
over te hebben zelfs vcor de verhevenste
ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500
regels 3 cent en van 1000 regels 21/, cent. Groote letters naar
plaatsruimte.
r
t
k