Him- IM AimiWBLAD
VOOR Sfflk EJ OMSTREKES.
Blanca’s geheim.
No. S104.
Woensdag 29 December 1909.
64e Jaargang.
Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek.
Amsterdamsche Brieven.
Feuilleton.
I
J F
I
van
Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden,
franco per postf0,50.
Abonnementen worden te allen tijde aangenomen.
Bewerkt door AMO.
I
ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500
regels 3 cent en van 1000 regels 2*/« cent. Groote letters naar
plaatsruimte.
«Als de schuld niet op haar rustte, dan toch op
haar broeder antwoordde de graaf op kouden toon.
«Hoe kan je oordeelen van iets, wat God alleen weet?
Beschuldig noch den broeder, nóch de zuster. Alle
menschelijk oordeel kan falen. Blanca Norton is on
schuldig aan den dood van je mama en zonder schuld
is haar lot diep beklagenswaardig. Zij offerde vrij
willig haar leven op om je papa te verplegen; zij richt
te hem op in zijn zwaar lijden en was jarenlang voor
hem een zorgdragende zuster. Zij verliet hem geen
seconde. Hoe zwaar hij ook aan haar misdeed, nooit
heeft zij zich anders gewroken dan door toewijdende
liefde. Ik heb je papa liefgehad, maar dat had
ik niet kunnen doen
Lady Carley zonk in haar stiel terug, haar krachten
waren uitgeput. Victor stond verbluft.
«Geloof je mij vroeg zij.
«Ja, tante«, antwoordde hij. «Vergeef het mij Zou
ik haar te zien kunnen krijgen Ik zou haar zoo gaar
ne mijn dank betuigen
«Ja, zij verdient een goed woord van je ofschoon
wat kan een woord van dank op wegen tegen een
opgeofferd leven Je zult haar zien, deze martelares
voor de schuld van anderen*, besloot zij en waggelde
voor hem heen naar de deur, die zich achter haar sloot.
Hij was alleen.
Was dit een droom of werkelijkheid Zijn papa nog
in leven In verwarring liet hij zijn blikken door
het vertrek zweven.
Onbemerkt ging de deur open en Blanca Norton stond
op eenige schreden afstand van hem. Haar haar was
sneeuwwit, haar trekken waren bleek en gerimpeld,
de oogen hadden een uitdrukking van afgematheid,
die alleen een leven vol beproeving geven kan.
«Victor klonk het van haar lippen en bjjna ang
stig strekte zij de hand naar hem uit. Sedert drie-
en-twintig jaar brandmerkten de menschen haar als
misdadig. Hoe zou zij weten of ook hij in de binnen
kamer zijns harten haar niet veroordeelde Hunne
blikken ontmoetten elkander en toen verdween haar
vrees.
«Miss Blanca Norton Zoo even vernam ik, dat mjjn
papa nog leeft en dat u zooveel opofferende grootmoe
digheid hebt getoond Dat heeft hij niet aan u ver
diend 1 Laat mij, zijn zoon, u daarvoor mijn hartgron-
digen dank betuigen*.
«Stil*, zeide zij goedig, «noem mij Blanca of nicht,
maar niet miss Norton Hoe vreemd klinkt die
naam in mijn ooren Sedert drie-en-twintig jaar heb
ik dien naam niet hooren uitspreken
Graaf Norton voelde een rilling over zijn leden gaan.
«Voerde u een anderen naam Ach, hoe kon ik
vergeten
«Dat ik mij voor de wereld verborg, omdat ik ver
volgd werd wegens moord*, vulde zij aan. «Ja, toen
ik uit de gevangenis ontvluchtte, nam ik den naam
«miss Black* aan. Vier maanden bracht ik in een
nederige betrekking door en leefde van den arbeid mij
ner handen. Die tijd in mijn leven was het zwaarst.
Toen nam ik het besluit mijn leven te wijden aan de
verpleging van je papa, wiens verstand na zijn ziekte
verduisterd was en die door de geneesheeren ongenees
lijk was verklaard. Tante Elisabeth, die de 'gedachte
niet kon verdragen, dat je papa in een gesticht zou
verpleegd worden, versterkte mij in mijn voornemen.
Zij koos een landelijke woning en daar hracht°n wij
je papa met twee trouwe bedienden, Hooper en Martha.
Door een hoogen muur aan alle zijden van de buiten
wereld afgesloten, leef ik daar stil en eenzaam met je
papa. Niemand kent mij. Zeer zelden verlaat ik die
Zij zweeg even, doch vervolgde toen
«In den laatsten tijd had hij soms heldere oogen-
blikken. Dan sprak hij over je en herhaalde zijn wensch,
dat de waarheid voor je zou verborgen worden. Je
weet wel, dat ik gisteren bezoek kreeg van eene vreem
de dame. Kan je uit je eerste kinderjaren je een mooi
jong meisje herinneren, dat ’s avonds aan je bed
waakte
Hij knikte «ja
«Weet je nog, hoe ze er uitzag
«Zij had donker haar en donkere oogen, en haar ge
laat was vriendelijk, meer weet ik niet*.
Lady Carley zag haar neef scherp aan.
«Kan je niet gissen, wie zij was
«Neen, volstrekt niet 1 Wie was zij
«De dame,.die je gisteren gezien hebt
«Maar wie was die dame?*
Eerst na een lange stilte volgde het antwoord
«Blanca Norton
Bliksemsnel sprong graaf Norton op.
«Het meisje, dat mijn arme mama gehaat en vervolgd
heeft en aan haar vermoording heeft deelgenomen
Het meisje, dat met uw hulp uit de gevangenis ont
snapt is
«Victor, hoe durf je het wagen Blanca te beschul
digen zeide lady Carley, die nu eveneens opstond.
«Blanca was een martelares, geen moordenares 1 Dat
zij je mama haatte, was haar niet kwalijk te nemen.
Zonder het te weten, ontnam je mama haar het geluk
van haar leven 1 Voor de wangunst, die Blanca tegen
je mama koesterde, voor deze eenige, zeer vergeeflijke
fout, heeft zij geboet door een lang troosteloos leven.
Heeft zij niet genoeg geboet door, met schuld van an
deren beladen, uit het vaderland en uit den kring
haar vrienden verbannen te worden
Het Leger des Heils achtte ’t verleden Dins
dag hoog noodig, het groote publiek der
hoofdstad tot grooter weldadigheid aan te
sporen. Reeds sedert Woensdag 15 Dec.
stonden overal de nu reeds zoo bekende ijzeren
potten. Ik zeg stonden, maar het is eigenlijk
hingen.
Dit is natuurlijk geen specifiek Amsterdamsch
Heilsgebruik. Ik durf wel veronderstellen, dat
het Leger nergens zoo uitgebreid vertegen
woordigd is en zooveel uitwerkt als in de
hoofdstad, wat met het oog op het zielental
ook niet vreemd is, maar ook te Rotterdam en
Utrecht heb ik de Heilspotten gezien en op
veel meer plaatsen zullen ze wel te zien zijn.
Een heele bemoeiing voor de zich opofferende
mannen en vrouwen van het Leger, ’t Is niet
HOOFDSTUK XXIV.
32). Vervolg.
De graaf stond als van den donder getroffen. Toen
brak hij in snikken uit.
«Tante, wat moet dat beduiden Zoolang mij heugt,
heb ik gedacht, dat papa dood was. Leeft hij uu toch?
O, waarom heeft men mij zoo misleid
Met opzettelijke kalmte antwoordde zij
«Blijf bedaard mijn kind, je zult alles vernemen. De
misleiding, die hier plaats had, geschiedde op uitdruk-,
kelijk verlangen van je papa! Hij leeft maar is
waanzinnig*.
De graaf staarde zijn tante strak aan.
«Hij leeft, maar is krankzinnig*, herhaalde zij. «Hij
herstelde zich nooit van den slag, die hem getroffen
had. Na een zware ziekte keerden de krachten van
zijn lichaam terug, maar zijn verstand bleef verduisterd.
Wjj brachten hem in een andere omgeving en raad
pleegden de beroemdste geneesheeren, maar te vergeefs.
Hij was en bleef in zijn verstand gekrenkt en de dok
ters verklaarden hem ongeneeslijk. Met zijn sterk ge
stel kon hij echter nog jaren leven. Ten gunste van
jou deed hij afstand van zijn rang en titel. Daar hij
zichzelf voor dood laat doorgaan, kon jij gerust zijn
rang en titel voeren. Zoo werd je voor heel de wereld
graaf Victor Norton, heer van Northminster, maar vol
gens de wet komt je dit nog niet toe
dubieus gemeente-, rijks- of provinciebelang
moge zijn,deze subsidie aan bijzondere gasthuizen
alleszins billijk, is.
Gaat eens, welken dag ge kiest, dat komt
er niet op aan, gaat eens naar ’t Binnen- of ’t
Wilhelmina-Gasthuis. Altijd menschen die er
heengaan of er uitkomen en ge kunt aan de
gezichten zien, dat ’t daar niet ’s werelds vreugde
is. Ge kunt daar gelaatskennis van ’t ernstige
genre opdoen.
En dan komen er telkens rijtuigen met pa
tiënten de poort in, het plein oprijden. In die
beide ziekenhuizen zijn ’t heele jaar door eiken
dag geregeld (samen) ruim 1300 patiënten. Een
schare van doktoren, waaronder groote speci
aliteiten, werkt er onvermoeid tot heil der lij
dende menschheid, bijgestaan door meerdere
honderden verpleegsters en verplegers, help
sters en helpers.
Dus de beide gemeente-gasthuizen liggen
geregeld zoo ongeveer vol.
Gebeurt er nu een ongeval, dan zoekt men
naar ’t naastbijzijnd gasthuis en zoo komen
velen uit de buurten om ’t Oosterpark in ’t
O. L. Vr. Gasthuis; ook de bootwerkers in de
Oostelijke havengedeelten, die een ongeluk
krijgen.
Opheffing der bijzondere gasthuizen zou dus
terstond een zeer groot, minstens één nieuw
gasthuis van de gemeente vorderen.
Natuurlijk gaan, om ons tot de pasgenoemde
bijzondere gasthuizen te bepalen, geloovige
protestanten bij voorkeur naar hun Diacones-
sehuis, de R. Kath. liefst naar ’t O. L. Vrouwen
Gasthuis of de inrichting aan de Keizersgracht.
die datum niet voor reclame dient om de lui
tot haast aan te sporen). Als ge contributie,
enz. wilt weten, moet ge maar nader infor-
meeren; ik kan u heusch niet inlichten.
Doch revenons a nos moutons, we hadden
het over ziekenhuizen. Natuurlijk heeft men
er hier meerdere en wel zoo grootsch ingericht,
dat professoren en studenten in alle verschil
lende onderafdeelingen der geneeskunde, heel
kunde en wat daarmee in verband staat, er
een uitgebreid veld van exploratie en proef
nemingen kunnen vinden. In een groote stad
komen ook veel meer merkwaardige gevallen
voor dan in een kleine. In een groote stad zijn
meer specialiteiten, zoodat men ook in de pro
vincie met speciale gevallen liefst naar een
groote academiestad gaat.
De gemeente Amsterdam-zelf heeft twee
ziekenhuizen, Binnen- en Buitengasthuis; het
laatste heet eigenlijk Wilhelmina-Gasthuis, ter
onderscheiding van het oude Buitengasthuis,
dat nu reeds een heelen tijd goede diensten
bewijst als toevlucht voor onbehuisden.
Men kan dadelijk opmerken, dat het Wil-
helmina-Gasthuis nog betrekkelijk nieuw is.
’t Binnengasthuis is eigenlijk één aaneenge
sloten gebouw, het oude buitengasthuis ook.
Maar het Wilhelmina-Gasthuis is paviljoenbouw,
verscheidene afzonderlijke gebouwen met stra
ten en plantsoen er tusschen.
Zoo hebben de Ned. Hervormden het Diaco
nessenhuis, dat ook druk bezocht wordt en de
R. Katholieken het O. L. Vrouwen-Gasthuis,
bij het Oosterpark, eveneens paviljoenbouw en
onlangs nog belangrijk vergroot.
Natuurlijk zijn er nog meer ziekenhuizen,
(o.a. een, ik meen R.K., op de Keizersgracht),
maar alles te noemen en te beschrijven is niet
de taak van een briefschrijver.
Die bijzondere ziekenhuizen krijgen subsidie
van de gemeente Amsterdam, maar natuurlijk
op voorwaarde, dat ze ook patiënten van an
dere religie of van geen religie op willen ne
men. Ge leest bijv, in de couranten meermalen
van ongelukken en dan staat er gewoonlijk
bij: De ongelukkige werd per auto-brancard,
of per rijwiel-brancard naar het gast
huis vervoerd.
Ge leest dan zeer vaak Binnen- of Wilhelmi
na-Gasthuis, maar ook heel dikwijls een der
kerkelijke inrichtingen.
Niemand zal ontkennen, dat, waar ook ooit
gemeente- of rijks- of provinciaal subsidie van
Onlangs las ik in de «Sneeker Courant*,
dat een aparte telefoonverbinding zal worden
aangelegd tusschen SneekLeeuwarden en
Amsterdam. Dit verheugt me, want het toont
misschien aan, dat van de intercommunale
telefoon door de Sneeker handels- en nijver -
heidswereld druk gebruik wordt gemaakt; dat
in elk geval Sneek na Leeuwarden het voor
naamste centrale punt der provincie is. Dezer
dagen las ik ook in dit blad, dat men in ’t
Sint-Antonius-Gasthuis te Sneek een Röntgen-
inrichting wil aanbrengen en de vergunning
van ’t gemeentebestuur vraagt om daartoe
een machine van eenige paardekrachten sterkte
te mogen gebruiken. Natuurlijk moesten Burg,
en Weth. de gelegenheid openstellen voor de
omwonenden, om mogelijke bezwaren te berde
te brengen, doch ik veronderstel, dat er niet
een bezwaar zal inkomen. Een stadje als
Sneek mag groot gaan op een inrichting tot
heil der menschen, een inrichting, die steeds
naar verbetering, volmaking streeft.
Natuurlijk behoeven bij u de ziekenhuizen
niet zoo reusachtig te zijn als in een stad als
Amsterdam. Vooreerst heeft elke academie
stad een royaal ziekenhuis noodig ter practische
opleiding van de medische studenten. Kom
te Groningen, wel eens de hoofdstad van het
Noorden des lands genoemd, en ge verbaast
u over de grootsche, volmaakte inrichting van
’t nog nieuwe ziekenhuis aldaar.
Neem nu de hoofdstad des rijks; ook een
academiestad met doorgaans flink over de
duizend studenten. Ge merkt hier wel niet
veel van. Nu ja, die ’t weet, ziet geregeld
de «studentenkroeg* op den Heilige weg be
zocht door jongelieden, die men al spoedig
voor studenten gaat houden.
Maar te Utrecht zijn de studenten veel meer
in tel. En vooral te Leiden. Hier in de hoofd
stad gaan ze op in de groote stadsbeweging.
Men denkt, vooral de provinciaal die A’dam
bezoekt, tegenwoordig veel meer om de rol
schaatsers, die hoe langer zoo meer het as
phalt frequenteeren. Apropos, indien ge lid
wenscht te worden van de nieuwe Club voor
Rolschaatsensport, moet ge u vóór 1 Januari
a.s. opgeven. Na 31 Dec. worden geen leden
meer aangenomen. (Men schijnt dus wel zeker
van de totstandkoming te zijn; als ten minste
in den zomer. En laat het nu al niet over
dreven koud zijn, uren achtereen op post te
staan of met langzame pasjes heen en weer
te drentelen in gure vlagen van wind, regen,
mist, hagel, sneeuw, dat is geen pleizierwerk.
De inhoud van klacht en aansporing kunt ge
gemakkelijk raden. De drie eerste dagen hadden
veel te weinig opgeleverd en er moest nog drie
5 vier duizend gulden bijkomen, zou het Leger,
evenals vorige jaren z’n 2000 a 2500 gevulde
kerstmanden kunnen rondzenden aan de arm-
sten der hoofdstad, die juist bij de officieren
van het Leger zoo goed bekend zijn. Bovendien
geeft ’t Leger in de groote zaal van het Paleis
voor Volksvlijt aan een groote massa armen
een voedzaam en voor die armen overheerlijk
maal.
In de aansporing van j.l. Dinsdag werd ook
opgegeven, waaruit de inhoud der potten be
stond. Natuurlijk, de groote waarden, de brief
jes en gouden tientjes moesten de hoofdzaak
aanbrengen, maar was ’t ook niet opmerkelijk,
dat er zooveel centen en zelfs achthonderd
halve centen bij waren?
Dit teekent! In kleine plaatsen, waar men
elkaar kent en door ieder gezien wordt, waar
men elkaar bepraat en liefst niet van de gun
stigste zijde, moet men bij collecten vaak ge
ven voor ’t oog der menschen. Er wordt veel
gegeven, dat niet van harte gaat. Maar de giften
in de ijzeren potten zijn geheel vrijwillig en ’t
menschelijk opzicht speelt geen of een zeer
kleine rol.
Nu, in kleine plaatsen zou de halve cent
kunnen aantoonen: Ja, men moest voor 't oog
der menschen z’n hand wel uitsteken.
Maar hier is de halve cent de vrijwillige
gave van den arme, die niet meer geven kan
en toch geven wil, omdat zijn hart liefde bezit
voor degenen, die nog armer zijn.
Daarom vind ik die achthonderd halve cen
ten, al zijn ze samen nauwelijks voldoende om
een enkele mand te vullen, zoo mooi.
Men denkt daarbij aan ’t penningske der we
duwe, misschien de bekendste parabel uit het
Evangelie.
Of de opwekking tot geven voldoende ge
holpen heeft, kunnen we thans nog niet vertel
len, (om de Kerstdagen wordt deze brief wat
eerder dan gewoonlijk geschreven,) maar de
manden werden weer in grooten getale gevuld,
een arbeid die men natuurlijk niet tot op ’t
laatste moment kan laten wachten. Gaat 't bij