SIEIWS- BS APVERTE8TIEBLA» ÏWIl SJEES ES MSTI1ESEJ. 4 1 Blanca’s geheim. TOLLEN. No. 7. Zaterdag 22 Januari 1810. 65e Jaargang. Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek. Feuilleton. I «SÉ dan is 't te vinden. Victor*. (Wordt vervolgd). Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS. ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden, franco per post f0,50. Abonnementen worden te allen tijde aangenomen. een ver is dit Bewerkt door AM O. somde den De tolle en klopte van eigen HOOFDSTUK XXIX. 39). Vervolg. Op den arm van haar echtgenoot leunende trad Bertha het huis binnen. Onmiddellijk trok ze zich terug om wat uit te rusten. Met eenige ongerijmde, stotterende woorden verliet de graaf haar hij wilde voor het diner nog een cigarette rooken en een wan deling doen. Maar nauwelijks was hij uitgesproken of Bertha was alleen. Zij trok haar handschoenen uit, verkoelde gelaat en handen en ging in de kleine, maar smaakvol gemeubi leerde woonkamer van de benedenverdieping. Daar was niemand. Zij nam plaats in een leunstoel bij het geopende venster en staarde doelloos in de verte, waar de maan met haar bleek schijnsel de zee verlichtte. Als een beeld der oude sage stak de eeuwenheugende burcht Carnarvon boven de golven uit. Hoe betoove- rend, hoe droomerig dit alles voor haar was Terwijl zij daar zoo zat, werden haar oogleden al zwaarder en zwaarder, haar oogen vielen dicht en zij verzonk in een diepe sluimering. En ver van het huis, waar zijn jonge vrouw ver toefde, dwaalde graaf Norton aan het strand rond in de eenzaamheid. Als een ontvluchte galeislaaf snelde hij voort, als ware zijn eenige gedachte Niet weer naar het bagno Plotseling bleef hij staan; hij had een besluit geno men. Hij knielde en de handen ten hemel heffende, bad hg. Alleen God hoorde hem daar viel hij in zwijm. Had de waanzin zijns vaders hem ook aangegrepen? Een uur lag hij daar, toen kwam hij weer bij en stond op. Zijn gelaat toonde geen zenuwaehtige trekken meer; hij had de overwinning behaald over de gedach ten, die hem kwelden. Zoo aanvaardde hij den terugtocht naar de villa. Zijn gelaat toonde vastberadenheid, maar het was bleek, spookachtig bleek. Hij bereikte de villa. Het eerst, wat hij zag, was Bertha, die in een leunstoel aan het open venster sliep. Hoe liefelijk waren haar trekken, hoe vreedzaam I En toch trad de graaf verschrikt terug. »Ingesluimerd fluisterde hij. «Ingesluimerd evenals mijn moeder Hij stond vastgenageld, twee, drie seconden, toen snelde hij naar binnen. Hij trad in de eetzaal. De tafel was gedekt en prijkte met zilver en kristal, be nevens heerlijk geurende bloemen. Hij sloeg daar geen acht op, maar schreef haastig eenige regelen op een blad papier, vouwde het dicht en bracht het met loome schreden naar de kamer, waar Bertha sliep. Op den drempel twijfelde hij nog; hij scheen be vreesd, angstig om haar te naderen. Eindelijk trad hij vooruit. Behoedzaam legde hij het papier op een tafel naast haar, knielde en drukte kussen op den zoom van haar kleed, op haar handen, op haar voorhoofd. Juist mompelde zij iets in haar droom. Verschrikt sprong hij op en verliet de kamer en het huis. Een uur later vertrok een trein van Carnarvon naar Londen. Een enkele passagier nam plaats in een coupé eerste klasse. Dat was graaf Norton 1 Was hij waan- zinig geworden De maan scheen helder op Bertha’s gelaat, toen zij uit haar vaste sluimering ontwaakte. Zij glimlachte nog, ze had van Charles gedroomd. «Schei toch uit, plaaggeest In den droom had zij dezelfde woorden herhaald, die zij vroeger te Sandypoint zoo dikwgls gebezigd Vooreerst: die kanalen kosten een massa geld en het Rijk heeft een grooter portemonnaie dan een stad; het Rijk kan ook beter z’n schatkist vullen met geleende millioenen, als deze schatkist te zeer haar bodem Iaat zien. Maar dan vooral: Voor het geheelê Rijk is het van belang, dat de wereldhandel zich van zijne havens bedient en niet van die der con- curreerende mogendheden. Te Rotterdam, dat in de laatste drie jaren z’n scheepvaartbeweging boven die van Ant werpen zag stijgen, zoodat onze Maasstad thans de tweede haven van het Europeesch vasteland, de vierde (of vijfde?) van de wereld is, te Rotterdam moeten de grootste zeekas- teelen gemakkelijk, vlug en met zoo min mo gelijk kosten binnen kunnen komen. Anders gaan die schepen naar de concurrenten, naar Antwerpen, Hamburg, Bremen, Emden, Triest, Genua. Voor Amsterdam, met z’n historische rechten op de zee, moet eveneens gezorgd worden. Al is ’t tegenwoordig nog al kostbaar voor een klein land, om er twee eerste klas havens op na te houden. Voor Vlissingen, Dordrecht, Ter Neuzen, Harlingen, Delfzijl wordt gezorgd. Het rijk moet daarbij steeds het diepst in zijn buidel tasten. Tolheffen van de schepen, kanaal-, sluis-, brug-, havengeld is daarom voor die havens niet aan- bevelenswaardig. Nu we toch onze groote havens noemen, willen we even wijzen naar de Pruisische plan nen omtrent Duitsche riviertollen. Deze plannen zijn door Pruisen reeds lange jaren gekoesterd. Doch verschillende zeer groo te hinderpalen had en heeft deze voornaamste staat van het Duitsche rijk daarbij te overwin nen. (We spreken er hier over, omdat onze wereldhaven Rotterdam bij een gemakkelijk en goedkoop verkeer op den Rijn zoon over groot belang heeft). Vooreerst moeten de andere staten van het Duitsche rijk, al hebben deze samen niet zooveel beteekenis als Pruisen alleen, er voor zijn. Nu moge de Pruisische haan in Duitschland gewoonlijk koning kraaien, de Bondsraad moet de riviertollen goedkeuren en in dien Bondsraad heeft Pruisen nauwelijks één vierde van ’t aantal stemmen. ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500 regels 3 cent en van 1000 regels 21/, cent. Groote letters naar plaatsruimte. Waren, en zijn nog op de provinciale en particuliere wegen, de tollen een groot last voor de voerlieden en boeren, niet minder recht meenen de schippers te hebben over de dure tollen te klagen. Wij hebben die bruggen niet noodig, zeg gen ze. Die bruggen zijn er geslagen ten be hoeve van de landrotten; uitsluitend voor hun gemak. En wij, schippers, die reeds met sluis- en kanaalgelden te maken hebben, moe ten ook nog voor jullie bruggen betalen. Natuurlijk kunnen de «landrotten* daar heel wat tegen aanvoeren. Verschillende belangen staan bij ’t heffen van tolgelden naast en tegenover elkaar. Het rijk wil bevorderen, dat zijn bewoners zich zoo goed mogelijk kunnen bewegen, wil zoo veel mogelijk het onderling verkeer bevorde ren. Maar wegen en kanalen kosten geld, ri- vierverbeteringen kosten geld, bruggen en slui zen maken en onderhouden en bedienen, dat kost geld. Het verkeer moet zooveel mogelijk bevor derd worden, maar er moet geld zijn om alles voor ’t verkeer goed in te richten. Maakt een particuliere vereeniging keersweg, land- of waterweg, dan heusch niet met een philan tropisch doel. Het kapitaal, benoodigd voor aanleg, onder houd en exploitatie, moet den aandeelhouders dividend opleveren, liefst zooveel mogelijk. Laat het Rijk een straatweg maken, dat geldt in de eerste plaats het algemeen belang van ’t rijk of de betrokken streek. Laat ’t rijk een kanaal graven, evenzoo. Ook komt er dan bij: de concurrentie der eigen onderdanen met het buitenland, Denk bijv, aan de kostbare zeewegen, die Amsterdam en Rotterdam met de Noordzee verbinden. Massa’s millioenen zijn daaraan besteed, millioenen, waartoe ook zij moesten bijdragen, die weinig of niets met Noordzee- kanaal en Waterweg hebben uit te staan. En nog meerdere millioenen zullen daaraan wor den ten koste gelegd. Waarom moeten niet Amsterdam en Rot terdam zei ven hoofdzakelijk voor hun eigen zeeverbindingen zorgen? De redenen zijn niet moeilijk had. In haar droom was zij nog eens zoo ge lukkig met Charles samen geweest. Zij ontwaakte, zag de maan boven de hoornen schijnen, hoorde de zee ruischen en herinnerde zich, wie zij nu was. Zijn vrouw Gravin NortonZelfs in haar droomen mocht Charles niet meer voorkomen. Zij stond op, de vochtige avondlucht deed haar rillen. Nu zij het toppunt van haar.streven bereikt had, kwam haar dit niet zoo verrukkelijk voor, als zij zich had voorgesteld. Haar hart geleek een steen; zij begon te vreezen voor zichzelve en voor haar echtgenoot! Maar waar was hij Zij keek achter zich in het gedeelte der kamer, waar de maan niet scheen. Neen, daar was hij niet, dus moest hij nog buiten zijn. Zij zou op hem wach ten Daar sloeg de klok half achtHij was zeker al terug en wachtte haar in de eetzaal. Zij besloot daar heen te gaan. Met dit voornemen ging zij naar haar kleedkamer, maakte daar haar kapsel en toilet vluchtig in orde en keerde naar de woonkamer terug. Het blad papier lag daar nog onopgemerkt; zij schelde en een bediende kwam. «Is de graaf reeds terug, Aston? Is hij in de eetzaal?* «Mijnheer de graaf, mevrouw Ik dacht, dat hij hier was luidde het antwoord. Bertha schudde het hoofd. «Spoedig na onze aankomst verliet de graaf het huis, zooals je weetIs hij nog niet terug Blijkbaar nam de verwondering van den bediende toe. «Mijnheer de graaf is reeds meer dan een uur terug, ik heb hem zelf zien thuis komen. Mevrouw sliep bij het geopende venster, toen hij kwam. In de eetzaal schreef mijnheer de graaf eenige regelen; ik zag het papier in zijn hand, toen hij naar dit vertrek ging. Zoo dacht ik, dat hij hier was*. Verbaasd luisterde Bertha naar deze woorden, ter wijl de bediende vorschend rondkeek. «Ik meende, dat mijnheer de graaf nog hier was, an ders bad ik de vrijheid genomen om het venster te sluiten*, vervolgde Anton. «Als mevrouw het goed vindt, zal ik licht aansteken en dan mynheer gaan opzoeken*. Zij gaf hem een goedkeurenden wenk en ging weer naar het venster. Anton stak de lichten aan, doch in het volgende oogenblik liet hij een kreet van verrassing hooren. «Het schrijven van den graaf, hier is het De bediende had gelijk, daar lag het briefje op de tafel. Bertha nam het papier op. Het schrift was van den graaf, de inhoud voor haar bestemd. Wat moest dat beduiden Een oogenblik hield ze het in de hand, toen wendde zij zich tot den bediende en zeide «Het is goed Als ik je noodig heb, zal ik schellen!* Anton boog eerbiedig en verdween. Bertha draalde, voor zij het papier openvouwde. Waarom schreef hij aan haar Waarom kwam hij niet zelf? Eindelijk nam zij het schrijven, dat met bevende hand geschreven scheen, en zij las «Bertha, heb medeleden met mij schenk mij vergiffenis! Nooit zal je mij wederzienAch, geloof mij, ik heb je nooit zoo innig lief gehad, als op het oogenblik, dat ik je verlaat. Als ik je niet zoo lief had, zou ik niet van je kunnen scheiden, maar ik waag het niet bij je te blijven Meer durf ik niet te zeggen, een gelofte bindt mij. Aan mijn leven is op geheimzinnige en noodlottige wijze een misdaad verbonden Keer terug naar tante ElisabethO, mijn eenige liefde, mijn hoogste gelukVer van je verwijderd, zal mijn hart breken en toch terwijl ik deze woorden neerschrijf breng ik aan datzelf de hart een doodelijke wonde toe. VaarwelIk heb nog slechts één wensch, één bede dat mjjn leven spoedig moge eindigen Pardon, we willen niet schrijven over het bekende vermaak onzer jeugd. Over iets veel belangrijkers, dus, zult ge zeggen. Och, dat hangt er van af. Van een kinder- standpunt beschouwd is ’t tollen al een hoogst gewichtige bezigheid. Het kind geeft niets om scheepvaart-, rivier-, rijks-, provinciale of wat dan ook voor tollen, die voor den handel der groote menschen en voor ’t verdere verkeer van zooveel gewicht zijn. Hij denkt aan zijn knikkers en hoepel, zijn vlieger en andere speeltuigen, en niet ’t minst ook aan zijn tol len, z’n drijftol, bromtol, enz. Doch laten wij het kind z’n speeltuig op hooge waarde schatten en herinneren we ons met genoegen dien zaligen tijd onzer jeugd, om met Hildebrand deze uitdrukking te gebrui ken, maar schrijven we nu verder over wat voor de groote-menschenmaatschappij van zoo groot belang is. Tolheffen is juist geen zaak, uitsluitend van onzen tijd. Integendeel, men zou mogen zeg gen, dat de tegenwoordige strooming hoe lan ger hoe meer gaat tegen alle tolheffing, ten minste in de gewone beteekenis van dit woord. Tolheffen is, met eenige overdrijving gespro ken, haast zoo oud als het menschdom, als het beschaafde menschdom. Zoo ge eenigszins in den Bijbel thuis zijt, herinnert ge u den parabel van den farizeeër en den tollenaar. De eerste ging fier op z’n deugden, vóór in den tempel en Heer op al ’t goede, dat hij deed, naar bleet achter in den tempel deemoedig op zijn borst; bewust onvolmaaktheid. De tollenaars, tolgaarders zouden we nu zeg gen, waren gehaat bij de Joden, omdat ze als uitzuigers bekend stonden, wier eenig doel was: ten koste van ’t algemeen zoo spoedig mogelijk rijk te worden. Zij hadden het recht van tolheffen tegen een hooge som gepacht en zagen nu van ’t publiek een nog veel hoo- gere som terug te krijgen. En ’t was niet juist alleen in Judea, dat tol geheven werd. We zeiden zoo even, dat thans een stroo ming bestaat om de tollen zooveel mogelijk op te heffen. Vroeger waren er veel meer tollen dan te genwoordig. Geen stadje zoo klein of de toe gangen waren met flinke tolgelden bezwaard. Tollen voor de wegen, tollen voor de bruggen, tollen voor de vaarten, voor de rivieren. Hoeveel is daar thans niet van afgeschaft! Alle tollen op de rijks wegen zijn sedert eeni- gen tijd afgeschaft. Tot groot gemak voor financiën en tijd van voerlieden, koetsiers en boeren. Dat was een heele opruiming. Men streeft er naar om ’t verkeer te land zooveel mogelijk vrij te maken. Ook de groote Alg. Ned. Wielrijders Bond werkt in deze rich ting. In een der jongste nummers van «De Kampioen* bijv, kunt ge lezen, dat deze bond een stevig financiëel offer gebracht heeft om voor rijwielen opheffing van den tol bij Roode Haan te verkrijgen. (Roode Haan is geen dorp; een paar huizen staan er bij de brug, die over het Reitdiep in Groningen de ver binding vormt tusschen Hunzingo en het Wes- terk war tier.) Het zal echter veel moeite kosten ook al de tollen op de andere landwegen, die niet aan het Rijk behooren, afgeschaft te krijgen. 4 1 I

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Sneeker Nieuwsblad nl | 1910 | | pagina 1