ïlEllWS- En ADVERTEM'IEBLAD
W atersnood.
Blanca’s geheim.
I
No. IS.
Zaterdag 5 Maart 1610.
65e Jaargang.
Uitgever:
B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek.
Feuilleton.
Grooter
Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden,
franco per post f0,50.
Abonnementen worden te allen tijde aangenomen.
hootdstad
ze waren
komen in
capaciteit,
als de slui-
aan onze
toch niet
terlijk. Haar gelaat maakte echter zoo’n innemenden
indruk, dat Bertha haar terecht voor een meer gevaar
lijke mededingster hield, dan wanneer ze een regel
matig schoon gelaat had gehad.
Spoedig den toestand o verziende, wilde Stella dadelijk
weer heengaan.
«Tante Rosalie wacht op me«, zei ze, »en Beatrice
heeft zeker veel te vragen. Neen, Charles, blijf maar
hier! Ik heb je niet noodig!*
»Denk je, dat ik je alleen zal laten gaan? Ik zie niet
in, waarom je zoo’n haast maakt, maar als je weg
moet
»Ik moet gauw naar huis en je hindert me maar om
vlug voort te komen. Als ik alleen ga, heb ik de helft
van den tijd niet noodig!*
Zij wisselden een blik van verstandhouding, die Ber
tha niet ontging en haar hinderde. Toen fluisterde
hij het meisje iets in het oor, waarop zij lachte en
een kleur kreeg, doch zij had nu niets meer in te
brengen tegen zijn geleide.
«Vaarwel, mevrouw de gravin!» sprak ze en reikte
Bertha tot afscheid de hand. Lachend en schertsend
verlieten de twee de kamer.
»Is ze niet lief?« vroeg Beatrice dadelijk. »En Char
les is haar zoo dankbaar! Sedert zij ons ter zijde staat,
gaat alles veel gemakkelijker en prettiger, zoodat wij
ons zeer goed kunnen schikken*.
«Dus je bent gelukkig?* vroeg Bertha, om maar iets
te zeggen.
«Volmaakt gelukkig*, antwoordde Beatrice. «Ja, nu
ik jou weer heb, ontbreekt me niets, niemendal. Ik
verlangde naar je, Bertha! Het is een eeuwigheid, dat
we mekaar niet gezien hebben, ik maakte me bezorgd
over jel Ik hoorde van zijn dood arme graaf Victor!*
(Wordt vervolgd).
af bij het rijke zijden kleed van toenAlleen vond
Bertha diezelfde vriendelijke welwillendheid in de
trekken van haar tante terug.
Zij hadden elkander veel te vragen. Bertha vertelde
hoelang zij reeds in New-York was en hoe zij, nauwe
lijks een uur geleden pas, bij toeval haar neef Char
les ontmoette en van hem vernam, waar de familie
woonde.
Ook mevrouw Stuart had veel te vertellen over haar
overleden echtgenoot en over den treurigen toestand,
waarin zij na dit sterfgeval leefde. Zij verhaalde, hoe
Beatrice een edelaardig meisje, met name Stella Seton,
had leeren kennen, en deze haar aan arbeid had ge
holpen, zoodat Beatrice nu haar eigen brood verdiende.
Sedert dien tijd werd Stella door allen in huis bemind;
zij wist altijd met raad en daad hulp te verleenen; ze
was een toevlucht in den nood.
Terwijl beiden zoo hun levensloop verhaalden, vloog
de tijd snel voorbij; het was reeds dicht bij zevenen, toen
Bertha dit bemerkte. Hoe zou Beatrice haar bejege
nen? Mocht zij van haar meer verwachten dan koele
terughouding, of zou zij edelmoedig het verledene
laten rusten?
Daar sloeg de klok zeven uur. Mevrouw Stuart zette
de tafel gereed voor den avondmaaltijd en onder haar
handen kreeg het eenvoudigste nog iets bevalligs of
voornaams.
Plotseling hoorde men voetstappen, men hoorde den
vroolijken lach van twee meisjes in de gang en het
volgende oogenblik kwam Beatrice door de keuken de
woonkamer binnen met den uitroep:
«Mama, is de thee gereed? Ik ben halfdood van dorst
en driekwart van den honger, Stella heeft trek in een
kopje. Wat? De zilveren theepot? Wat is er aan de
hand?
De toon, waarop Beatrice die woorden uitriep, gaf
Bertha het bewijs, dat haar nicht haar om het verle
dene geen kwaad hart toedroeg. Zij gevoelde zich als
van een zwaren last bevrijd, doch er bleef geen tijd om
na te denken. Beatrice sloeg de armen om haar hals,
kuste haar herhaalde malen en riep:
«O, Bertha, wat maak je me gelukkig! Wat een ver
rassing! Charles, waar blijf je nu? Zie je niet dat Ber
tha hier is? Of ken je haar niet meer?«
Hij bleef doodbedaard, toen hij antwoordde:
«Ja wel! Mijn geheugen laat me nooit in den steek,
als ik een bekend gezicht terugzie, al vergeet ik
vele dingen van vroeger dagen. Ik zei het haar dadelijk
wel, dat je verheugd zou zijn haar te zien«.
Beatrice was buiten zichzelve van blijdschap.
«Zei je ’t haar dadelijk wel? Waar? Wanneer?*
«In den winkel, vanmiddag. Gravin Norton kwam om
handschoenen te koopen. Apropos, u vergat ze mee
te nemen. Ik zal zoo vrij zijn ze u te zenden. Mag ik
u nu onze vriendin voorstellen? Mevfouw de gravin
Norton tot Northminster Stella Seton.
Beide dames maakten een buiging voor elkaar en
reikten elkaar vluchtig de hand. Bertha zag een
meisje voor zich van omstreeks drie-en-twintig jaar,
tamelijk groot van gestalte en met onbeteekenend ui-
ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500
regels 3 cent en van 1000 regels 27, cent. Groote letters naar
plaatsruimte.
hebt ze
en ook uit
vernomen.
en Schelde
Maar r
met al die anderen in Nederland, Frankrijk
België, voor ons
spreekwoord: Het hemd is nader dan de rok.
Laten anderen, die lijden, zien, dat ze uit de
misere komen, en zoo goed mogelijk, wij hier
moeten naar ons eigen gewest
Niet alleen moeten zij, die door den wa
leden en nog lijden,
ook moeten maatre-
dat in de toekomst
niet meer herhalen
Bertha stond op van de sofa en een weinigje bevend
trad zij voor haar nicht, achter wie nu ook Stella en
Charles zichtbaar werden.
«Beatrice!* stamelde zij, haar de handen toestekende.
Deze gaf een gil en zette groote oogen.
«Bertha? Heer bewaar me! Bertha? Ben je ’t
zelf of is het je schim?*
HOOFDSTUK XXXVII.
in Friesland
zien.
tersnood ernstige schade
geholpen worden, maar
gelen getroffen worden,
zulke beproevingen zich
kunnen.
Een ongeluk komt nooit alleen, zegt het
spreekwoord. En zoo is ’t thans ook in Fries
land. De winter van 1908’09, was verve
lend en langdurig. Daarop volgde een zomer,
die ons allen nog heugt. De eerste snede
leverde veel te weinig op. Het gevolg was,
dat de boeren, die gewoonlijk een zóó grooten
veestapel hebben, dat de eigen landen er on
voldoende voor zijn, tegen elkaar opboden en
zoodoende fabelachtige prijzen betaalden voor
de hooilanden, waarvan het grasgewas ver
huurd werd. De notarissen moesten de boe
ren telkens tegenhouden bij ’t steeds hooger
opbieden.
Nu was de hoop op nazomer en herfst ge
richt. Maar daar kwam de regen, die zooveel
verwachtingen in duigen stortte.
Ook andere provinciën konden het tekort
aan hooi niet dekken, want ook daar was te
weinig hooi.
En wat misschien nog nooit gebeurde, zagen
we thans: Uit ’t buitenland wordt te Harlingen
en andere zeehavens hooi ingevoerd. Over
den prijs van zulk hooi zullen we maar niet
spreken.
En nu zoo’n winter. Geen ijs, dat, als ’t op
z’n tijd komt, beweging en fleur brengt en
centen doet rollen, terwijl de stoere beweging
gezondheid en levenslust brengt. Neen wa
ter en nog eens water. Regenluchten en re
genbuien. Het reeds zoo hooge water werd
steeds hooger. En de oostenwinden bleven
weg. Westenwinden, vaak tot stormen aan
groeiende, brachten hoog zeewater tegen onze
sluisdeuren, zoodat van uitstroomen bijna geen
sprake kon en kan zijn.
Laten we niet uitweiden over de gevolgen,
die ieder geheel of gedeeltelijk begrijpt of
vermoedt.
Geholpen moet er worden, en als het kan,
afdoende geholpen, zoodat zoo’n ontzettende
watersnood niet weder ons Friesland bena-
deele.
De groote Hollandsche bladen zonden spe
ciale reporters, die lange correspondenties naar
hunne bladen zonden.
Neen, waarde lezer, we zullen u niet in de
verbeelding rondleiden door de streken, welke
zoo zwaar van het water hebben te lijden. Uit
eigen aanschouwing, bij sommigen door eigen
bittere ervaring, weet ge, hoe ’t hier en in de
omstreken gesteld is; uit de couranten hebt ge
gelezen, hoe ook andere deelen van »us hei-
telan« te lijden hebben, hoe in Overijsel ook
een groote oppervlakte lands op een meer of
zee gelijkt, hoe in Limburg, Brabant en Gel
derland de rivieren niet alleen de uiterwaar
den, maar ook nog ingepolderde landen over-
stroomen. De verwoestingen, die de Seine
te Parijs en elders aanrichtte en nog aanricht,
waardoor ook buiten Frankrijk het medelijden
zich in fiinanciëele daden uitte, waarbij in ons
land een Amsterdamsch comité voorging, ge
uit telegrammen en correspondenties
gravures van geïllustreerde bladen
In België richtten Maas, Sambre
buitengewone verwoestingen aan.
moge ons hart medelijden gevoelen
en
Friezen, geldt thans het
Bewerkt door AM0.
hoofdstuFxxxvi.
51)- Vervolg.
Stil en bescheiden, zooals nooit te voren haar aard
was^ nartJ. het blaadje papier aan.
«Kan ik niet dadelijk gaan?« vroeg ze. «Ik zou zoo
gaarne je mama willen zien; dan kan ik wel op
Beatrice wachten.*
«Welzeker! U vindt mijn mama stellig thuis. Ik
?ou mijn geleide aanbieden, maar mijn plicht
nouat mij hier terug, kan ook gemakkelijk het adres
vinaen*. Hij zeide dit op beleefden, koelen toon en gaf
zijn oogen dezelfde uitdrukking als zijn stem. Hij had
haar vergeten, dat was zeker.
t.° uZe e'Sen^ijh weer buiten kwam, wist ze zelf
ze boomde. Zij riep een rijtuig aan,
en ait bracht haar naar een groot kazerne-achtig huur-
uis in een smalle straat. Zij ging de trap op en bleef
op de eerste verdieping staan. Daar zag zij een naam-
oruje. Zij klopte aan, de deur werd geopend en daar
stond mevrouw Stuart voor haar.
Bertha s oogen vulden zich met tranen, toen de oude
aame haar beide handen toestak.
r r2°te b9n El het’ Bertha!* klonk het.
Beide vrouwen zaten een oogenblik later bij elkaar
v hescheidene, kleine woonkamer. Hoe vreemd
staken die eenvoudige meubelen af bij al de pracht en
6 e> die de Stuarts vroeger in hun paleis ten toon
preidden. Hoe stak die zwarte, oud-modische japon
pen, dat
ming van
worden.
Wat dan? Grooter sluizen in ’t Westen?
Wat geven die grootere sluizen, terwijl de
vaarten, welke naar die sluizen voeren, toch
geen voldoende breedte en diepte hebben?
W at geven die grootere sluizen, als de sterke,
En wat we verwachtten, bleef niet uit. Had
Amsterdam zich er voor gespannen, om den
Franschen te toonen, dat er in Nederland mede
lijdende harten kloppen en er nog genoeg rijk
aards zijn, die van hun overvloed kunnen en
willen afstaan; thans meende Den Haag onze
de loef te moeten afsteken. Maar
in de hofstad te voorbarig. Uit de
hoofdstad werd hun duidelijk gemaakt, dat er
reeds een watersnoodsfonds bestaat, dat nog over
een ton of vier te beschikken heeft en daar
uit helpen kan. Mocht later meer financiëele
hulp noodig blijken, dan zouden de bestuur
ders van dit fonds niet aarzelen, meer hulp in
te roepen.
In Friesland traden mannen op den voor
grond, die te Leeuwarden en te Sneek ver
gaderingen opriepen, om ieder den ernst van
den toestand te doen inzien en om maatregelen
voor te bereiden, maatregelen, die steeds drin
gender noodig blijken. Ge weet, dat een com
missie naar Den Haag is geweest, om minister
Regout te spreken. Deze minister, jong als
regeeringsman, maar die als ’t ware stormen
derhand de sympathie van Kamerleden en
anderen won door zijn gebleken bekwaamheid
en ijver, had reeds het plan om in April Fries
land te bezoeken. Maar de commissie heeft
Z. Excellentie overtuigd van ’t nemen van
spoediger maatregelen. En we weten allen,
dat de ministers Regout en Talma Woensdag
over EnkhuizenStavoren naar Leeuwarden
zijn gereisd om gisteren en heden de geteis
terde streken te bezoeken.
Wat zullen de gevolgen zijn van al deze
voorloopige handelingen
Reeds jaren is er gesproken en geschreven
over de Lauwerszee.
Moet die gedempt, ingepolderd? Ja, zeiden
aan landwinning,
bodem des rijks,
streek brood en
boeren zou ver-
de menschen, die dachten
aan vergrooting van den
waardoor een vruchtbare
plaats aan tal van nijvere
schaffen.
Neen, zeggen thans al degenen, die begrij-
door die inpoldering de afstroo-
ons boezemwater zal belemmerd
aanhoudende Westenwind de zee
Westerstranden opdrijtt, zoodat er
gestroomd kan worden?
Neen, stoomgemalen moeten er
voldoend aantal en van voldoende
Stoomgemalen, die kunnen helpen,
zen niet kunnen helpen.
We kunnen en willen over dit plan hier niet
uitweiden, omdat we dit schrijven, terwijl mi
nisters en deskundigen op weg zijn om den
toestand in oogenschouw te nemen.
Toch willen we er iets van zeggen en daar
bij tevens een geliefkoosd stokpaardje berijden.
Ge kijkt ons vragend aan? Aanstonds zullen
we ons duidelijk uitdrukken.
Veronderstel, dat het plan om stoomgemalen
te bouwen, die voldoende capaciteit hebben,
om zoo’n reuzen massa water den baas te blijven,
zelfs bij geweldige regentijden, veronderstel,
dat dit plan levensvatbaarheid zal blijken te
bezitten, dat het niet te kostbaar zal blijken,
dan zijn we hier in Friesland nog niet af
doende geholpen.
Ge zie ons vragend aan?
Laten we explicatie geven.
Friesland heeft niet alleen last van te veel,
ook meermalen van te weinig water.
In Holland is men in droge zomers niet
bang om zeewater in te laten, maar hier in
Friesland kunnen we dat zilte nat niet ge
bruiken.
Nu weet ieder wel, hoe het in het voorjaar
gaat. Men tracht te stroomen zoolang, tot ’t
water gedaald is tot een zeker peil. Tot een
zeker peil. Maar daarna komt de onzekerheid.
Krijgen we een droge lente en zomer, dan
komt er gebrek aan water, waaraan juist de
beste landen het eerst behoefte hebben.
Al staan er nu nog zooveel stoomgemalen,
dan is in dit watergebrek toch niet te voorzien.
Ziezoo, nu kcmt ons stokpaardje: de droog
making der Zuiderzee met den afsluitdijk en
de vorming van het IJselmeer.
Veronderstel, dat men, om zoo spoedig mo
gelijk te helpen, de stoomgemalen bouwt, dan
moest men ook beginnen met het Zuiderzee-
plan, dat reeds zoo oud is. Ge weet, dat de
afsluitdijk gedacht is van Piaam (bij Makkum)
tot Wieringen en Ewijksluis.
Als men nu die stoomgemalen bouwt, kan
men deze alle plaatsen ten Zuiden van Piaam.
Komt nu eenmaal het Zuiderzeeplan een feit
te worden, dan is ons idee geheel verwezen-
voor ia mo.