MH VVS- ES ABVERTESTIEBLA1»
c\
DE GEWAPENDE VREDE.
ft
65e Jaargang.
Zaterdag 16 Maart 1610.
No. 23.
LI
Feuilleton.
Blanca’s geheim.
Uitgever: B, FALKENA Mzn., Singel, Sneek.
J1J.
JIJ
T
niet zoo drukkend als
Ik droomde dat
jl
Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden,
franco per postf0,50.
Abonnementen worden te allen tijde aangenomen.
«Je droomde,
Maar dat waren geen beroepssolda-
Dat waren bijv, bij de Israëlieten ge-
burgers, die in den regel hun bedrijf
1 ver-
Zij scheen aan den
halve eeuw is de ge-
kostbaarder geworden,
niet hoofdzakelijk aan
maken, waarbij het lied der liefde hen aanhoudend in
de ooren klonk. Daarop volgden nog schooner dagen.
Bertha was eindelijs geheel genezen en toen sloeg het
uur, dat ze afscheid zouden nemen. Met het voorjaar
trok het jorge paar naar Engeland.
Voor hun vertrek vereenigde de priester nog twee
harten door den huwelijksband. Kapitein Hammond
voerde Beatrice naar het echt-altaar. De twee paren
staken met dezelfde mailboot den oceaan over. Stella
Seton bleef bij de oude mevrouw Stuart, wier levens
avond zij door kinderlijke, toewijdende liefde wist te
veraangenamen.
Op Engelschen bodem aangekomen, trokken Charles
en Bertha naar Cheshire. Het was een fraaie, zonnige
middag, toen zij in de oude Gothische kerk binnen
traden, waar sedert eeuwen de leden van het geslacht
der Nortons een laatste rustplaats hadden gekregen.
In stille aandacht stonden beiden voor den graf
steen, die daar het laatst gelegd was. Bertha’s oogen
vulden zich met tranen dat was de eerste maal
sedert zij met Charles getrouwd was.
Een eenvoudig monument van wit marmer vertoonde
op het voetstuk een gebroken zuil en daaronder de
inscriptie:
W
ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500
regels 3 cent en van 1000 regels 2*/« cent. Groote letters naar
plaatsruimte.
«Hier rust
Graaf Victor Norton tot Northminster,
overleden den 3en October 1867,
slechts 24 jaren oud.
De boom verdorde in den bloeitijd*.
Het was doodstil in de kerk, maar daar buiten scheen
de zon en kwinkeleerden de vogels in de takken der
boomen.
Zachtkens sloot Charles zijne vrouw in zijn armen
en vleide haar aan zijn borst.
«Schrei niet, mijn lieveling*, fluisterde hij haar toe.
«Je hebt geen schuld aan zijn dood. Er rustte een
vloek op het geslacht der Nortons, die moest vervuld
worden en hij is vervuld!*
EINDE.
Met neergeslagen oogen stamelde Bertha toen:
«Ditmaal zal je me zeker uitlachen, Beatrice; ik
weet wel, dat het slechts een droom geweest kan zijn.
Ik droomde, dat Charles
«Ga voort, ga voort*, drong Beatrice.
dat Charles
«Met me getrouwd was*, bracht de zieke nu met
moeite uit. «O, zeg hem er niets van! Dat staat me
zoo duidelijk voor den geest, dat ik het onwillekeurig
moest zeggen*.
Een glimlach verried, wat er in Beatrice omging, toen
ze zich over haar heenboog en haar kuste.
«Ja, lieve, beste zuster, je bent wel degelijk getrouwd,
al veertien dagen, en daardoor is mijn schoonste hoop
vervuld. Je bent mijn lieve zuster, je bent Charles’
vrouw!*
Een kreet van vreugde ontsnapte Bertha’s lippen.
«Geen droom geen droom!* riep ze bevend uit,
«het is werkelijkheid!* en ze bedekte haar gelaat met
beide handen en bleef stil liggen.
«Ja, je bent Charles’ vrouw*, vervolgde Beatrice, «en
hij wacht slechts op een woord van je om je in zijn
armen te mogen sluiten! Mag hij binnenkomen?*
Zij wachtte het antwoord niet af, opende de deur
van de kamer, en Charles knielde aan het bed en
bedekte haar handen met vurige kussen.
«Bertha, mijn Bertha*, riep hij tusschen lachen en
schreien. «Heb je mij werkelijk lief? Wil je me niet
meer uit je bijzijn wegzenden?*
Zij stak de handen naar hem uit en trok hem aan
haar hart.
«Wegzenden? O, neen, zeg dat nooit weer. Je
bent mijn één en alles. Je bent de eenige, dien ik
van stonden aan heb liefgehad, en ik zal je liefhebben
zoolang ik leef!*
En buiten stond Beatrice tegen de deurpost geleund
en stortte vreugdetranen. Zoo was het geluk dan ein
delijk gekomen!
Weldra kon Bertha het bed verlaten en, op den arm
van haar echtgenoot steunende, kleine wandelingen
kind werden ze aan de moederzorgen onttrok
ken om door den staat voor gehard krijger te
worden opgeleid.
Maar over ’t algemeen kan men toch zeg
gen, dat de Grieken er geen bepaald groot
staand leger op na hielden.
Ook de Perzen, Israëlieten en andere vol
ken der Oudheid voerden talrijke oorlogen,
waarbij groote legermassa’s in ’t veld versche
nen,
ten.
wone
uitoefenden en alleen in oorlogstijd de ploeg
verwisselden met 't zwaard, om ’t zoo maar
kort uit te drukken.
De Perzen hadden soms ontzaglijke legers,
maar alweer, dat waren geen beroepssoldaten.
En nu de Romeinen! Zeker wel ’t meest
op krijg beluste volk der oude geschiedenis!
Want zonder voortdurenden krijg wordt een
staatje, dat eerst slechts bestond uit ’t nog zoo
kleine Rome en de allernaaste omgeving, geen
groote macht, die zich eerst langzamerhand
over ’t geheele schiereiland der Apenijnen uit-
breidde, later ook de zee met oorlogsvloten
doorploegde en zoo haar gebied uitbreidde over
al de landen om de oude wereldzee, om de
Middellandsche zee.
Eerst was ’t bij de Romeinen als bijv, bij
de Israëlieten: in oorlogstijd werd ’t gewone
werk neergelegd en ’t zwaard gegrepen, maar
na den oorlog hervatte men weer zijn gewone
bezigheden.
Eerst later, toen ’t Romeinsche rijk een we
reldmacht was geworden en de dubbele deu
ren van den tempel van Janus nooit meer ge
sloten konden worden ten teeken van heer-
schende vrede, toen steeds krijgers gereed
moesten staan in alle deelen van ’t uitge
strekte gebied, toen de Romeinsche legioenen
zich bevonden in Spanje en Germanje, in Al
bion en Gallië, in Afrika en Azië, in Panno-
nië en Dacië, toen hadden de Romeinen talrij
ke staande legers. Toen hadden de machtige
keizers een groote lijfwacht van Pretorianen,
toen was er een bepaalde stand van krijgs
lieden.
Zoo zouden we nog andere volken der, oud
heid kunnen noemen, bijv, de Grieken en Ma-
cedoniërs ten tijde van Alexander den Grooten.
We zouden kunnen zeggen, dat er volkeren
waren, in kasten (partijen) verdeeld, waar
van de kaste der krijgslieden niet de gering
ste was.
Onze voorouders, de oude Germanen, waren
krijgslieden. De vrouwen, grijsaards en slaven
moesten ’t land bebouwen, maar de mannen
en jongelingen leefden slechts voor jacht en
krijg. Doch van eigenlijke legers, staande
legers, is er toch bij de Germanen geen
kwestie.
Doch gaan we verder de historielijn volgen,
bijv, in ons eigen Nederland. Talrijk waren
de oorlogen, die er gevoerd werden. De ede
len en ridders oefenden zich in den wapen
handel, in ’t hanteeren van lans en zwaard. Aan
de mindere klassen lieten zij pijl en boog, speer
en andere wapenen. Doch van vaste legers
was toch zoo geen sprake.
Zeker,in den tijd der Kruistochten,om maar
een groote greep in de geschiedenis te doen,
waren er machtige legerscharen, uit de ver
schillende landen van West-Europa bijeenge
trokken, om de verre, moeilijke reis naar
Palestina te doen. Doch als de groote tocht
achter den rug was, de tijd waarvoor men zich
verbonden had, het kruis te dragen, voorbij
was, dan werd de dappere krijger, als hij ’t
er levend afbracht, weer de gewone edelman
of burger van weleer.
Eerst na de Kruistochten kwam de eigen
lijke soldatenstand. Soldaten, soldij trekkers;
menschen, die voor geld in krijgsdienst traden.
Het waren onverschillige, woeste mannen, die
geen lust in gewonen arbeid hadden, of die
elders galg, rad, spinhuis of rasphuis ontloo-
pen waren.
Vooral met het invoeren der schietwapenen,
na de uitvinding van het buskruit, ontwikkelde
zich de soldatenstand.
In ’t begin van den Nieuwen tijd kwamen
er steeds machtiger staande legers en vaste
oorlogsvloten.
Maar alweer, de toestand van toen is niet
te vergelijken met die van tegenwoordig. Men
koos vrijwillig den krijgsdienst; de legers
waren te vergelijken met ons Oost-Indisch
leger.
Zoo gij den vrede wilt, bereidt u ten oorlog.
We hebben de bekende, oeroude Latijnsche
uitdrukking maar terstond in duidelijk Hol-
landsch geschreven, ofschoon ook de Latijn
sche woorden zoo bekend zijn, dat ze bijna
geen vertaling noodig hebben.
Dit spreekwoord is oeroud, want reeds de
Romeinen, in den tijd vóór hun grootste macht,
bezigden dit woord.
Maar was in de Oudheid en in de Middel
eeuwen, ja ook in den Nieuwen tijd, dit spreek
woord wel zoodanig van toepassing als in den
Nieuwsten tijd en vooral gelijk tegenwoordig?
Op die vraag kunnen we over ’t algemeen
slechts ontkennend antwoorden.
Zeker, ook in de Oudheid waren er krijgs
haftige volken, die steeds de wapenen bij de
hand hadden. Neem bijv, de Spartanen. An
deren, door hen in slavernij gehouden, moes
ten ’t land bewerken en zorgen, dat aan de
sobere behoeften der heerschende Spartanen
voldaan kon worden; maar dezen zelf oefenden
zich hun geheele leven. Reeds als jeugdig
In den Napoleontischen tijd kwam er veran
dering. Geweldige legers werden uitgerust en
Napoleon voerde de conscriptie in; de loting
maakte uit, wie soldaat moest worden voor een
vastgestelden tijd.
En toen Napoleon overwonnen werd en op
St. Helena zes jaren lang over ’t wisselvallige
der aardsche grootheid kon napeinzen, onder
het strenge toezicht der Engelsche bewakers,
toen werd de conscriptie niet weer afge
schaft. Overal bleef de nationale militie.
Doch deze was nog
tegenwoordig.
Vooral in de laatste
wapende vrede steeds
Moeten we daarvan
Pruisen de schuld geven?
Wonderlijk is de macht van dezen staat, van
zijn heerschers, de Hohenzollern, gegroeid.
Eerst slechts het keurvorstendom Brandenburg,
dat vooral onder den Grooten Keurvorst en
den Ouden Frits in omvang en macht toenam.
Napoleon bracht een harden slag toe aan
den aanwas van Pruisen, dat diep door hem
vernederd werd.
Maar toen kwam de vernedering van den
Corsicaan en Pruisen kon zijn toekomstdroo-
men weer trachten te verwezenlijken. Pruisen
werd, nog meer dan vroeger, een militaire
staat; men voerde den algemeenen dienstplicht
in en andere mogendheden waren wel gedwon
gen het voorbeeld van Pruisen na te volgen.
Bij de reuzenmacht te land kwam die ter
zee. Engeland, dat de zee wil blijven beheer-
schen, om daardoor zijn groot koloniaal rijk
in stand te houden en nog uit te breiden, huldig
de langzamerhand de leer, dat het sterker ter
zee moest zijn dan elke twee andere mogend
heden te zamen.
Voeg hierbij de steeds grooter wordende
volmaking der oorlogswerktuigen en schepen.
Steeds grooter wordt de concurrentie ter zee
tusschen de mogendheden, steeds grooter en
sterker worden de zeemonsters. En nog is de
grens niet in zicht, de grens van verdere uit
breiding. Immers, nog altijd en in steeds
sneller tempo gaat de vergrooting der zeemon
sters. En daarbij komen de onderzeeërs en
komt nu de luchtvloot.
dan sedert weken het geval was geweest. Zij keek op
en herkende Beatrice dadelijk. Zij lachte haar toe,
sloot de oogen en sluimerde opnieuw weer in. De
crisis was voorbij tegen alle verwachting in Was de
ziekte ten goede gekeerd. Bertha zou niet sterven
Wel verliep nog ruim een week in bange zorg, maar
eindelijk kwam de dag, dat Bertha met volle bewust
zijn de oogen opende en zich herinnerde, wat met haar
gebeurd was. Meermalen bemerkte Beatrice, dat haar
nicht in diepe gedachten verzonken lag en dat zij haar
iets wilde vragen, en toch niet durfde.
«Waar denk je toch zoo over, Berthavroeg ze
eindelijk op zekeren dag. «Ik zie, dat je me wat vra
gen wilt
Bertha keek haar droomerig aan.
«Ja,* antwoordde ze. «Hoe lang ben ik ziek geweest?*
«Bijna vijf weken, lieve Wat hebben we al zor
gen en angst doorstaanBen ik niet erg mager ge
worden? Wat zal Hammond wel zeggen.*
Bertha lachte er om, maar haar gedachten schenen
zich met iets anders bezig te houden.
«Zeg, Beatrice,* begon ze weer te vragen, «heb ik
veel gepraat, terwijl ik buiten kennis lag?*
«Toen je buiten kennis lag Ja, toen werd je voort
durend door allerlei akelige droombeelden gekweld,
maar daar moet je niet meer aan denken, dat is ge
lukkig voorbij
«Ja, het is voorbij zuchtte Bertha. «Ik wist het
wel! Het is zeker niets dan verbeelding!*
Angstig keek Beatrice haar aan.
«Wat bedoel je daarmee vroeg ze.
«Och Beatrice, lach er maar om. 1
Charles hier geweest is
«En waarom zou hij hier niet geweest zijn Hij is
nog hier
Er ging een schok door Bertha’s leden. Op haar
bevende lippen scheen een nieuwe vraag te branden.
«En je wilt nog meer weten, niet waar, Bertha?
Spreek vrij uit, je behoeft niet te vreezen, dat ik er
om zal lachen!*
Bewerkt door AM0.
HOOFDSTUK XXXVIII.
55). Vervolg.
In de andere kamer was het niet minder stil, waar
Charles in een vasten slaap lag. Het was reeds geheel
dag geworden, toen hij ontwaakte. Hij richtte zich
op in zijn bed en keek in verwarring om zich heen.
Doch het volgende oogenblik herinnerde hij zich alles
weer. De nacht, dien hij tot eiken prijs wakende had
willen doorbrengen, was voorbij het was reeds dag.
Men had hem dus laten slapen en hij sliep, terwijl
zij misschien stierfHij sprong op en snelde de gang
door, naar de andere kamer. In de gang was niemand
om het te zeggen, hoe het was; het huis scheen uit
gestorven. Daar stond hij voor de deur. Zou hij die
opendoen Zijn arm scheen verlamd en toch wilde
hij die deur wel met de oogen doorboren. Wat zou
hij vinden Dood of leven
Daar werd de deur zacht geopend en Stella’s
moeid gelaat zag hij voor zich. 7“
grond vastgenageld en hij wankelde.
Wat zou hij hooren
Er vloog een zonnestraal der vreugde over haar
gelaat en zij greep zijn handen met den uitroep
«Charles
«Is het voorbij stamelde hij.
»Ja,« antwoordde zij met aandoening, «het is gedaan
met alle zorg en angst I De dokter geeft nieuwe hoop
op haar herstel
Charles had zich op het ergste voorbereiddit
nieuws greep hem bijna even geweldig aan hij tui
melde bewusteloos tegen den grond.
Tegen het aanbreken van den dag was Bertha uit
naar sluimering ontwaakt, die haar meer had verkwik t
KSSjl
K A