ft
NIMS- ES AHVEIlTEMIEliLAII
VOOR S1EEE ES OMREI
ft
Woensdag 23 Maart 1310.
65e Jaargang.
No.T24.
De Politiehond.
Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek.
Amsterdamsche Brieven.
Feuilleton.
bo-
Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden,
franco per postf0,50.
Abonnementen worden te allen tijde aangenomen.
-W
ken hadden.
Sittard zitting
lid uithield. Neem
Antwoord mij of gij weet, wat er van den vermiste
geworden is, herhaalde de commissaris streng.
Alweer geen antwoord.
Gij ziet toch, dat zij het weet, schreeuwde nu de
schout, buiten zichzelf van smart en toorn. Toen
kwamen de Ouders van Rosa er bij. Zij hadden tot
nu toe, verlamd van schrik en ontzetting, toegekeken.
Nu waren zij weer tot zichzelf gekomen, al begrepen
zij ’t rechte nog niet. Met geweld moest de politie
en de schout tegen de beide ouders optreden en hen
ernstig aanmanen zich kalm te houden. Rosa was
naast de pomp ineengezakt en bedekte het gelaat met
de handen. Zij werd door twee politie-agenten be
waakt. Toen moest Bello opnieuw ruiken, om Frederik’s
lichaam of lijk op te sporen. Men had, nadat hij ver
dwenen was, de geheele omgeving nauwkeurig afge
zocht, maar hij kon toch nog wel ergens begraven
liggen, Bello zou hem zeker wel weten te vinden. De
kranige hond scheen ook werkelijk niet te twijfelen.
Hij ging denzelfden weg zijwaarts, die reeds eerder
door hem ingeslagen was, weer op en liep op de
deur van een kleine houtschuur toe. De politie-agenten
keken elkaar aan. Zoo dichtbij was de gezochte dus!
Zij pakten Bello bij den halsband, deden de deur open
en traden met het dier in de half, donkere, kleine
schuur. Op hetzelfde oogenblik liep Rosa hen hard
voorbij op zulk een vlug wegloopen waren haar
bewakers niet bedacht geweest en wierp zich achter
in de schuur naast een tusschen takkenbossen verbor
gen hoop stroo op den grond. Op dat stroo bemerkte
men onder dekens een menschelijk lichaam; hoofd en
armen kwamen er boven uit. Het was het lijk van
Frederik Vollert.
De hond vasthoudend want hij had zijn plicht
gedaan -• traden de agenten nader. Toen draaide het
ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500
regels 3 cent en van 1000 regels 21/. cent. Groote letters naar
plaatsruimte.
terstoet, ontvangst aan de limiet der gemeente,
feesten en wat niet al. En bij de benoeming
moet de Koningin rekening houden met wen-
schen van gemeentenaren, omdat ’t in zoo’n
kleine gemeente meer op één groot huishou
den gelijkt.
Maar hier in Amsterdam! Daar gelden
andere, zwaardere overwegingen bij een bur
gemeestersbenoeming en van feestelijke instal
latie door de gemeentenaren is natuurlijk geen
sprake.
Jonkheer Roëll, die op z’n eentje in Bracks
Doelen hotel logeert, en zijn gezin voorloopig
in Arnhem en dezen zomer te Zandvoort laat,
kwam in een gesloten rijtuig met twee paar
den uit dit allereersteklassige hotel naar 't
Prinsenhct gereden, werd door twee stadhuis
boden opgewacht, door de wethouders binnen
geleid in de Raadzaal, door den heer Delprat
toegesproken, terwijl geen oudste-lid-in-jaren
daar nog iets aan toevoegde, nam z’n voorzit-
terszetel in en hield een toespraak, een ferme
toespraak. Sloot daarna met een energieken
hamerslag de vergadering en - afgeloopen.
Laat ik nog melden, dat een vertegenwoor
diger van ’t Leeuwarder gemeentebestuur, twee
wethouders van Arnhem, ’t huisgezin van jhr.
Roëll, vele hoofdambtenaren onzer stad en
verder nog zooveel persenen als de ruimte
toeliet, aanwezig waren; dat er applaus was
na de woorden van Delprat en nog meer na
de woorden van den nieuwen burgervader, dat
velen reeds vóór twaalf uur een plaatsje op de
tribune zochten, terwijl de zitting eerst om
halfdrie zou beginnen, dat plaatsen zelfs tegen
vijftig cents en één gld. verkocht werden en
dat er nog al zoo’n beetje in de stad ge
vlagd werd door de Middenstanders. Voor
al in Kalverstraat, Leidsche straat en Nieuwen-
dijk zag men'nog al veel rood, wit en blauw.
Aanstaanden Woensdag en Donderdag zal
jhr. Roëll, die verleden week reeds kennis
maakte met den oud-burgemeester, het wel
druk hebben. Dan houdt hij receptie ten stad-
huize voor die hem willen bezoeken; en dat
zullen er wel zeer velen zijn.
Doch laat ik eindigen over dit chapiter met
den wensch, dat onze nieuwe burgervader zal
beantwoorden aan de hooge verwachtingen,
die we van hem koesteren.
Van verwachtingen gesproken, ook onze
dienstboden hebben verwachtingen naar beter,
naar meer, naar hooger. Een honderdtal kwa-
antwoord op deze gewichtige vragen te vinden, nam
de politie haar toevlucht tot een juist in den laatsten
tijd met veel succes beproefd middel om den misda
diger op het spoor te komen. Als een loopend vuurtje
verspreidde zich het gerucht door het dorpEr zal
een politie-hond komenDe bekende Bello, die hier
en daar dikwijls met fabelachtige zekerheid en snel
heid misdadigers had opgespoord.
Jong en oud was op het erf van den schout ver
zameld, toen de politie-dienaren met Bello, die door
een streng-uitzienden majoor aan een touw werd vast
gehouden, op de plaats des onheils verschenen. Moe
ders droegen haar kleinste kinderen op den arm,
grijsaards en oude besjes steunden op hunne stokjes,
maar gekomen waren zij toch; zulk een gebeurtenis
moesten zij in hun spoedig eindigend leven toch nog
meemaken. Aan de achterpoort van zijn erf stond bleek
maar kaarsrecht de boer en dorpsschout Willem Vol
lert, de vader van den vermoorde. Half-nieuwsgierige,
half-schuwe blikken werden op hem geworpen. Maar
veel aandacht had men heden niet voor hem over.
Spoedig wendden zich aller oogen weder naar Bello.
Den ruigen, moedigen verkenner met den half-geopen-
den wolfsmuil werd de bloed plek op den grond aan
gewezen. Eenige al te brutale dorpelingen, die te
veel naar voren gekomen waren, werden door de politie
achteruit gedrongen. Bello rook aan de opgedroogde
bloedplas, stak daarna den neus in den wind en snuf
felde weer langs den grond. Hij was nu losgelaten en
kon dus vrij het spoor volgen. En hij scheen het reeds
te weten, want plotseling rende hij, nog steeds langs
den grond snuffelend, weg, rechtstreeks naar de deur
in de richting van ’t erf van een keuterboertje. Een
plotselinge schoK ging er door de omstanders, de
politie-agenten volgden met gespannen aandacht het
dier op den voet. De kleine deur van de schutting
werd voor den hond geopend.
Op het erf zelf aangekomen, scheen Bello even te
aarzelen, toen ging hij een paar stappen zijwaarts, liep
echter terug naar de deur en verdween daarna in de
richting van het huis. De opgewonden dorpelingen
waren niet meer te houden, zij drongen dicht tegen
de omheining van het erf van Luders aan en rekten
zich zoover zij konden. Zij zagen den hond tegen de
huisdeur springen, de majoor opende die voor hem en
toen, nog voor dat Bello naar binnen was gegaan, vloog
Rosa naar buiten, liep het dier voorbij naar de pomp
en klemde zich daaraan bevend vast. Onmiddellijk
volgde Bello haar, besnuffelde haar een oogenblik en
begon toen woedend te blaffen.
Een oogenblik was alles doodstil, toen begonnen de
dorpsbewoners wild door elkaar te roepen: Die Rosa!
Hoe is ’t mogelijk! Dat zachte stille ding! Maar natuur
lijk, men had juist nooit geweten wat er in haar zat,
juist omdat zij zoo stil, zoo gesloten was. Zeker was
er iets tusschen haar en Frederik gebeurd. Dien laat
sten Zondagavond hadden zij nog woorden met elkaar
gehad. Neen maar, hoe was ’t mogelijk, dat nog nie
mand daaraan gedacht had? Toen had hij nog met de
dochter van Müller gedanst en was Rosa naar huis
gegaan. Zoo was ’t geweest. Zeker had zij toen op
hem gewacht, o gruwelijk, vreeselijk, zoo’n jong teer,
lief meisje en een moord uit jalouzie.
De commissaris van politie ondervroeg Rosa.
Gij zijt de dochter van den bewoner van deze boer
derij, Rosalie Luders?
Een nauwelijks zichtbaar knikje was het antwoord.
Weet gij iets omtrent het verblijf van Frederik
Vollert?
Een stilzwijgen volgde.
Een losprijs. Een slageisjongen kwam vleeseh bren
gen aan een huis, waar een kwaadaardige hond was.
Zoodra de knaap het huis naderde, schoot het dier op
hem toe en dreef hem in een hoek, waar hij niet uit
durfde komen.
Na verloop van een paar minuten kwam de vrouw
des huizes en joeg den hond weg.
«Heeft hij je geheten?* vroeg zij den jongen.
«Neen, Juffrouw*, was het antwoord, «ik heb hem
mjj van het lijf gehouden door hem uw biefstuk te
geven.*
hebben, moet kunnen leiden,
verstandelijk zeer hoog staan,
bezitten, de wetten kennen, en
men verleden Donderdag bijeen in een
venzaal van d’ Geelvinck.
Nog zoo’n echt oud-Hollandsche naatn. Maar
het gebouw is nog nieuw en staat aan den
Singel, tusschen Vijzelstraat en Koningsplein.
Daar waren dienstboden van diverse pluim
age en de spreekster was zoo rad van tong
als een echt-Amsterdamsche dienstbode slechts
wezen kan. Voor een stenograaf zou ze een
ware plaag zijn. Maar ik geloof niet, dat er
een stenografisch verslag werd opgenomen.
Pardonneer me, ik zal den inhoud van haar
rede, die maar al voortrammelde als een wek
ker, die afloopt, niet weergeven. Natuurlijk
waren al de mevrouwen slecht, al de dienst
boden engelen; (jammer genoeg waren er geen
soldaten en vrijgezellen, die konden getuigen,
dat er werkelijk onder ’t dienstbodengilde,
vooral in de keuken, zooveel engelen zijn!) en
men moest zich vereenigen, al waren ook
ouders en mevrouwen en vrijers er tegen, dat
de dienstboden zich daardoor overbodigen last
op de halsjes haalden.
Van verwachtingen gesproken, die zijn er
nog weinige omtrent' een gelukkig einde der
bouwstaking. De staking heeft zich verleden
week nog uitgebreid, zoodat nu ook aan de nieu
we R.K. kerk in de Jacob Obrechtstraat en nog
een zestal nieuwe werken de arbeid verboden
is. De heer Hovy, lid der Eerste Kamer, heeft
bemiddeling aangeboden, zooals reeds te voren
de waarnemende burgemeester Delprat om
bemiddeling werd aangezocht. Resultaat nihil.
We hopen, dat er spoedig een gelukkige
oplossing worde gevonden; ook met het oog
op de komst van het Koninklijk Gezin, waar
van de datum nog niet is vastgesteld; maar
waarvoor een centraal comité en verschillende
buurtcomité's reeds aan ’t werk zijn getogen.
Dat zal een koninklijke week worden, der
hoofdstad waardig. Maar dan moet geen wan
hopige stakingsbacil in de harten van duizenden
werken en knagen.
zijne verkiezing
Kamer.
Ik geef u gelijk. Maar dertig jaar is voor
een burgemeester der hoofdstad wel zeer weinig.
Als Kamerlid hebt ge negen ministers, een
grooten staf van ministeriëele ambtenaren en
149 collega’s in beide Kamers naast u, zoodat
ge gerust in uw maiden-speech uw talenten in
kritiek kunt tconen, zonder dat de wet er nog
door in gevaar wordt gebracht. Maar als
burgemeester van een stad met 570 duizend
inwoners, met evenveel ambtenaren en andere
in gemeentedienst werkenden als uwe stad
Sneek inwoners telt, met 45 hoogwijze raads
leden, boven wier edelachtbaarheid ge uw
verstand en inzicht en overleg -moet kunnen
verheffen, kunt ge het niet best met slechts
dertig jaren stellen.
Ik zat laatst in den trein van Zwolle naar
Leeuwarden. In m’n coupé zat ook een die
naar van den heiligen Hermandad, die ’t met
een kennis had over zijn stadje Steenwijk,
waar een nieuwen hurgerpapa moest zijn. Hij
zei, dat zeer velen een bepaalden rijken inwo
ner als hoofd der gemeente benoemd wensch-
ten te zien. Ze hadden daar een goeden se-
Oud-burgemeester dr. mr. Van Leeuwen
had, om met Vondels Gysbrecht van Aemstel
te spreken, voor eenige maanden gezegd: Ver
wacht een nieuw en heer! Met ingang van 15
Januari ontving hij van de Koningin eervol
ontslag en de oudste wethouder Delprat trad
op als waarnemend stedevoogd. Maar sedert
jl. Woensdag heeft Amsterdam zijn nieuwen
heer. Een mooie flinke verschijning, zooals de
reeds zoo lang in boekwinkels tentoon
gestelde portretten a 10 cents deden vermoe
den. Nog slechts 45 jaren oud en men
zou er hem op ’t eerste gezicht nog geen 40
geven. Dus niet oud voor een burgemeees-
ter van de hoofdstad.
Ge zult misschien opmerken dat men voor
lid der Tweede Kamer slechts dertig jaren be
hoeft te zijn en dat er voorbeelden zijn te
noemen van nieuw gekozen Kamerleden, die
nog maar nauwelijks de drie kruisjes te pak-
Neem bijv. Arnolds, die voor
nam en ’t niet lang als Kamer-
Ter Laan, die de drie
kruisjes haalde in het tijdsverloop tusschen
j en de opening der nieuwe
cretaris, die met alle gemeentezaken op de
hoogte was. De burgemeester behoefde ner
gens verstand van te hebben.
Ik was zoo vrij, me even in ’t gesprek te
mengen, door op te merken, dat dit tegen
woordig, nu de bemoeiingen van de gemeente
besturen zoo ontzaglijk toegenomen zijn en
nog toenemen, niet meer ging en dat een bur
gemeester, ook van een kleine stad, (de man
nam me haast kwalijk dat ik Steenwijk een
«kleine* stad noemde!) thans goed in de zaken
der gemeente thuis moest zijn.
Maar o, ik had ’t glad weg mis. Hun secre
taris wist er alles van en de burgemeester
had dus geen extra burgemeestersverstand
noodig.
Ik was zoo verstandig, den veldwachter da
delijk gelijk te geven, begrijpende dat rede-
neeren me toch niets zou helpen. En van
gelijkhebberij tegenover dien wijzen man voel
de ik zelfs geen sprankje in m’n geest op
komen.
Doch ge begrijpt, wat ik zeggen wil. Een
burgemeester van een groote stad moet wel de
gelijk burgemeestersverstand hebben, moet
ondervinding
geestelijk en
moet energie
zoo voort.
En daai voor is men op dertigjarigen leeftijd
nog niet geschikt; dan k in men in zoovele zaken
en toestanden, als een burgemeester van Am
sterdam moet kunnen omvatten en over- en
doorzien, nog niet thuis zijn.
Dus onze nieuwe burgemeester is betrek
kelijk nog zeer jong en hij toont nog jeug
diger dan hij is.
Maar hij heeft verstand, en energie en on
dervinding.
Hij was voor dezen reeds burgemeester van
Leeu warden en Arnhem en heeft daar getoond
een flink burgervader te zijn.
De vergadering van jl. Woensdag had slechts
één punt op de agenda. Anders kan zoo’n
agenda nog wel eens heel, beel lang zijn, zoo
dat het alphabet er evenmin voldoende voor
raad letters voor op na houdt als voor de wij
ken, waarin onze stad verdeeld is. Maar nu
slechts één punt: de installatie van jhr. Roëll
als burgemeester der hoofdstad.
In kleine plaatsen, vooral in plattelandsge
meenten en dan met name in ’t Zuiden des
lands, is zoo’n installatie een événement; rui-
De bewoners van het kleine dorpje aan den Havel
verkeerden in een toestand van buitengewone opge
wondenheid. Alweer had er een van die gruwelijke
daden plaats gegrepen, die haar oorsprong vinden in
de laagste hartstochten van den mensch en die slechts
uit roofzucht, haat en wraak kunnen geschieden. Een
der rijkste jongelingen van het dorp, een 23-jarige
zoon van den schout Willem Vollert, was sedert vijf
dagen spoorloos verdwenen, ’s Xondagavonds was hij
nog in de herberg geweest, had daar eerst gedanst,
daarna gespeeld en was eindelijk tegen middernacht
met een goedgevulde beurs alleen weggegaan. Den
volgenden morgen was hij nergens te vinden, maar
achter het erf van zijn vader ontdekte men met ont
zetting een klein plasje bloed op den harden bruinen
bodem en daar naast een scherp keukenmes, dat met
bloed bevlekt was.
Frederik Vollert was dus het slachtoffer geworden
van moord en roof. Dit vermoeden werd zekerheid,
toen bleek, dat het bloed, dat naar Berlijn gezonden
was om onderzocht te worden, werkelijk menschen-
bloed was. Iedereen in het dorp was van het drama
vervuld en iedereen werd beziggehouden met de vra
gen Wie is de moordenaar En waar heeft de on
verlaat het lichaam van het ongelukkige slachtoffer
gelaten
Baar zelfs de geringste aanwijzing ontbrak om een
OURANT
I