MEIWS- BS APfERIWIBLAD
HOR 8JIM UI mn
fe voedselpraatie.
No. 43.
Zaterdag; 28 Mei 1810.
65e Jaargang.
Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek.
Feuilleton.
altijd
HOOFDSTUK 1.
-
aange-
ons
onze
ten
voor
zooveel kost, terwijl
meer geld voor voedsel
van
aan ’t gereed komen
dat verdere leven pro-
waar beschaving
Daarom ook had Eduard, baron Von Altenbrak, zijn
vrouw, die hij in Italië had leeren kennen, hierheen
gebracht, waar hij door de oogen der groote wereld
niet bespied werd, en leven kou in het geluk eener
heimelijke liefde.
Margherita Montelli aldus was de naam, waar
onder zij in het dorp bekend was verliet nooit haar
eenzaam huisje. Het verkeer met de buitenwereld
geschiedde door bemiddeling van de oude dienstbode
Dorothea en het andere dienstmeisje. Het was echter
een vreugdefeest, als haar echtgenoot eens ongestoord
eenige dagen bij haar kon doorbrengen.
Haar echtgenoot? Niemand ter wereld wist, dat Edu
ard von Altenbrak, de schitterende ritmeester van het
garderegiment dragonders, haar echtgenoot was. In
den aan vang hadden de dorpelingen wel het hoofd
geschud over het verkeer van den ritmeester met de
jonge vrouw, maar allengs geraakten zij daaraan ge
woon en eindelijk kregen zij de stille dame lief, die
zoo eenvoudig in haar huisje leefde en steeds een
geopende hand had voor de armen in het dorp. De
baron had het huisje gekocht en er verschillende ver
anderingen in laten maken, zoodat het voor Margherita
een smaakvol en- gemakkelijk verblijf was. Het bevatte
slechts weinig kamers, maar overal heerschten smaak
en comfort. De tuin had schaduwrijke prieëelen en
lanen. De heerlijkste rozen omringden het huisje,
waarvan de veranda bijna geheel overdekt was met
klimrozen en een wilden wijngaard. Ongeveer vijf
minuten van daar lag de fraaie Muggelsee. Daarheen
richtte Margherita dikwijls hare schreden, droomend zat
zij daar dan aan den oever op het stille water te
staren, en stelde zij zich de toekomst liefelijk voor,
terwijl de kinderen aan haar voeten met steenen speel
den, of met Ajax, den grooten St. Bernard, ronddar
telden. (Wordt vervolgd.)
Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden,
franco per post f0,50.
Abonnementen worden te allen tijde aangenomen.
reeds het evenbeeld van zijn blonden vaderde kleine
Margherita was nauwelijks een jaar oud, een lief kind
met ovaal gelaat en de doorschijnende teint harer moe
der, met donkere lokjes en lange oogwimpers,
die diepe schaduw wierpen op de zacht geronde wan
gen. De officier streek zacht langs de lokken zijner
kinderen, fluisterde de oude meid eeiiige waardeerende
woorden toe en ging toen zacht heen, begeleid door
zijn jonge vrouw. Nog eenmaal omarmde hij haar
en snelde toen het huis uit, den fraaien bloementuin
door, naar den straatweg, waar zijn bediende de beide
paarden op en neer liet stappen. Met een lichten sprong
zat hij in den zadel, groette nog eens met de hand
naar het tuinhek, waar de jonge vrouw stond, en reed
weg.
Zij oogde hem na, tot hij bij een bocht van den weg
uit het gezicht verdween en keerde toen met een
lichten zucht in huis terug.
Een heerlijke zomeravond spreidde zich uit over het
vlakke landsehap, waarin het dorpje Friedrichshagen
te midden van tuinen en velden lag. Het huisje, dat
Margherita bewoonde, lag een weinig van het dorpje
verwijderd, omgevjn door een schaduwrijken tuin.
Een veldweg met bloeiende hagen aan beide zijden
liep langs den tuin en vereenigde zich in het dorp met
den breeden straatweg naar Berlijn. Landelijke rust
heerschte hier tusschen de tuinen en velden. De machtig
aangroeiende hoofdstad van Pruisen had toen in
den zomer van 1870 haar vangarmen nog niet tot
Friedrichshagen uitgestrekt, de bouwspeculatie had
zich van deze vreedzame velden en tuinen nog niet
meester gemaakt. De liefelijke vrede der landelijke
eenzaamheid was nog niet verdwenen de dagen gin
gen stil en gelijk vormig voorbij, niet beroerd door het
jagen en streven in de stad, die aan de westzijde
boven de kim uitstak.
1).
lin*^0111^8»111^^ nu n’et lan8er> Margherita, mijn lieve-
dat ik Sebeuren, zooals ge verlangt Ik weet,
ken Tk e^Si ang een onrecht aan u heb goed te ma-
doen von i “et mÓn vader spreken, ik zal afstand
dienst nemal rechten>zal mijn ontslag uit den
on v leT .^an za^ niets meei' verhinderen, dat wij
mijn )ieve1sihat8?«bekend maken’ Zljt S® “U tevreden’
haar b7ooh? het nauwelijks twintigjarige meisje
ian kinderlijk gelaat aan de borst van den
slnnt .^ra°htigen officier, die haar innig in zijne armen
«mot. De koolzwarte lokken kronkelden in weelderi-
zii do°rierVK0eu °.ver ^are roude schouders. Nu sloeg
nen donkerl3ruin0 oogen, die nog glinsterden in tra
nen op naar den man.
w ,k rdet.8’ EduardIk verzoek ook niets, ik
aan k .a^i Mln bestwil bedoelt. Maar ik denk ook
Wh Ot Van onze b'nderen I»
stpmeL,iVlljde zij. zich teeder aan zÜn borst. Haar
Dtiitanh iten zaollt®n, diepen klank zij sprak het
dat volkomen zuiver, maar toch met een accent,
aat naar als vreemdelinge deed kermen.
woordrUa °°m- aaa ?nze hinderen, Margherita,* ant
woordde de officier diep bewogen. »Ik had het me
Niet alzoo bij den mensch. Ja, deze zoekt
ook zijn genot in fijnere spijzen. Maar die
fijnere spijzen, veel meer geld kostende, dienen
niet tot iet er voeding, tot beter instandhouding
en groei van ’t lichaam. Hij zoekt zijn genot
in spijzen ook, die heelemaal geen voedings
waarde hebben. Hij zoekt zijn genot in dran
ken, die zijn tong streelen, maar als noodige
drank niet in de plaats kunnen treden van fiet
water, dat de lichaamsbehoefte blijft. In dran
ken vaak, maar al te vaak, die juist ’t tegen
deel van een lichaamsbehoefte zijn, die’ t lichaam
en den geest verzwakken, langzaam aan dooden.
Hij zoekt zijn genot voor den geest, voor het
verstand, voor de zinnen, voor verstrooiing.
Heel wat anders dus dan bij ’t dier.
Kleeding! Voor den mensch om meer dan
eéne reden een behoefte. Ja, de mensch in
den oerstaat en dan in de tropische luchtstreek
heeft zoo geen behoefte aan kleeding. Het
schaamtegevoel is nog bijna afwezig en om
zich tegen ’t ongunstige weder te beschermen,
daarvan is in de tropen geen sprake.
Voor het dier is voedsel eigenlijk zoo onge
veer het ééne noodige. Ja, de meeste dieren
hebben ook nog behoefte aan een woonplaats
en een soort woning daarop of daarin, maar de
plaats is te vinden en de grondstoffen voor de
woning liggen vrijwel voor de hand. Dan komt
er nog bij ’t dier de natuurdrift, die de voort
planting der soort ten gevolge heeft en verder
nog de verdediging van zijn bestaan tegen de
vijanden, die dat bestaan bedreigen. Maar toch,
voeding is en blijft de groote hoofdzaak.
Bij den mensch is dit iets anders.
Zeker, voeding is voor hem ook een hoofd
zaak. Maar er zijn voor hem meer hoofdzaken
en hoe meer de mensch in beschaving voor
uit gaat, hoe meer die andere hoofdzaken mee
tellen.
We noemen: kleeding, huisvesting, opvoeding
en ontwikkeling, genot.
Dit laatste, genot, hadden we ook voor ’t
dier kunnen noemen. Als een beest voedsel
zoekt dan neemt het liefst ’t beste, ’t lekker
ste. Maar dat is ook ’t eenigste genot en dan
nog, ’t lekkere dient ’t beest als een aanvulling,
die even goed helpt, vaak even noodzakelijk
is als de overige voeding.
zoo heerlijk voorgesteld, dat ik u als meesteres op het
slot Altenbrak kon voeren, u, met onzen jongen en de
kleine Margherita. Maar ik zie in, dat dit wel nooit
gebeuren zal, tenzij mijn vader maar weg met
die gedachte Het zal ook wel zóó gaan, mijn lieveling 1
Mijn moederlijk erfdeel behoedt ons voor 's levens zor
gen, als ik ’s konings rok heb uitgetrokken en niet
langer de majoraat van Altenbrak zal zijn
»0h, Eduard, mijn hart krimpt ineen van weedom, bij
de gedachte, dat ik de schuld draag van uw ongeluk.*
»Wat praat ge toch, Margherita Uw schuld van
mijn ongeluk Ja, van mijn geluk draagt ge de schuld.
Wat zou ik zijn zonder u en zonder de kinderen Ja,
ik beken het, aanvankelijk was het moeilijk me te
gewennen aan het denkbeeld, dat ik dezen rok zal
uittrekken, dien ik sedert twaalf jaren i traag en dat ik
de wapens zal afleggen, die ik in twee veldtochten
heb gedragen. Het valt me ook zwaar mijn vader te
bedroeven, die zoo’n groot vertrouwen in mij stelt, maar
hij vindt in mijn jongeren broeder Willy een erfgenaam
naar zijn zin. Ik moet alle bedenkingen ter zijde stel
len om mijn plicht te vervullen en het lot van mijn
vrouw en kinderen te verzekeren. Daar komt Hendrik
met de paarden. Ik moet naar de stad terug, morgen
kom ik weer, dan zal ik u alle bijzonderheden van
mjjn plan voorleggen. Ik wil nu nog even de kinderen
zien*.
Arm in arm trad het jonge paar in de aangrenzende
kamer, waar de kindermeid naast het bedje der kinderen
zat.
»8t st heer baron*, vermaande de oude, »de
kindertjes zijn pas ingeslapen. Als Eduard uw sporen
hoort kletteren, is hij naderhand niet meer in slaap
te krijgen.*
De jonge officier boog zich over de slapende kinderen
De knaap kon misschien drie jaar oud zyn, maar was nu
als de wilde in de streken,
een onbekend woord is.
Nu kan men op het gebied der voeding
verschillende gezichtspunten aanstippen.
VooreerstGebruikt de mensch wel het
geschiktste voedsel, ook zonder hierbij juist
aan weelde-eischen te denken?
En danKan de mensch, overal waar hij
woont, er gerust op zijn, dat er steeds voedsel
onder zijn bereik zal zijn?
Verder: Wordt dit voedsel welzoo zuiver,
zoo gezond mogelijk beschikbaar gesteld?
En ten vierde Zal er steeds voedsel genoeg
zijn, waar 't menschenaantal steeds vermeerdert?
Vier kapitale vragen, die elk afzonderlijk een
ernstige overweging waard zijn, omdat het
voedselvraagstuk voor den mensch nu eenmaal
van nature 't groote vraagstuk blijft.
Gebruikt de mensch wel ’t geschiktste voed
sel? We zouden zeggen: Neen, hier is nog
veel verbetering te brengen.
Neem nu eens niet degenen, die zoo rijk
zijn, dat ze zich niet behoeven af te vragen:
Als ik dit en dat gebruik en m’n maag heeft
later nog trek, nog behoefte aan andere spijs,
kan ik me dit dan wel verschaffen?
Neen, neem nu eens den mensch, die om
de financiën een beetje zuinig aan moet en
die toch zoo goed mogelijk voor een gezond
en krachtig lichaam dient te zorgen.
Juist hij kiest z’n spijzen vaak niet zeer
verstandig. Men denkt nog te weinig over:
Hoeveel werkelijk voedsel zit er nu in die of
die spijs, die me zoo en
m’n beurs niet toelaat,
uit te geven?
Men berekent niet, meestal uit ontwetend-
heid, hoeveel werkelijke voedingswaarde of
men voor een bepaalde geldswaarde ontvangt.
En hier is toch een groot verschil.
Zeker, de smaak stelt ook zijn eischen. Maar
toch, men moest bij ’t gereedmaken van den
maaltijd redeneeren: O, zóóveel geld mag ik
besteden. Goed, nu eerst gezorgd en op de
eenvoudigste manier voor voldoend aanwezige
voedingswaarde en daarna komt de kwestie
van: Wat voor lekkers komt er op tafel.
Natuurlijk, de verstandige kok of huismoe
der moet deze beide zaken, voedingswaarde
en genot voor tong en verhemelte, weten te
combineeren en toch voor voldoende afwisse
ling weten te zorgen.
Gunstig kunnen hier werken de kookscholen,
ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500
regels 3 cent en van 1000 regels 21/, cent. Groote letters naar
plaatsruimte.
Van ’t vraagstuk woning kan gedeeltelijk
hetzelfde gezegd worden voor den oermensch.
Maar hoe meer de beschaving toeneemt en
daarmee ook de weelde, hoe grooter de behoef
te aan woning en kleeding is en vooral hoeveel
kostbaarder. In koudere streken der aarde
heeft de mensch kleeding en woning noodiger,
naar mate de natuur ongunstiger is. Maar de
eigenlijke duurte in beide zaken komt met de
beschaving en de weelde. Dit behoeft zeker
geen toelichting.
En dan voor opvoeding, voor ’t aanbrengen
van kennis en beschaving, wat is daar niet
voor noodig! En ’t wordt steeds erger. Gaat
maar eens na. Zelfs de arbeider, die nog maar
zoo weinig geniet van de weeldebehoeften, die
de beschaving- der nieuwe tijden meebrengt,
zelfs hij, wat heeft hij niet noodig! Vroeger
ging lang niet ieder naar school en nog vroe
ger? Hoe verder we teruggaan in den loop
der geschiedenis, der beschavingsgeschiedenis,
hoe minder, en op ’t laatst heelemaal niet, is er
van scholen sprake.
Maar thans! Niet alleen lezen, schrijven, re
kenen. De zes verplichte leerjaren zijn al niet
meer voldoende. Herhalingsonderwijs, uitge
breid onderwijs, vervolgklassen, ambachtson-
derwijs en nog meer.
En zij, die hooger streven dan arbeider te
zijn, hebben nog meer onderwijs noodig. Hoo-
gere burgerschool, gymnasium, technische scho
len, hoogescholen. Een aanzienlijk deel
’t leven wordt besteed
voor ’t verdere leven, om
ductief te maken.
Doch we willen over de hier kort
stipte punten niet verder schrijven, omdat
doel waseen praatje over voedsel.
Voedsel blijft toch maar de hoofdzaak, ook
voor den mensch. Genotmiddelen, beschaving,
ontwikkeling kan men desnoods ontberen; al
wordt ’t leven er dan ook een leven naar. Als
’t er op aankomt, is voedsel de hoofdzaak.
Ja zeker, de natuur dwingt tot kleeding en
woning. Maar och, als de nood aan den man
komt, kan men daarin met zoo geringe kosten
voorzien.
Ge zult zeggen Kom eens alleen met ’t
woningvraagstuk in groote steden. Zeker, ge
hebt gelijk, maar dit staat weer gedeeltelijk
in verband met beschavingseischen.
Maar voedsel moet ieder hebben. Zoowel
de hoogstbeschaafde in de beste cultuurstaten
die nog veel uitgebreider werkkring moesten
hebben en vooral voor de kleine beurzen
moeten werken.
Zoudt ge niet denken, lezer(es), dat ons eer
ste vraagpunt veel degelijker oplossing be
hoeft?
De tweede vraag: Kan overal en
voedsel aanwezig zijn?
Deze vraag was er vroeger eene van be-
teekenis. Thans niet meer. Er bestaan thans
zooveel gemakkelijke en vlugge middelen van
verkeer en transport, dat ’t weinig tijd en moeite
meer kost om overal te brengen, wat er noo
dig is. Verschillende, dichtbevolkte landen
hebben een groot tekort aan voedsel voor de
eigen bewoners. Neem Engeland, België en
Nederland. Ook Duitschland levert sinds lang
reeds te weinig op om de eigen, snel aangroei
ende bevolking te voeden.
Maar och, in weinige dagen zenden Amerika
en Rusland van hun overvloed.
Heerschte er vroeger in een land door mis
gewas gebrek aan ’t noodige voedsel, dan kon
dit niet uit andere landen worden aangevoerd,
of niet zoo gemakkelijk.
Ge zult zeggen: En ’t Rome der keizers dan?
Zeker, Sicilië en Egypte waren toen de ko
renschuren van Rome; en ook andere groote
steden der oudheid hadden hare korenleveran
ciers. Maar dat waren geregelde toestanden
voor hoogst beschaafde steden.
In denzelfden tijd echter, dat bijv. Rome ge
voed werd uit het teveel, dat Sicilië en Egypte
aan koren opleverden, omdat men in deze lan
den wist, dat er in de groote hoofdstad der
toenmalige wereld geregeld behoefte aan dit
voedsel was en ook geregeld geld in overvloed,
om er den prijs voor te betalen, in dien zelf
den tijd zouden bijv., bij misgewas, de inwo
ners van de meeste deelen des Romeinschen
rijks door hongersnood omkomen.
Kijk naar de Middeleeuwen. Zoek in
vaderlandsche historie. Misgewas, meestal
gevolge van overstrooming, beteekende
een gewest: hongersnood en daarmee samen
gaand: ziekten en groote sterfte. Men kon
toen niet uit ver verwijderde landen ’t noodza
kelijkste voedsel, koren, laten aanvoeren, omdat
er geen handelsgemeenschap was als thans, om
dat er niet, als nu, aan stapelproductie voor den
handel gedaan werd, omdat men niet van el
kaar afwist, omdat er geen staatskas was, die
geld voor den nood kon verschaffen.
Mirt ra ]1M.