«IMS- ES ADVERTENTIEBLAD
IMll SNEES ES OHSTREKE5.
wedselpraatje.
65e Jaargang.
Zaterdag 4 Juni 1610.
No. 45.
Feuilleton,
Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek.
(Wordt vervolgd).
Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden,
franco per postf0,B0.
Abonnementen worden te allen tijde aangenomen.
van een
voor-
«Slecht, mijnheer, zeer slecht!*
»En hoe is dat zoo spoedig gekomen?*
»Een beroerte, mijnheer! In den laatsten tijd was de
baron nog al dik geworden, en
»Ja, ik begrijp u. Laten wij voortmaken; de koet
sier moet maar wat aanzetten*.
»Wij hebben den jachtwagen en het Hongaarsche
span; dat vliegt over den weg*.
Ednard luisterde nauwelijks naar de woorden van
den bediende. Hij sprong op den fraaien wagen. »Geef
mij de teugels», zei hij tegen den koetsier, en na een
enkel aansporend woordje vlogen de paarden voort en
voerden Eduard von Altenbrak naar het slot zijner
voorvaderen.
»Neem u in acht, ritmeester*, vermaande de koetsier;
»de paarden zijn jong en worden licht schuw*.
De jonge officier luisterde echter niet naar de woor
den van den koetsier; hij legde er soms de zweep over,
zoodat de jonge, vurige dieren voortdurend in gestrekten
galop bleven.
Een half uur later zag hij de donkere omtrekken
van het slot tegen bet uitspansel afsteken.
HOOFDSTUK Til.
Het slot Altenbrak was een van die groote adellijke
landgoederen, zooals men die oostelijk van de Beneden-
Elbe meer aantreft. Eeuwenoude lindeboomen bescha
duwden het slot en den weg, die van den grooten
straatweg daarheen voerde. De slottuin was omringd
door een hoogen muur, met een poort, waarboven het
familiewapen in steen was uitgehouwen. De eento
nigheid van het geplaveide slotplein werd verbroken
door een springenden fontein in het midden, waar
eenige fraaie seringen omheen in bloei stonden.
Het slot zelf was een massief oud gebouw, met een
had deze iedere verandering geweigerd, en zoo was
het landgoed voordurend door één enkele majoraatsheer
bezeten. Daarom ook had in de familie altijd groote
aanhankelijkheid geheerscht, en hoe ver de familie ook
in Duitschland verspreid was, op dagen, die voor het
geslacht merkwaardig mochten heeten, verzamelden
alle bloedverwanten zich steeds op het oude stamslot.
Een streng aristokratische, feodale gezindheid was
het erfdeel der familie Von Altenbrak, en de tegen
woordige bezitter van het stamgoed, de oude zeventig
jarige baron, voelde zich verplicht, die gezindheid zoo
zuiver mogelijk op zijne erfgenamen over te dragen.
Het volk, dat meer en meer vervuld werd van de
nieuwe ideeën, hield weinig vaa den streng feodalen
baron, ofschoon ieder moest erkennen, dat hij een voor
beeld van ridderlijke eerlijkheid was dat hij steeds
gereed was tot hulp aan noodlijdenden, en dat zijn
pachters en arbeiders onder zijn aartsvaderlijk bestuur
een goed, tevreden leven hadden. Schikte men zich
naar den wil van den ouden baron, dan was hij de goed-
hartigste en inschikkelijkste patroon ter wereld maar
de geringste tegenspraak deed hem in toorn ontbranden.
Zoodanig was het gesteld met het karakter van den
heer Von Altenbrak, die nu door een beroerte onver
wacht op het ziekbed was geworpen.
De morgenschemering wierp haar eerste vale stralen
door het open venster in de hooge, sombere kamer, waar
de oude baron op zijn legerstede rustte. Aan de don
kere wanden hingen eenige oude familieportretten in
die lage, breede alcove met haar hooge stijlen en ouder-
wetsche bedhemel waren zeker reeds vele leden van
het oude geslacht ter eeuwige rust ingegaan.
HOOFDSTUK II.
3)- Vervolg.)
In Rome had het toeval hem toen Margherita in de
armen gevoerd. Aan hare zijde was hij gelukkig ge
worden, gelukkiger dan weleer en ook beter. Dat
gevoelde hij wel, en daarom koesterde hij niet alleen
eene innige liefde voor Margherita, maar hij werd ook
bezield door dankbaarheid jegens haar, die hem tot een
beter mensch had gemaakt.
»Als mijn moeder nog leefde, zou ik den moed ge
vonden hebben, haar alles te bekennen, en haar zacht
gemoed had mij begrepen, zij zou mij vergiffenis ge
schonken hebben,* dacht hij.
Het schril gefluit der locomotief deed Eduard op
schrikken. Dreunend en stampend reed de trein het
station binnen, waar de ritmeester moest uitstappen.
Snel verliet hij de coupé en keek zoekend rond op
het slecht verlichte perron. Daar naderde hem een
bediende in donkere livrei, nam den hoed af en zeide
eerbiedig: »Het rijtuig wacht aan het hek bij den
uitgang, ritmeester! Mag ik uw bagage hebben?*
«Zoo, zijt gij het Frederik?* sprak Eduard, den be
diende van zijn vader herkennende. »Hier is al mijn
bagage; ik heb niets dan een kleinen handkoffer. Hoe
gaat het met mijn vader?*
ABVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500
regels 3 cent en van 1000 regels 21/» cent. Groote letters naar
plaatsruimte.
hooge, donkere vestibule, die men langs een breede
marmeren trap bereikte. Midden op het slot verhief
zich een zware toren het hoofdgebouw sloot met de
beide vleugels het vierkante slotplein in.
De achtergevel maakte een veel vriendelijker indruk
dan de sombere, ouderwetsche voorgevel. Aan de
achterzijde had de nieuwere bouwkunst haar krachten
mogen beproeven. Vriendelijke hoekkamers met zeer
breede vensters waren daar toegankelijk voor licht en
lucht. Van de met wilden wingerd en klimrozen
begroeide veranda kwam men langs een breede, ge
makkelijke trap in den tuin, waar groene grasperken,
fonteinen en heesters het oog bekoorden. Langs ver
schillende slingerpaden kon men van daar het vrije veld
bereiken. Terzijde van het slot vond men nog verschil
lende bijgebouwen, en verderop lag een klein dorp,
dat met zijn oud kerkje, zijn boerenhofsteden en arbei
derswoningen eveneens tot de heerlijkheid van het slot
Altenbrak behoorde.
Zoover het oog op den slottoren in het rond kon
zien, behoorde al het land aan de heerlijkheid. Van
het slot uit waren deze uitgestrekte landerijen niet
goed te besturen en te bewerken. Daarom hadden
vorige baronnen verschillende groote hofsteden laten bou
wen in den omtrek. De grootste daarvan was »Neuen-
brak«, ongeveer een half uur afstands van het stamslot
gelegen. Jongere zonen uit het geslacht van Altenbrak
hadden reeds beproefd, Neuenbrak van het groote erf
goed af te scheiden en een onafhankelijke zijlinie te
grondvesten. Doch steeds hadden hun pogingen schip
breuk geleden op de bepalingen, die de grondvester
van het majoraat had gemaaktdaardoor werd
iedere deeling der erfgoederen verboden, op straffe van
vervallenverklaring van het majoraat. Toen bij de
regeering verzocht was, deze bepaling te vernietigen,
gewoonlijk, in andere deelen der wereld wel
genoeg overvloed, een voldoende surplus aan
wezig is of komt, om in dat tekort te voor
zien.
Maar zou ’t niet kunnen gebeuren, dat in
één jaar, zelfs in meer achtereenvolgende jaren,
overal de oogst mislukte? Het is toch vast en
zeker, dat er bijv, aan graan, om maar 't hoofd-
voedsel te noemen, niet zooveel verbouwd
wordt, dat er telken jare voorraad overblijft,
cok voor een volgend jaar. De wereldvoor
raad is niet zoo bijster groot, dat ’t mensch-
dom bijv, zou kunnen zeggen: Als we nu
eens allemaal, één of twee jaren lang niets aan
graanbouw doen, dan kunnen we toch eerst
nog opteren, wat er in de voorraadschuren aan
wezig is. De onderkoning Jozef, die uit den
droom van den Pharao de zeven vette en de
daaropvolgende zeven magere jaren voor
spelde, kon er voor zorgen, dat in die vet
te jaren zooveel koren te veel verbouwd
en dat dit te veel in de rijksschuren ver
zameld werd, dat er in de onvruchtbare
jaren van geleefd kon worden. Doch dit is
thans, nu er zoo’n massa menschen op de we
reld wonen, niet meer mogelijk.
We zouden hierop kunnen antwoorden: Ja,
als de hemel valt, hebben we allemaal een blau
wen slaapmuts op en als de wereld vergaat,
hebben we geen van allen meer voedsel noodig.
En ja, alles is mogelijk, maar is ’t ooit voor
gekomen, dat overal de oogst mislukte? Zoo’n
feit is haast ondenkbaar.
En dan nog dit: Waarom verging de hoop
op een behoorlijken oogst in vroegere eeuwen?
Zeker, aanhoudende droogte en andere oorza
ken zijn er. Maar neem bijv, ons land. Daar
was overstrooming de oorzaak. De dijken,
die de lage landen tegen de zee en de rivie
ren moesten beschermen, waren laag en zwak
en niet bestand tegen een bovenmatigen aan
drang. Thans echter kan, door verschillende
oorzaken, de oogst wel eens slecht zijn, voor
algeheele mislukking door overstrooming (we
mogen dit zelfs zeggen na een waterhalfjaar,
zooals we dezen winter in Friesland en elders
beleefd hebben!) is nu geen bepaalde vrees
meer.
Onze derde vraag was: Wordt er wel ge
noeg zorg aan besteed, om ’t voedsel zoo zui
ver, zoo gezond mogelijk tot den verbruiker te
brengen?
Alweer een vraag, waarop heel wat te ant-
dig kan bereiken, die, alleen bedacht op eigen
voordeel, op schaamtelooze wijze vooral be
dorven vleeschwaren in den handel brengen.
Bedorven vleesch, voornamelijk in den vorm van
worst, vindt nog maar al te gretig afnemers.
Gewetenlooze lieden weten die worst een zoo
mooi uitzicht te geven en zorgen voor pikante
smaak, zoodat de menschen ’t met graagte
koopen; vooral ook, omdat het zoo goed
koop is.
Doch ook de verbruikers-zelf konden daar
veel aan doen; als men onder de marktwaarde
wil koopen, moet men wel ondeugdelijke waar
in handen krijgen.
We willen echter vooral op de volgende
zaak drukken:
De menschen doen over ’t algemeen zelf te
weinig aan hygiëne. De zindelijkheid en de
zorg bij ’t bereiden van, zij ’t ook goedkoope,
doch in ieder geval gezonde en voedzame
spijzen ontbreekt nog te veel. Men heeft nog
te veel lak aan al die nieuwigheden. De straat
jongen drinkt onrein water uit dezelfde hand,
waarmee hij zoo even op den vuilen bodem
geknikkerd of getold heeft en veegt den ap
pel, die uit z’n lang niet zindelijken broekzak
in ’t slijk is gevallen, zoo’n beetje met den
mouw af om hem dan lekker op te peuzelen. -
Hij gebruikt desnoods den klomp, die zoo
even om z’n vuile sokken sloot, als drink-
bakje.
En die kwajongensnatuur zit er bij de groote
menschen nog te veel in. Als men aanmerking
zou willen maken op de bereiding der spijzen of
de onzindelijkheid van ’t vaatwerk, geven ze u
ten antwoord: Vieze varkens groeien ’t best.
Neen, de gezondheidsdienst moet in elk
huisgezin heerschen even goed als op de fa
briek, in den winkel, bij den landman.
Onze vierde vraag: Zal er steeds voedsel
genoeg kunnen voortgebracht worden, waar ’t
menschdom zooveel talrijker wordt?
Een moeilijke vraag, om daarop een afdoend
antwoord te kunnen geven.
Er wonen een groote massa menschen op
de wereld; zeer veel meer dan een eeuw ge
leden. En als 't zoo doorgaat, zou men den
tijd kunnen zien aankomen, dat er bijv, ééns
zooveel menschen op de wereld leven dan
thans.
Waar er nu reeds zooveel moeite is, om de
wereld van ’t noodige voedsel te voorzien, zal
’t dan zeker wel onmogelijk zijn.
woorden valt. Er valt nog steeds verbetering
aan te brengen, maar met blijdschap mogen
we constateeren, dat er hoe langer hoe beter
gewaakt wordt voor ’t algemeen verstrekken
van gezonde spijs en drank.
Het drinkwater, wat een verschil bij vroe
ger. Steeds grooter wordt ’t aantal plaatsen,
waar men van overheidswege voor gezuiverd
drinkwater zorgt door goede, kostbare wa
terleidingen. Wat een verschil bij den
toestand van nog geen halve eeuw geleden.
Als we alleen hierover denken, moeten we
zeggen: Wat gaan we toch snel in de goede
richting vooruit! Waar tot voor korten tijd
nog bijna niets, of heelemaal niets gedaan
werd, om te zorgen, dat men goed drinkwater
in voldoende hoeveelheid had, kon krijgen, is
nu die zorg een der eerste en voornaamste van
elk goed stadsbestuur. Neem zelfs ons kleine
Sneek, waar toch nog niet, bij aanhoudende
droogte, de moeielijke toestanden
groote stad als Amsterdam konden
komen.
Vroeger, in droge zomers gingen de schuiten
met groote vaten naar de meren om water te
halen. Doch thans hebben we een waterleiding
en een droge zomer kon ons, in de stad ten
minste, (we doelen alleen op 't drinkwater en
niet op de belangen, die ook de Sneekers heb
ben bij voldoenden regenval op de weilanden
van Friesland,) niet meer deren. De kreet:
Haal water komen we niet weer te hooren en
we zullen niet weer genoodzaakt worden, ons
met vuil bakwater en onaangenaam meerwater
te behelpen.
Ook voor de voedingsartikelen wordt veel
beter gezorgd.
Waar vroeger ’t woord hygiëne niet, of bijna
niet van toepassing was, heerscht thans ’t hygiëne-
vraagstuk hoe langer hoe meer in de zorgvolle
bemoeiingen van de overheid. Wat doet de
gezondheidsdienst tegenwoordig al niet, terwijl
er vroeger van zoo’n dienst eigenlijk geen sprake
was. Toezicht op zoovele zaken. De keurings
dienst breidt zich steeds verder uit, om vleesch,
visch, melk, fruit, die voor de gezondheid min
der goed zijn of waarin geen voldoende voe
dingswaarde zit, te weren. In verschillende
fabrieken voor boter-, kaas-, vruchtenberei
ding wordt alles gedaan om te zorgen, dat ’t
afgeleverde zoo goed mogelijk zij.
Jammer, dat de wet nog niet alles kan
vernietigen wat verkeerd is, nog niet allen tij-
(Slot.)
Nu is China nog een betrekkelijk beschaafd
land, maar toch zijn er niet de moderne toe
standen, zooals wij die kennen. Wanneer er in ’t
ééne deel van ’t uitgestrekte Hemelsche rijk hon
gersnood heerscht of gaat heerschen, weet men
daar in de andere deelen niet zoo veel van af,
bemoeit er zich niet mee, gevoelt niet de nood-
■zakelijke behoefte om den medemensch, den
stamgenoot nog wel, te helpen in zijn bitte
ren nood; de centrale rijksregeering heeft er
geen geld voor en is er niet aan gewoon in
zulken nood afdoende te helpen.
Thans zal ’t nog geregeld gebeuren, dat in
de binnenlanden van Afrika op een of andere
wijze gebrek heerscht, zonder dat de blanke
bezitters dier landen er zich ernstig mee be
moeien; maar daar is de natuur zoo mild, de
behoefte zoo gering, de bevolking niet zoo
dicht, zoodat van hongersnood als in China
zoozeer geen sprake kan zijn.
Maar in beschaafde landen is geld aanwezig,
kan in elk geval geld verschaft worden om
’t noodzakelijkste voedsel te doen komen.
Ge zult zeggen: Ook in Rusland behoort hon
gersnood tot de mogelijkheden. Zeker, Rus
land is groot en ’t kan gebeuren, dat in 't ééne
deel van’t zoo uitgestrekte rijk voldoende koren
aanwezig is om ook nog voor uitvoer naar
West-Europa te zorgen, terwijl in een andere
provincie groot gebrek heerscht; een gebrek,
dat echter in de laatste jaren toch steeds beter
door de centrale Russische regeering verholpen
wordt. Rusland moge in de steden de mo
derne toestanden van West-Europa vertoonen,
overigens is er nog maar al te veel middel-
eeuwsch en in de Russische regeeringswereld
heerschen nog vreemde toestanden; maar toch,
er komt verbetering en ’t is nu zoover geko
men, dat men ook van regeeringswege in ’t
Czarenrijk statistieken van den oogst bijhoudt
om te kunnen bepalen, hoeveel koren er voor
den uitvoer naar andere landen over is en hoe
veel er voor de binnenlandsche behoefte aan
wezig moet blijven.
We hebben echter met deze tweede vraag
nog niet afgedaan.
We gaan telkens van de veronderstelling
uit, dat er, als ’t eene deel der beschaafde
wereld minder voedingsprodukten oplevert dan
si
ittols 8ii Misiaai.