MWS- US AIMKTESTIEIILID
VOOR SNEEK ES «ISMES.
Ho. 50,
Woensdag; 22 Juni 1910.
65e Jaargang.
Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek.
Amsterdamsche Brieven.
Feuilleton.
Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden,
franco per postf0,50.
Abonnementen worden te allen tijde aangenomen.
de brigade
groote fa-
op dien Maandag
ge niet enkele kiekjes
Wat een menschen-
Want och, toen
hun eigen al
vree-
phalt-gedeelte van den Dam propvol en wee,
wie daar niet tegen kon.
Geen oogenblik was er rust in de opeenge
pakte massa daar op dat middenterrein. Steeds
gedrang en steeds moest de politie terugdu
wen; en dat kunnen de bereden agenten, die
in zoo’n herrie onmisbaar zijn, wat best. Geen
oogenblik was er stilstand; dat middengedeelte
van het historische plein geleek wel op een
grooten ketel vol bruischende substantie, tel
kens willende overkoken. En tusschenbeide
werd de ruimte, v^or den stoet vrijgehouden,
dan ook angstwekkend smal, vooral op den
hoek bij de Bisschop, waar de gouden koets
een leelijken zwaai had te maken. Toch vielen
er dien middag niet zooveel mensehen van hun
prikje; ik vermoed haast dat ze niet konden
neervallen, omdat ze te veel bekneld zaten.
Maar dien Vrijdag zouden ze er van lusten.
Gelukkig was de eigenlijke Dam geheel ont
ruimd; alleen achter de colonnades mocht pu
bliek staan. Maar aan den kant tegenover ’t
Paleis was de menschenvolte ontzettend, voor
al in de richting naar Vijgendam Rokin en
naar ’t Damrak. Politie te paard ging tus-
schen de menigte om telkens weer een gedeel
te den Vijgendam en naar de Beursstraat op te
duwen. En dat duurde zoo van vóór half drie
tot zes uur. Gaat er maar in staan! Ruim
drie en een half uur, ver over de tweehonderd
minuten! Gelukkig dat de geneeskundige
dienst perfect in orde was. Op ’t vrije midden
gedeelte stonden of liever liepen ze, de heeren
en dames van ’t blauwe kruis,
van U ter molen (deze firma heeft een
briek van verbandstoffen, en alles wat voor
den geneeskundigen dienst nuttig is, aan de
Weesperzijde en had tijdens de feestdagen een
goed deel van haar handig personeel disponi-
nibel gesteldDan reden er de wagens, au
to’s en gewone wagens en rij wiel-brancards
van den gemeentelijken geneeskundigen dienst
en van dr. Esser. De directeur van den gemeentel,
geneesk. dienst, dr. J. Menno Huizinga, vroeger
practiseerend geneesheer te Harlingen, was
steeds aanwezig. Ik had een eerste-klas-
plaatsje bij een kolom vóór Van Gend en Loos
(meneer, menigeen zou uw plaatsje voor tien
gulden willen overnemen, zei een agent tegen
me), en dus alle ruimte vóór me en niet te
veel gedrang achter en naast* me. Maar ter
wijl ik daar stond, heb ik er zeker bijna een
twintigtal, gedragen of gesteund door verple-
ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500
regels 3 cent en van 1000 regels 27, cent. Groote letters naar
plaatsruimte.
HOOFDSTUK V.
8)- Vervolg
Toen Eduard von Altenbrak in zijn woning te
nerhjn aankwam, trad zijn bediende Johan hem te
gemoet en zeide opgewekter, dan anders gepast zou
geweest zijn »Heer ritmeester, de oorlog is verklaard;
e wachtmeester heeft reeds een telegram naar u
afgezonden.»
>Ben je dol geworden vroeg Eduard verbaasd.
‘Oorlog? Metwien?»
»Met Frankrijk, ritmeester
‘Heef mij mijn uniform Ik moet dadelijk naar
net regimen tsbureau.*
O® regimentsadjudant verzekerde hem, dat elk
^et hevel tot mobilisatie verwacht werd,
uit aan U ’S een f®fe£rain onderweg. Oe zijt nu
t eigen beweging vroeger gekomen dat zal den
commandant zeer aangenaam zijn.*
Wat komt me die oorlog slecht te pas, waarde heer.«
ac*judant keek Eduard verwonderd aan en zei
K begrijp u niet, ritmeester!»
mo t ’v 'S duidelijk genoeg. Na mijn vaders dood
et 1? net majoraat waarnemen ik kwam eigenlijk
nujn ontslag aan te vragen en nu oorlog
\maar- van ontzag kan uu geen sprake zijn
‘■Natuurlijk 1 Is de commandant te spreken
den vijand des vaderlands, vergeleken bij het neerdruk
kende gevoel, dat hij zijn vrouw en kinderen in geen
beteren toestand kon brengen De vijand ging hij
onversaagd tegemoet voor de verwonderde blikken
van zijn kinderen, voor de betraande oogen van zijn
vrouw stond hij beschaamd, ja, hij vreesde die. Hoe
berouwde het hem nu, dat hij niet reeds lang den
moed had gehad, zijn huwelijk publiek te maken
juist, toen hij te Rome Margherita leerde kennen, had
hij dadelijk zijn ontslag moeten nemen en zyn geliefde
vrouw niet in een dubbelzinnige positie moeten brengen.
Nu was het te laat.
De avond viel reeds, toen Eduard, gevolgd door zijn
oppasser Hendrik, in snellen galop den straatweg
naar Friedrichshagen opreed.
»Alles is in de beste orde,« had de eerlijke Hendrik
gezegd. »Ik ben eiken dag naar de villa geweest.
Kleine Eduard was verzot op de paarden. Dat zal
een flink ruiter worden, ritmeester.*
In den geest zag de officier den juichenden blonden
knaap op het paard zitten en met weemoed dacht
hij er aan, hoe hij zich zoo mooi had voorgesteld,
zelf zjjn zoon op het voorvaderlijke slot te onderrich
ten in alle ridderlijke kunsten. Wie wist, of hem
dat geluk ooit te beurt zou vallen
Met een kreet van vreugde sloot Margherita haar
echtgenoot in hare armen de kleine Eduard pakte
vaders arm, terwijl de oude Dorothea met de kleine
Margherita kwam aandragen, die ook haar lieve ronde
armpjes naar haar vader uitstrekte.
•Eindelijk, eindelijk heb ik je terug,* snikte Mar
gherita aan de borst van haar echtgenoot. »0, wat
hebben me de dagen lang geduurd, toen ge weg waart.
Hoe heb ik naar je verlangd Ach, Eduard, wanneer
zal die akelige tijd van scheiding voorbij zjjn
»Hj zal wel in de kazerne zijn.«
Eduard nam een rijtuig, dat hem naar de kazerne
voerde. Tijdens de rit overdacht hij, wat hem nu te
doen stond. Eensklaps waren zijn plannen omtrent
zjin eigen toekomst en die van Margherita geheel in
duigen geworpen. Met een zucht moest hij zichzelven
bekennen, dat alles op regeling moest blijven wachten,
tot de oorlog voorbij was. Immers, zonder zijn ont
slag gekregen te hebben, kon hij zijn verbintenis met
Margherita niet laten wettigen en toch, nu de oor
log voor de deur stond, kon hij geen ontslag vragen
zonder zich in zijn burgerlijke en militaire eer te
benadeelen. Ook was hij te veel soldaat om een
oogenblik ernstig aan een ontslag te denken.
•Het kan toch slechts een kort uitstel zjjn,» dacht hij.
»De oorlog kan onmogelijk jaren lang duren, daarvoor
heeft de kunst van oorlog voeren te groote vorderingen
gemaakt, en al loopt het niet af met een zomerveld-
tocht, zooals in 1866 in Bohemen, het zal toch niet
langer dan een jaar duren, eer ik terugkom. En mocht
ik sneuvelen, dan liggen de bewijzen van ons huwelijk
in het familie-archief, dus de rechten van mijn
vrouw en kinderen zijn verzekerd.»
In de kazerne heerschte groote drukte. Bijna alle
officieren waren daar bijeen, ook de commandant. De
paarden werden gemonsterd, en die voor den veld
dienst ongeschikt waren, werden aangewezen om in
het garnizoen den dienst te blijven verrichten. In de
magazijnen van kleeding en wapening werd het noodi-
ge te voorschijn gehaald en aan de manschappen
uitgereiktieder was druk bezig, van den comman
dant tot den jongsten soldaat. Bij het werk ontbrak
het natuurlijk niet aan een vroolijk lied en aardige
kwinkslagen een opgeruimde geest bezielde officieren
en soldaten, immers de oorlog gold Frankrijk, den
Als dit nummer der »Sneeker« verschijnt,
is ’t officieel zomer geworden. Maar als de
zomer nog brengen moet, naar verhouding
van wat de na-lente reeds gebracht heeft, dan
pas ik er voor. In ’t begin van Juni dagen
achtereen een hondsdagenhitte en in binnen-
en buitenland zooveel onweer en zooveel treu
rige gevolgen van onweer, dat men deze dagen
wel zal kunnen onthouden. Niet dikwijls, ge
lukkig, leest men in zoo’n kort tijdsbestek van
zoovele mensehen, die door den bliksem doo
delijk of zwaar getroffen zijn. In zulke tijden
heeft men in de steden toch maar weer iets
voor. Het is waar, als ’t zeer warm is, mag
’t in een groote stad wel verre van aangenaam
genoemd worden, maar van de ontzettende
rampen des onweers zien we er toch maar niets.
Gelukkig, dat sedert Vrijdag 10 Juni de
erge warmte sterk verminderd is en gelukkig
goed te zien. Daarbij komt, dat men liefst
geheel vooraan staat als de Koningin of ’t
Prinsesje voorbijrijdt, maar zoo’n optocht, dien
moet men eenige meters van zich verwijderd
laten passeeren.
En toch was 't overal
ontzettend vol. Hebt
gezien van den stoet?
massa!
Dit werd ook door de volgende reden ver-
ooizaakt. Bleef ieder maar staan op de een
maal uitgekozen plaats. Maar, ieder had ge
legenheid om het schoone schouwspel meer dan
eens te zien en daar maakte bijna ieder ge
bruik van. Zoodoende trokken er, als weer
ergens de stoet gepasseerd was, telkens
drommen mensehen haastig naar een ander
deel van de stad, doorloopende tot ze de plaats
bereikt hadden, die ze vooraf reeds bepaald
hadden of, eindelijk tot staanblijven gedrongen
door ’t gedrang.
De kranten schreven, dat er op dien Maan
dag 348 duizend personen door de gemeente
tram vervoerd zijn. Ik heb er in m’n brief van
voer twee weken ruim 350 duizend van ge
maakt. Was ik toen aan ’t opscheppen? Vol
strekt niet. Want bij die 348 duizend behoorden
niet al de mensehen met abonnementskaartjes.
Die worden er niet bij genoemd; men weet aan
de tramdirectie wel, hoeveel tramabonné’s er
zijn, maar niet hoevelen er eiken dag gebruik
maken van de gelegenheid en vooral niet,
hoe dikwijls. Mijn ruim 350 duizend was
dus volstrekt niet overdreven.
En als de tram steeds had kunnen doorrijden!
Maar, och arme! De tram is niet bang voor
een beetje veel menschengedrang, maar neem
bijv, als de optocht voorbijtrok. Die optocht
kruiste op verscheidene plaatsen de rails en
die optocht had een heele lengte en dus
heel wat tijd noodig om een bepaald punt te
passeeren. Ik dacht er zoo eens om bij de
brug voor de Ferdinand Bolstraat. Toen ik
er passeeren wilde, maar wachten moest met
de andere honderden mensehen, was ’t tram
verkeer na ’t passeeren van den stoet reeds
weer in vollen gang. Heel wat trams waren
reeds doorgegaan. Ieder dacht telkens: Nu zal
’t wel haast de laatste zijn. Maar och, dan
waren er nog een heel getal over: drie, vijf,
acht, tien beugels, neen nog meer. En hier
rijdt nog maar alleen lijn 4.
Wat zal de politie ’t dien dag druk gehad
gers en verpleegsters, weg zien leiden naar
de kosterij van de Nieuwe Kerk, tijdelijk als
ambulance ingericht. En die kwamen haast
alle uit dien hoek bij den .Vijgendam. Hoe
velen zijn er verder geholpen, die ik niet ge
zien heb.
De zangeressen en zangers zelve hadden
ruimte genoeg en die werden regelmatig op
gesteld en behoefden elkaar niet te dringen.
Er waren er, met de muzikanten en de paardjes
der huzarencorpsen mee, zeker meer dan tien
duizend. Maar och, er hadden er nog best
eenige duizenden bij kunnen staan. De Dam
is niet zoo groot, maar wat is tien duizend
mensehen nog maar een kleinigheid.
Nu, in zoo’n volligheid, wat doen daar men-
schen met zwakke borsten en te veel zenuwen.
Ze moeten ’t er wel afleggen.
Gelukkig, dat men zich in die drukte niet
behoefde te vervelen. Vooreerst de afwisseling
van ’t gedrang, de op- en aanmerkingen, bon
mots, klachten, enz. die men allerwege hoort,
daarbij de struggle for life, die ieder bezielde.
(O, die vreeselijke hoeden van tegenwoordig en
die nog vreeselijker hoedenpennen! Gelukkig,
dat de zangeressen allen consigne hadden, geen
hoeden te dragen en dat consigne trouw op
volgden). Toen ’t wegrijden der Koninklijke
stoet, eindelijk het opstellen der aubadisten,
(Pardon, dit woord staat niet in Van Dale!) elk
gedeelte met een muziekcorps. En dan vooral,
telkens kwam ’t Zonneschijntje van het feest
voor het spoedig welbekende venster van ’t
Paleis. En dan het eenigszins komische ge
zicht, als bijv, zoo’n lange vertegenwoordiger
van 't sterke geslacht met bleek gelaat door
’n paar kleine, tengere specimen van ’t zwakke
geslacht werd weggeleid.
Ge zult zeggen: Maar op dien Maandag van
den historischen optocht waren er toch veel
meer mensehen! Ge hebt gelijk. Men mag
beweren, dat ’t in de Kroningsdagen van ’98
niet, nooit zoo druk geweest is als in deze
Julianaweek, vooral als op dezen Maandag. Meer
dan 200 duizend mensehen uit de provincie en
dan 570 duizend A’dammers, die wilden zien.
Maar deze optocht maakte zoo’n groote
route. Ge zult voor uw straf het zelfde eindje
in twee uren tijds wandelen!
Zoo’n aubade is maar op éen plein, maar
die optocht was overal te zien. En dan van
éen uur tot bijna vijf uur ’s middags. Ge kunt
begrijpen, dat er kans was om te zien en om
ook, dat in de Juliana-week niet zoo’n Ooster-
sche temperatuur heerschte.
hadden de mensehen uit
warmte genoeg. En dan met zoo’n
selijk gedrang. Het ware niet om uit te houden
geweest. Ik begrijp niet, hoe sommige men-
schen, zwakker van constitutie en zenuwach
tiger aangelegd, zich toch, uit belangstelling en
nieuwsgierigheid, nog steeds in zoo’n volte
wagen. Ze weten vooraf dat ’t mis moet, in
elk geval kan, loopen.
En met velen liep ’t dan ook mis; al heeft
t in zulke gevallen niet zulke schadelijke en
duurzame gevolgen als ’t onweer.
Daar hebt ge bij voorbeeld bij de aubade
der tienduizend op dien Vrijdagmiddag. De
Dam werd reeds vóór half drie afgezet, want
Koningin en Prins gingen om drie uur een
rijtoer maken (de traditioneele door den Jor-
daan, door de Willemstraat.) Meen niet, dat
dit zoo’n mooie straat is; men heeft veel aardi
ger grachten en straten in dit stadsgedeelte,
niaar enfin, de Willemstraat heeft nu een»
maal z’n Oranjegekleurden naam en houdt nu
eenmaal z’n Oranje-traditie in eere. Verder
maakte Prinsesje een rijtoer naar haar gedeel
te van ’t Vondelpark. Reeds vóór half drie
werd ’t dus afgezet en daar dit vóór vieren
toch weer zou moeten worden gedaan, hield
de politie de afzetting maar in stand. Toch
Was ’t op den vorigen dag in zeker opzicht
nog erger. Toen stond ook ’t midden, ’t as
erfvijand van Duitschland.
•Ei, ritmeester,* riep de commandant hem toe, »hetis
goed, dat ge reeds gekomen zijt
•Met deelneming heb ik den dood van uw geachten va-
der vernomen maar wij moeten nu de dooden laten
rusten wie weet, ritmeester, hoe spoedig wij ook
tot hen behooren. Er staat ons een zware strijd te
wachten. En nu heb ik iets voor u te doen Ge zijt
de jongste ritmeester van het regimentdaarom heb
ik u bestemd om uit Koningsbergen de reserveman-
schappen te halen, die ons regiment daar heeft. Ge
moet reeds hedenavond daar heen reizen.*
•Hedenavond reeds, commandant Een uur geleden
ben ik van de reis teruggekomen, en ik heb nog het een
en ander te regelen.*
•Ja, mijn waarde, daar helpt niets aan de dienst
gaat boven alles. Ik kan u nog wel verlof geven tot
morgenochtend, maar dan moet ge gaan. Uw schrif
telijke lastgeving ligt reeds bij u thuis.*
•Zeer goed, commandant. Ik zal mijne orders slipt
uitvoeren.*
•Best, ritmeesterIk verwacht van u niet anders
en ga nu eens naar uw escadron zien.»
Meteen bezwaard gemoed deed Eduard zijn plicht.
Hoe geheel anders had hij zich het wederzien van
zijn vrouw voorgesteld. Hij had haar de blijde bood
schap willen brengen, dat nu de tijd van haar gedul
dig wachten voorbij was, dat zij nu spoedig in het volle
genot van hare rechten zou komen, en nu kon hij
een vluchtig uur bij haar doorbrengen om haar te zeg
gen, dat die pijnlijke toestand nog langer moest duren,
dat hij voor langen tijd weg moest, ja misschien nooit
zou terugkeeren.
Eduard had al zijn plichtgevoel noodig om niet
moedeloos te worden. Wat beteekende de strijd tegen
Wtrots d MisiS