T
NIEUWS- ES ARVERTBSTIEBLAD
VOOR SJEES EN OMSTKEEEN.
Onze toekomst op bel waler.
Zaterdag; 25 Juni 1910.
Ö5e Jaargang.
No. 51.
Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek.
Feuilleton.
de
f.
I
Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden,
franco per postf0,60.
Abonnementen worden te allen tijde aangenomen.
4
ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500
regels 3 cent en van 1000 regels 27. cent. Groote letters naar
plaatsruimte.
bergstroomen, dringen de vijandelijke troepen op el
kander in.
Andere regimenten cavallerie mengen zich in den
strijd. Generaal von Barby voert zijn divisie van vijf
regimenten den vijand tegemoet; een breede stroom van
ruiters spreidt zich uit over het plateau van Mars la
Tour tot aan Flavigny, en in zijn vaart wordt alles
meegesleept en vertrapt. Sedert de slagen van Ross-
bach en Leuthen, sedert Waterloo heeft men zulk een
ontzaglijk ruitergevecht niet gezien. De donder der
kanonnen zwijgt, het geweervuur verstomt, de blanke
sabel en de lans zijn de wapenen, waarmee het bloe
dig gevecht wordt voortgezet. Men ziet stofwolken
in plaats van wolken kruitdamp, men hoort zwaardge-
kletter, trompetgeschal, het brieschen en stampen der
paarden, ’t hoera der ruiters in plaats van den donder
der kanonnen en het geknetter van het geweervuur, en
daartusschen het gekerm der vertrapt wordende geval
lenen. Man tegen man vechten Duitschers en Fian-
schen, beide legers staan en wachten tot de drom
van strijders uiteengaat. Ze gaan uit elkander.
Over het slagveld rennen een menigte paarden, wier
ruiters gevallen zijn. Een donderend hoera klinkt over
het slagveld de Franschen trekken terug
hoera, de zege is ons! klinkt het uit duizenden kelen; de
Duitschers herademen; het gevaar van door den vijand
onder den voet gereden te worden, is gelukkig voorbij.
Hoera! de zege is ons. En nu, de trompetters «ver
zamelen* geblazen.
De tegenstand des vijands is gebroken, maar ook de
kracht der Duitschers is verlamd. Hier en daar vlamt
de strijd nog even op, maar als de nacht medelijdend
zijn duistere vleugelen over de bloedige, vertrapte
velden uitspreidt, zwijgt het kanon en het geweer
de echo van het laatste schot sterft weg, alles wordt
stil, doodstil in de rijen der strijders. Alleen hoort
den strijd geworpen nu staan ze daar, mannen en
paarden, om van de zware vermoeienis te bekomen.
Beneden in het dal wordt de slag voortgezet, op de
hoogten donderen de kanonnen, en rondom het plateau
ziet men een kring wolken van kruitdamp, waar bin
nen de dood een rijken oogst maakt.
Vergeten is nu alles, wat de soldaat in zijn vader-
derland achterliet. Vergeten zijn nu vrouw en kind,
vergeten de tranen en jammerklachten bij het afscheid.
Eer en plicht doen nu alleen hun eischen gelden.
Daar worden de Pruisische gelederen teruggedron
gen. Hun hoera sterft weg in den donder der kanon
nen, waarmee de Franschen ginds op de hoogten van
Bruville den vijand vervolgen. Met een groote over
macht werpen zij zich op de langzaam terugtrekkende
Pruisen, en thans nadert met een daverend geweld
ook een Fransche divisie ruiterij; blinkende kurassiers
met hun wuivende paardestaarten op de helmen,
bontgekleede spahis en Algerijnsche jagers met hun
witte boernoes. Daar zet de commandant der garde-
dragonders zich in postuur, hij wenkt met zjjn degen,
de trompetten schetteren, en in duizelingwekkende
vaart werpen de Pruisische dragonders zich op de
vjjandelijken.
Eduard von Altenbrak ziet nog even om naar zijn
manschappen zjjn oog ontmoet den ernstigen blik
van Hendrik, zijn oppasser. Hendrik knikt zijn heer
toe. en deze denkt een oogenblik aan de villa bij
Friedrichshagen, waar zjjn vrouw en kinderen wonen.
Hij ziet als ’t ware het bleeke gelaat van Margherita;
hij ziet zijn zoon en erfgenaam in den zadel zitten
en hem toelaehen hij ziet de rozige, ronde wangetjes
en de lieve oogjes van zijn dochtertje hij hoort zijn
kinderen lachen en juichen het volgende oogenblik
stooten de vjjandelijke ruiters tegen elkander. De
sabels kletteren kokend en bruisend, als twee snelle
Een der bekendste gezegden van den Duit-
schen keizer, uit den tijd toen Wilhelm
II nog veelspreker was, mag men zeker
noemen: Onze toekomst ligt op het water.
Moge men wel eens durven beweren, dat de
kaiser z’n mond wel eens voor bij praatte, toen
hij genoemde woorden sprak, heeft hij ze met
hart en ziel gemeend, heeft hij gehoopt dat ze
waar zouden worden door de energie van 't
krachtige Duitsche volk.
En Duitschland, dat vroeger ja, de tijd
der Hansa is er geweest! nooit veel op zee
beteekende, is thans de tweede ot derde mari
tieme mogendheid der wereld, zoowel wat de
handels- als de oorlogsmarine betreft. Ham
burg en Bremen ontwikkelden zich op groot-
sche wijze en daarnaast groeien nog zoovele an
dere havensteden: aan de Noordzee Emden en
de Sleeswijksche havens, aan de Oostzee Stet
tin, Dantzig, Koningsbergen en meer kleinere
havens. Krachtige oorlogshavens zorgen voor
den bouw en de veiligheid der eigen krijgs
vloot en op de eigen werven worden daarne
vens de grootste handelssteamers van stapel
gelaten. Daar versnippering van krachten
nadeelige gevolgen heeft, ook op ’t gebied
van ’t zeewezen, de Russische marine heeft
't in den Russisch-Japanschen oorlog overdui
delijk bewezen; een deel der Russische vloot
lag in ’t Verre Oosten, een deel te Kroonstad
en een deel, opgesloten, in de Zwarte Zee; de
Japansche vloot was sterker dan de beide
eerste deelen, ieder afzonderlijk; de Japansche
vloot bezat eenheid van samenstelling en di
rectie en was, gevoegd bij durf, ervarenheid,
ontijdige verrassing en geluk, in staat die Rus
sische vloten elk afzonderlijk te verslaan; de
groote, oude kasten der Zwarte Zee behoefden
geen poging meer te wagen, de onschend
baarheid der straat van Konstantinopel te
verstoren om nog eens ’t geluk der Russische
wapenen op zee tegen de apanners te beproe
ven; door versnippering van krachten ver
liest men zijn volle kracht en daardoor meest
al de kans op overwinning. Verdeeld optrek
ken, vereenigd slaan, is een bekende krijgs-
taktiek, maar dat verdeeld optrekken moet
nuttig kunnen zijn, het vereenigd aanvallen
en slaan altijd mogelijk, zoodra dat noodig is.
Door Engeland wordt ’t laatste niet uit ’t
oog verloren. Wel zijn overal Britsche oor
logsschepen, in de Middellandsche Zee, in de
Westindische wateren, in Oostindië en op de
kusten van China, maar dat zijn vaartuigen van
minder belang, schepen, die in den oorlog den
strijd niet behoeven uit te vechten. Maar de
eigenlijke vloot, de slagvloot, de reuzensche
pen met de gepantserde en de vlugge krui
sers, de torpedojagers en de onderzeeërs liggen
in ’t Kanaal en aan de Noordzee; ieder oogen
blik gereed om tot één reuzenmacht vereenigd
te worden tegen Duitschland of tegen een an
dere mogendheid.
Frankrijk doet zoo niet. Frankrijk is bezig
af te takelen. Voor ruim vijftien jaren was de
Fransche vloot de geduchtste na de Britsche
en men meende te mogen denken, dat, bij
eenige krachtsinspanning de krachten der Fran
schen die van hun overkanaalsche buren zou
den evenaren. Duitschland kwam daarbij niet
in aanmerking. Maar, die tijd is voorbij. Thans
is Engeland het meest beducht voor de Duitsche
vloot, al zal er bij ’t betoonen van die beducht
heid wel wat veel berekening schuilen.
Niet alleen, dat Frankrijk verzuimd heeft,
door te zetten, waar ’t zoo kranig zich uitrust
te, maar ook heeft ’t niet aangedurfd de
grootsche onderneming, die mogelijk zou ma
ken, dat de beide deelen, waarin die vloot nood
zakelijk verdeeld moet zijn, zich vrij gemakke
lijk en zonder gevaar van buiten af konden
vereenigen. Thans ligt het voornaamste deel
der Fransche vloot in de oorlogshavens langs
de kusten van ’t Kanaal en den Atlantischen
oceaan, maar een belangrijk gedeelte bevindt zich
te Toulon aan de Middellandsche Zee. Duitsch
land is er haastig bij geweest het Noord-
Oostzee-kanaal door eigen grondgebied te
trekken, zoodat de beide deelen der Duitsche
vloot zich zoowel in Noord- al Oostzee kunnen
vereenigen.
Frankrijk had zoon verbinding ook moeten
tot stand brengen.
Het kanaal du Midi, dat Bordeaux met de
Middellandsche zee verbindt, doch slechts voor
binnenschepen, wees hier de richting. Het
zou een zeer kostbaar kanaal worden, dat eeni
ge honderden millioenen guldens moest kosten,
maar Amerika geeft ’t voorbeeld dat men daar
niet tegen op moet zien en de Franschman Fer
dinand de Lesseps had reeds laten zien, door ’t
graven van ’t Suez-kanaal, wat Fransch initiatief
vermag; maar ondanks de aansporing van in-
HOOFDSTÜK VIL
9). Vervolg
Ook dit offer der Pruisische ruiters schijnt tevergeefs!
Reeds is Tronville weer in handen der Franschen,
reeds dringt generaal Ladmirault over Mars la Tour
naar voren en dreigt den linkervleugel van de stel
ling der Pruisen in te sluiten doch tegen vjjf uur
verschijnt de twintigste divisie op het slagveld de
trompetten worden geroerd, en met versche krachten
gaan de troepen van het tiende legerkorps in het
gevecht. Een heete strijd ontbrandt rondom Tronville
en Mars la Tour luid klinkt soms het hoera der
Duitschers, schetterend weergalmt het geluid der sig
naalhoorns, het geweervuur knettert, de granaten
▼liegen fluitend door de lucht, en daartusschen sissen
de mitrailleuses. En over dit afgrjjselijk tooneel van
dood en verwoesting werpt de ondergaande zon hare
laatste stralen.
Op de linkerflank der Duitsche slaglinie, half gedekt
door laag struikgewas, staan de gardedragonders en
onbeweeglijk voor zijn escadron zien we Eduard von
Altenbrak. Zjjn oog schittert met een somberen gloed.
Langs zjjn voorhoofd vloeit langzaam, bij droppels,
het bloed uit een lichte wond, hem door een vjjande-
lljk zwaard toegebracht. Reeds hebben de dragonders
tweemaal een aanval gedaan en zich in het heetst van
vloedrijke Fransche bladen heeft de Fransche
regeering de zaak niet aangedurfd, om een
grootscheepskanaal te graven, dat de golf
van Biskaje met de Middellandsche zee ver
bindt, zoodat de altijd eenigszins ongemakke
lijke verbinding door de Straat van Gibraltar
onnoodig zou worden, ten minste voor krijgs-
doeleinden in oorlogstijd.
Ook Rusland, ondanks den Janboel, die daar
heerscht, begrijpt ’t belang van eigen binnen-
landsche verbindingswegen en zal wel zorgen
dat de Zwarte zee met de Oostzee door een
uitstekenden waterweg verbonden wordt.
Doch we raken van ons chapiter. Revenons
a nos moutons.
Willen we nu beweren, dat de Duitsche
keizer gelijk heeft met zijn: Onze toekomst
ligt op het water? Opgevat in de volstrekte
beteekenis, die deze uitdrukking kan hebben?
Zou Wilhelm hebben willen te kennen geven,
dat, naar zijne meening, de Duitsche toekomst
alleen op het water ligt, alleen en uitsluitend,
dat op de zee alleen de grootheid van ’t groote
Duitsche vaderland te bereiken is, dat de
Duitschers alleen en uitsluitend naar de zee,
als de bron van hun toekomstigen roem moe
ten zien, met voorbijgang van alle andere za
ken? Volstrekt niet. Wilhelm II heeft een
machtwoord gebruikt. Hij wilde, dat de Duit
schers, meer dan tot nu toe, zich voor de zee
vaart en zeehandel en dus ook, om die te be
schermen, voor een krachtige vloot zouden
interesseeren en zoo iets verkrijgt men niet
met ’t bij zich houden van vrome wenschen,
met ’t uiten van zoetsappige zinnetjes, aardig
om aan te hooren, keurig van taal, wellevend
van vorm, maar bestemd om spoedig vergeten te
worden. Neen, dan moeten er slagwoorden
komen, woorden die inslaan als een forschen
donderslag, die dreunen in de hoofden, de har
ten ontroeren en die blijven nawerken, omdat
de contemporaine geschiedenis van ’t heden en
de naaste toekomst ze in hare bladen opneemt
met groote letters. De Duitsche keizer, eigen
verlangens naar Duitsche grootheid daarmee
uitende, heeft met z’n gevleugeld woord zich
aan de spits gesteld van de velen, die naar de
zee zien en daar voor Duitschland grootheid
zoeken. Er behoort kracht en overtuiging
toe, om in die richting door te werken. Want
niet ieder ziet in Duitschland naar de zee.
Wat weet een Beier of Wurtemberger van
de zee Die kent hij niet, interesseert hem
niet en daar ligt dus zijn streven niet. Wat
bemoeit zich de Duitsche agrariër met de
zee? De granen en het vee, op de landerijen
zijner pachters groeiende en levende, moeten
veel geld opbrengen, opdat die pachter hem
ook veel huur kan betalen; het graan en het
vleesch, dat van over de zee wordt aangevoerd,
moet duur belast worden, opdat de Duitsche
verbruiker ook voor zijn producten duur geld
betale. De agrariër weet, dat de Duitscher dan
zijn producten moet koopen en hij heeft het
land aan de zee, die hem de concurrentie
wil aandoen. - Wel zijn de nijveren en de
koloniaalmenschen voor de zee en dat steunt
de ijveraars voor Duitsche grootheid ter zee
en dan kan een machtig keizerwoord veel
helpen.
Op deze wijze moet men de groote betee
kenis van ’s keizers gevleugeld woord opvatten.
Ligt ook voor Nederland de toekomst op
het water?
We vinden ’t jammer, dat dit voor Neder
landers nog een vraag moet zijn, dat in ons
kleine landje, waar eigenlijk allen dicht bij de
zee wonen, nog zoo velen zijn, die niets voor
de zee voelen. (Pardon, we doelen er niet op,
mevrouw, dat u misschien liever in Gelderland
of aan den Rijn uw zomer doorbrengt dan te
Scheveningen of Zandvoort. We bedoelen niet
de zee als gelegenheid voor badplaats, die de
menschen gezond maakt, we bedoelen de zee,
als drager van onze handelsvloten, als verbin
dingsweg tusschen moederland en koloniën,
die heel het volk, de natie, krachtig en bloei
end moet maken).
Neem ons Friesland, voor de grootste helft
door de zee omgeven, hoe weinigen voelen
voor de zee, zelfs in de bijkomende beteekenis,
die we tusschen haakjes plaatsten. En kom
eens verder. Wat weet een heidebewoner van
Drente, Twente, Gelderland, Brabant of Lim
burg van de zee? De heele zee is hem geen
oortje waard. Praat met een Arnhemmer of
Nijmegenaar, Bredanaar of inwoner van Apel
doorn over de zee, uit wellevendheid zal hij
doen, of hij naar u luistert, maar intusschen
maakt hij bij zich zelf de opmerking, dat ge
heelemaal den toon niet weet te treffen. Och,
wij Sneekers, de meest ondernemenden van
Friesland, menschen van handel en nijverheid,
wat bemoeien wij ons met de zee?
En toch, voor Afez&rland, voor de lage
landen aan de zee, ’t aanslibsel der rivieren,
men nog het kermen der gewonden, de aangrijpende
jammerkreten ran stervende mannen en paarden. Het
ijselijk tooneel wordt droevig verlicht door de branden
de dorpen in den om trek. Inderdaad, zij, die den oor
log vervloeken als broedermoord op groote schaal, zij
hebben gelijk, en ieder, die de jammeren des oorlogs
gezien heeft, zal dit met overtuiging moeten beamen.
Donkere gestalten doorzoeken het slagveld het zijn
de dienaren der barmhartigheid, die de gewonden op
zoeken, ze met de meeste zorg opnemen en naar het
lazareth dragen, waar de geneesheeren hun treurigen
plicht vervullen. Hoe menig jong leven zien zij ge
broken, hoeveel hoop is dien dag geknakt de jam
mer daarvan wordt duizendmaal gevoeld in het
vaderland, dat zij hielpen beschermen.
Somber zwijgend zitten de garde-dragonders bij de
bivouac-vuren. Hoevelen van hunne kameraden liggen
nu koud en stijf daar ginds op het slagveld
Een der dragonders richt zich op en fluistert een
kameraad eenige woorden toe.
»Ja, ga maar heen, Hendrik,* antwoordt deze»hij
heeft naar je verlangd. Hij zal den dag van morgen
niet beleven.*
En Hendrik richt zijn schreden naar het veldlazareth,
dat aan het uiterste eind van het bivouac is opgericht.
Hier liggen de zwaargewonden op veldbedden de
lichtgewonden zijn reeds vervoerd naar plaatsen, die
verder van de vechtlinie verwijderd zijn hier ligt
een Fransch grenadier met grijzen baard naast een
jong Pruisisch officier van de garde, ginds een bruine
Afrikaansche jager naast een Pruisisch dragonder. Er
wordt geen woord gesproken nauwelijks komt een
smartkreet over de vast samengeperste lippen der gewon
den. In koortsachtigen spoed helpen de geneesheeren en
ziekenverplegers de ongelukkige krijgslieden.
(Wordt vervolgd).
Adeltrots en Misdaad.
O
DURANT.