TOWS- ES ADVERTENTIEBLAD VDOR SSEEi ES OISTMES. Onze toekomst op het water. □No. 53. I Zaterdag; 2 Juli 1910. B5e Jaargang. Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek. Feuilleton. j op eigen van Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS. ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f0,40 per 3 maanden, franco per post f0,50. Abonnementen worden te allen tijde aangenomen. Een tusschen de nooit waren. en België. Daar na den opbloei, die eeuwen HOOFDSTUK IX. Bij den aanvang van den oorlog tot ritmeester be vorderd, was Willy von Altenbrak in den krijg gewond. Hij kreeg een lanssteek in de borst, en ter genezing daarvan had hij een langdurig verlof gekregen, onmid dellijk na het einde van den oorlog. Om tot volko men genezing der gekwetste long te geraken, had de dokter hem aangeraden een geruimen tijd in een warmer klimaat te vertoeven, en zoo was Willy dan besloten, voor eenige maanden naar de Riviera te gaan. Zijn vrouw en kinderen zouden meegaan op de kosten kwam het niet aan, want op Rogalla’s aaa- dringen had Willy de nalatenschap aanvaard, slechts koopste. Handel maakt over ’t algemeen rijker dan landbouw en nijverheid. Bedenk maar eens, welke volken zijn groot geworden en waardoor. Zien we nu naar Duitschland ontwikkelde zich, HOOFDSTUK VIII. D). (Vervolg.) Op dat oogenblik kwam bij Margherita een geheel nieuw gevoel op, iets dat op een nieuwe levens hoop geleek. Zij zag haar echtgenoot weer voor zich staanzij hoorde weder de ernstige woorden, die hij by het afscheid gesproken had. Zij herinnerde zich de belofte, die zij haren man dien laatsten avond ge daan had, en plotseling kreeg zij schaamte en berouw, dat zy d*e belofte zoo lang had vergeten. Zij dacht aan haar kinderen, aan zijn zoon en erf genaam, wien zjj de gedachtenis aan zijn vader zou inprenten, en zij gevoelde nieuwe kracht. Een licht rood kleurde haar wangen, en haar oogen, die anders «oo dwalend rondkeken, kregen nieuwen glans. ~et een vlugge beweging stond zij op, stak Hendrik ue hand toe en vroeg «Hendrik, wilt ge mijn vriend zUn» een vriend, op wien ik kan rekenen »Maar, mevrouw »Ja, Hendrik, myn vriend 1 Ik heb anders nie mand. Gij moet mij raden, mij helpen, om aan myn ónderen een eerlijken naam te bezorgen.* la begrijp u niet, mevrouw.* »Gij weet toch wel, Hendrik, dat ik de rechtmatige echtgenoote van baron Eduard von Altenbrak ben, en dat myn kinderen de ertgenamen van zyu naam zyn. Maar de wereld zal dit niet willen erkennen want ons huwelijk is geheim gehouden, omdat mijn man als officier en als erfgenaam van Altenbrak niet in het openbaar met een arm burgermeisje kon trouwen.* «Dus, dan is u of de kleine Eduard de erfgenaam van het slot Altenbrak »Ja, mijn zoon is de erfgenaam van Altenbrak, en het is eindelijk tijd, dat hij zijn erfenis aanvaardt. Mijn echtgenoot heeft de papieren van ons huwelijk in het familie-archief op het slot nedergelegd dat heeft hij mij bij het afscheid gezegd. Ik moest my tot zijn broeder, baron Willy von Altenbrak, wenden hij zou alles voor mij regelen, Hendrik, als gij werke lijk aan mijn echtgenoot beloofd hebt, ons te bescher men en te helpen, ga dan mee met mij naar mijn schoonbroeder, om mijn rechten te doen gelden.* »Voor zoover ik weet, is de broeder van mijnheer ook gekwetst geworden en leeft hij nu op het slot Altenbrak.* »Laten wij dan daarheen gaan 1 Aan mijn zoon komt de plaats toe, die hij wederrechtelijk inneemt.* «Maar, bedenk toch, mevrouw »Ik weet, wat ik doen moet,* sprak Margherita heftig. »Ik weet wat ik aan mijne kinderen verschuldigd ben. Die man, die nu op het slot Altenbrak woont, meent het niet eerlijk met ons, anders had hij reeds lang aan de opdracht van zijn broeder, mijn man, voldaan.* »Hij was zelf gewond, mevrouw hjj heeft lang ziek gelegen.* »Ik hoop, dat ik hem geen onrecht doe; persoonlijk zal ik hem in de gelegenheid stellen, daarvan het bewijs te leveren. Wilt ge mee gaan, Hendrik »Van harte gaarne, mevrouw.* »Nu, dan gaan wij binnen weinige dagen op reis.* Op dit oogenblik werd de deur geopend. Eduard en de kleine Margherita stormden de kamer binnen, beiden beladen met bloemen uit veld en bosch, die zij vol vreugde hun moeder reeds bij de deur lieten zien. «Kijk eens, lieve mama, wat wij voor u hebben mee gebracht riep Eduard doch plotseling zweeg hij en keek, ten uiterste verwonderd, naar Hendrik. •Jongen,* riep deze, «kent gij mij niet meer Daar vloog op eens een straal van vreugde over het bloeiende gelaat van den knaap. Hij liet alle bloemen vallen en sprong op Hendrik toe deze greep hem met beide handen en tilde hem op, tot boven zijn hoofd. «Ja, mevrouw,* sprak Hendrik toen met geestdrift, «dat is de zoon van mijn ritmeester, voor wien ik door het vuur ga en door den dichtsten kogelregen, al moest dat ook nog mijn andere been kosten Hij moet de erfgenaam van Altenbrak worden I Hier, mijn hand er op, mevrouw, ik verlaat u niet u en den zoon van mijn ritmeester Dien avond was de eerste sedert een jaar, dat het gejuich der kinderen luid door het huis klonk en dat Margherita met weemoedige vreugde bij hunne spelen toezag. voorloopig, zeide hij bij zich zelven, om zijn knagend geweten tot rust te brengen. Niemand betwistte hem de erfenis zelfs was de familie gereed om hem als majoraatsheer hulde te brengen, maar deze plechtig heid had Willy nog altijd weten te verschuiven door op zijn nog zwakke gezondheid te wijzen. De staat van zijn gezondheid verhinderde echter niet dat het weldra op Altenbrak nogal levendig toeging. Barones Rogalla voerde het bestuur, en zij verstond dat goed maar ook verstond zij het goed, een groo- ten, schitterenden gezelligen kring om zich heen te verzamelen. Eduard's dood en Willy’s verwonding hadden voor een poosje die gezellige 'bijeenkomsten onderbroken, maar des broeders dood was spoedig ver geten en de voortgang van Willy’s herstel hinderde Rogalla zeer spoedig niet meer om aan haar genotzucht bot te vieren. Tusschen Willy en de trotsche vrouw was een vreemdsoortige verhouding ontstaan. Bijna schuw ontweek hij zijn vrouw hij vreesde tot een verklaring met haar te komen, ofschoon die toch eenmaal moest volgen. Gedurende zijn ziekte en den tijd van herstel had hij een voorwendsel, waarmee hy zichzelven te vreden kon stellen, om de regeling der zaken en de onverkwikkelijke verklaring met zijn vrouw nog eeni- gen tijd te verschuiven. Doch al te dikwijls las hij in Rogalla’s oogen de vraag «Wanneer zult ge een einde maken aan dezen onzekeren toestand aan die onzekerheid beneden onze waardigheid Ja, er moest een einde aan gemaakt worden Ook Willy was tot dit besluit gekomen. Er moest een einde aan gemaakt worden en wel: Eduard’s erfge namen in het bezit van hun rechtmatig eigendom te stellen Wordt vervolgd. ver het binnenland in gelegen, om ling verkeer te beschermen tegen ruwen over last van heerschzuchtige, alleen voordeel en op buit beluste edelen. Tot dat Hansa-verbond behoorden vele ste den langs de kusten der Oostzee, tot in Lijf land toe (Nowgorod lag nog al heel wat uren verwijderd van de Oostzee), en daarbij voegden zich de handelssteden van het Kattegat en de Oostelijke Noordzee. Ook uit ons land werden meerdere steden in dit verbond opgenomen, ook uit Friesland. ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500 regels 3 cent en van 1000 regels 27, cent. Groote letters naar plaatsruimte. steden van het Hansa-verbond. machtige bond, die zich vormde handelssteden, niet alleen aan de zee, maar ook het binnenland in gelegen, om ’t onder- Winland (ten Noorden en Spanjaarden aan dachten, het onbekende in te (Slot). Wanneer werd Portugal en vooral de hoofd stad Lissabon groot? Het ging langzamerhand in den loop der 14e en 15e eeuw. Langza merhand waagden de Portugeesche schepen zich verder langs de onbekende kusten van West-Afrika. Prins Hendrik de zeevaarder, die de toekomst begreep, moedigde de beweging aan en voor ’t einde der 15e eeuw hadden de Portugeezen den weg naar Oost-Indië en daarmee den weg naar roem en grootheid, rijkdom en welvaart, gevonden. Toen werd Lissabon het centrum van het wereldverkeer. Daarna begonnen ook de Spanjaarden, die pas hun land bevrijd hadden van de laatste sporen der eeuwen lange Moorsche overheer- sching. Columbus, de kloeke, edele Genuees, wien eigen stoffelijk voordeel vreemd was, ontdekte voor de Spanjaarden een nieuwe wereld en van uit Cadix voeren de vloten, die later terug kwamen met rijke schatten. Van de stoute Noormannen willen we toch iets zeggen. Zij leefden langs de kusten der Noordzee, gedeeltelijk als visschers, werden vertrouwd met de zee als geen anderen en de ontembare moed van hun inborst was juist geschikt om de grootste gevaren, die de zee kan opleveren, tegemoet te stevenen, de stout ste reizen te ondernemen, onbekende werelden te ontdekken. Zij vonden Ijsland, Groenland en Winland (ten Noorden van New-York), lang voor Portugeezen en Spanjaarden en Engel- schen er stevenen. De andere ontwikkelde wereld te groot geworden. Toen ons land groot was, moest Engeland het nog worden, al kwam het ons ook hard ach terop. Duitschland telde niet mee in de we reld der ontdekkings- en koloniale geschiede nis. Maar nu is Engeland reeds zoo lang de grootste zeemogendheid, werd Duitschland groot, kwamen Amerika en Japan, om slechts op den voorgrond tredende staten te noemen. Meen nu niet, dat we alleen en uitsluitend naar de zee onze oogen richten. Laten we nog eens zien naar Engeland en Duitschland. De wondere ontwikkeling van ’t eerste had den we eigenlijk apart, zij 't ook in korte trekken, moeten bespreken. Hoe dit land, in 't eerst der 17e eeuw, volgens Macauly, nog weinig meer in tel dan een Italiaansche kleine stedenrepubliek, onder Cromwell op den voor grond trad, baas in eigen huis en omringende wateren werd en er op uit ging een groote maritieme en koloniale mogendheid te worden. Toen Nederland daalde werd Engeland steeds grooter. De rijkdommen uit heel de wereld vloeiden naar Londen. Maar ’t krachtige Britsche volk deed meer. Ook naar Rome stroomde eens 't, goud der wereld en Rome deed niets ter vergoeding, had zelf, in zich zelf geen hulp bronnen. Maar in Engeland ontwikkelde zich een reusachtige nijverheid, die den handel hielp en voedde. De handel wist afzetgebieden te vinden voor de produkten der nijverheid. Ondernemende menschen in de nijverheid von den steun in en gaven steun aan ondernemen de pioniers van den handel. Nijverheid en Handel, die beide grootmachten reikten elkaar de hand en gaven de macht om 't Koloniaal bezit te bevestigen en te ver- grooten. En mogen we niet gerust verklaren, dat ’t de zee is, die deze koloniën wist te doen berei ken, de zee, die den handel schiep, de zee, die de ontwikkeling der nijverheid bevorderde. Handelswegen moeten er zijn, zoowel te land als te water, maar die te water zijn de goed- Friesland! Ook in ons gewest van landbouw en veeteelt vinden we steden, die door den handel en vooral door de zee groot werden of eenigszins tot bjoei kwamen. Ge hebt zoo even in de bladen gelezen van Bolsward als Hansa-stad en van de plannen, daar in wor ding, om de herinnering daaraan door een waardig feest te vieren. Ge weet ook dat Dokkum eens een belangrijke stad in Friesland was, die in verbinding stond met de zee en daardoor bloeide, zoodat zelfs tot in 't midden der 17e eeuw ’t Friesche admiraliteitscollege (eerst in 1645 werd dit college naar Harlingen verplaatst,) er gevestigd bleef. Ge hebt wel eens gelezen van Hindeloopen en Molkwerum. Hindeloopen had zijn zeeschepen (toen na tuurlijk maar klein, bij thans vergeleken,) bij tientallen en Molkwerum werd bekend, om dat zich daar vele kapiteins in ruste als ren teniers vestigden. En moet ik u den roem van Stavoren ver halen? Van Stavoren, dat door sommige kro nieken de oudste stad van Nederland genoemd wordt en reeds in de alleroudste tijden de woonplaats was der Friesche koningen? Stavo ren bloeide door handel en scheepvaart, toen deze in ons geheele Noorden nog zoo weinig beteekende. Stavoren had een wereldver maardheid, toen de westersche, Germaan- sche wereld nog leefde in woest krijgsrumoer en geweldige zeden. Stavoren bereikte zijn grootsten roem, toen Amsterdam nog een stadje moest worden. Doch laten we ons niet tot Friesland be perken, als we zoeken naar den tijd, dat de zee Nederland groot maakte. Want dan moe ten we vooral in Holland en Zeeland zijn. De Hollanders begonnen als visschers, die vooral de haringvangst tot een rijken bron van in komsten wisten te maken. Die visschers wer den langzamerhand ook de vrachtvaarders van West-Europa en de Hollandsche zeelie den werden de erfgenamen der Stavorensche handelsgrootheid. Behoef ik u hier te schetsen, hoe de Neder landen groot werden door de zee. Eerst was die grootheid te zoeken in de Zuidelijke Ne derlanden. De Vlaamsche steden hadden zich vrij gemaakt vanFransch geweld, de Vlaamsche kerels, eenvoudige burgers en werkers, maar met vrijheidsbloed in de aderen, wonnen het van Franschen adeltrots. Brugge en Gent waren nijverheidsplaatsen, maar toen kwam ook de handel en Antwerpen werd bijna uit sluitend groot door den handel, zoodat er in den tijd van Karel V soms meer dan twee dui zend schepen tegelijk op de Schelde lagen. Daarna kwam de grootheid van Holland en Zeeland. Meteen ontwikkelde er zich daar de nijverheid, maar de handel en de scheepvaart waren toch de hoofdzaak. Toen werd ons land groot en rijk en machtig en Amsterdam de rijkste stad der wereld. Het is reeds vaker gezegd en wij willen ’t herhalen: Eigenlijk is een volk het grootst, niet als het op het toppunt van macht en aanzien staat, want dan reeds beginnen de kiemen te werken van een volgenden terug slag. Neen, een volk is het grootst, als het op weg is om dat toppunt te bereiken. Dan zijn al de krachten, die in een volk eerst slui merden en langzamerhand opgewekt werden, in volle werking. Niet als men op ’t zenith staat, is de grootste kracht aanwezig, maar wel in de jaren, die daaraan vooraf gingen en waarin men door inspanning van alle krachten vordert op den weg, die naar dat toppunt kan voeren. Dat kost moeite en inspanning en strijd, die staalt, omdat men alleen vooruit kan komen door in dien strijd te overwinnen en door geleden tijdelijke terugslagen door meer deren vooruitgang te vergoeden. Als men op het toppunt staat, komt de weelde, die verslapt en de kiemen voor een volgenden ondergang aanbrengt. Laten we dus niet uitwijden over alles wat er gebeurde in den tijd van onze grootwording en van onze grootheid en ook in den tijd van later verval en ondergang. Na den Franschen tijd is met veel moeite weer opbloei gekomen en nu mogen we zeg gen: Nederland groeit en bloeit weder; ook door landbouw en veeteelt en nijverheid, maar ook door de zee. Onze koloniën, waardoor we rijkdommen verwerven (veel meer dan men vooral in vele streken van ons land, die niet zoo met de zee en den Oost en de menschen den Oost in aanraking komen, meent!), zijn ons geworden door de zee, waarover we onze vloten zonden om die verre gewesten te kunnen overmeesteren en dan Nederland groeit door den handel en de scheepvaart. En hier ligt, juist, nog veel meer dan nu, onze toekomst op het water. We zullen wel weer worden wat we in de 17e eeuw Daarvoor is ons land te klein, de i Adeltrots en MisM.

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Sneeker Nieuwsblad nl | 1910 | | pagina 1