VOOR SAEI'k 1 MSTREÜES.
5IREWS- ES WRTWIEBUII
BLOCKER’S
SPELER.
G5e Jaargang.
Zaterdag; 23 Juli 1910.
No. 59.
DAALDERS
Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek.
CACAO;
Feuilleton.
Hieronymus van Al-
zou
be-
Vooral de boog
meer noodig.'
GE WEET DAT DIE
UITSTEKEND IS.
Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden,
franco per postf0,50.
Abonnementen worden te allen tijde aangenomen.
I
ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500
regels 3 cent en van 1000 regels 21/, cent. Groote letters naar
plaatsruimte.
Ziedaar wel een onderwerp, waarover veel,
zeer veel te zeggen valt, waarover men eigen
lijk niet uitgepraat kan raken. Wie hierover
wil schrijven, betreedt een terrein, zoo groot,
met zooveel richtingen; kan beschouwingen
samenstellen over de verschillende soorten van
spelen; over het doel van het spelen; de be
hoefte er aan; de spelen voor al de verschil
lende leeftijden, verschillende klassen der sa
menleving; over het nut opzichtens lichaam en
geest van den mensch; over de verandering in
den loop der eeuwen in soort, wezen en ge
bruikelijkheid der spelen, dus een historisch
overzicht van de spelen; over de plaats der
spelen; over de hulpmiddelen, kostbare en min
der kostbare, die er al ot niet bij noodig zijn;
over den invloed van het spel op de karakter
vorming; over het karakter van elk individu,
dat uitkomt in de soort van spelen, die het
beoefent en de wijze waarop het ze beoefent;
over het verband tusschen spelen en leeren;
over den leeftijd, die het meest behoefte heeft
aan spel; over het spel bij de dieren, ja heusch,
ook bij de dieren; over behendigheids-, krachts-,
verstands- en gratiespelen; over hartstocht bij
het spel; over de geldspelen en over de ram
pen, die het hartstochtelijk spel ten gevolge
kan hebben; over de spelen, bij verschillende
MEN MOGE U NAMAAK
OPDRINGEN.
HOUDT VAST AAN I
hart zoo folterde. Kermend verborg zij haar gelaat in de
handen en zat onbeweeglijk daar neder. Zij kon zelfs
niet weenen.
De ondergaande zon wierp haar licht nog in den tuin
van de villa. De bloemen bloeiden en geurden, aan
de boomen rijpten de appels en aan de leiboomen zag
men druiven en abrikozen hangen. Een zoele wind
suisde door het houtgewas rondom den tuin alles in
de natuur ademde vrede en rust.
Doch de arme vrouw in de eenzame woonkamer
gevoelde niets van dit alles. In stomme vertwijfeling
zat zij neder. In haar droefheid en zorg hoorde zij
niets van het kwinkeleeren der vogels in de boomen,
ja, ze hoorde zelfs niet de stem van haar kinderen, die
in den tuin bij het spelen hun vroolijken lach deden
weerklinken.
Doch nu trof een toon het oor der eenzame vrouw,
die haar deed opschrikken uit haar doffe gevoelloosheid.
De deur van het tuinhek knarste men hoorde zware
voetstappen op het kiezelzand van het tuinpad. Mar
gherita snelde naar buiten, - - de postbode bracht haar
den lang verwachten brief.
In vreeselijk opgewonden toestand drukte Marghe
rita den brief aan haar hart hij droeg het poststem
pel Palermo. Zij verbleekte, en het werd zwart voor
haar oogen. De postbode keek haar verwonderd aan.
.Gevoelt ge u niet wel, mevrouw vroeg hij mede
lijdend. »Zal ik de meid roepen
.Neen, neen, dank u 1 Het is reeds over.«
Met snelle schreden keerde zij naar de kamer terug. Zij
kon den brief nauwelijks openen.Zij wierp een haastigen
blik op het schrijven haar oogen staarden onnatuur
lijk groot op den brief zij werd doodsbleek haar
hart bleef stil staan,, en met een gil stortte zij neer.
Wordt vervolgd.
HOOFDSTUK XI.
17). Vervolg.)
Op de terugreis naar haar villa te Friedrichshagen
had Margherita getracht een helder inzicht te krjjgen
van wat haar nu te doen stond. Had zij weinige
weken geleden nog het voornemen gekoesterd, in haar
Stille eenzaamheid rustig te blijven voortleven, het stond
bij haar thans vast, dat zij verplicht was, den strijd voor
de rechten van haar kinderen te aanvaarden.
In den laatsten tijd was haar lichaam weer sterker, en
daardoor haar geest ook krachtiger geworden. Het
bijzijn van Hendrik, die te Friedrichshafen zijn vast
verblijf had gevestigd en haar op zijn ruw-goedhartige
manier trachtte te troosten, werkte ook mede, om haar
gedachten weer op het practische leven te richten.
Gedurende de spoorwegreis naar Berlijn was tusschen
Margherita en Hendrik weinig gesproken. Het was
reeds nacht, toen zij in Friedrichshagen aankwamen.
De oude Dorothea opende de deur en geleidde haar
meesteres naar de huiskamer. Hendrik wilde dadelijk
afscheid nemen maar Margherita hield hem terug.
.Blijf nog een oogenblikje, Hendrik,» zei ze. »Ik heb
nog wat met je te praten. Wel, Dorothea, slapen de
kinderen reeds
»Ja mevrouw. Zij slapen al meer dan een uur.»
«Goed, ga dan bij hen. Van avond heb ik je niet
meer noodig.*
Dan breng jij den brief morgenvroeg wel naar de post,
nietwaar
.Welzeker, mevrouw 1 Dat is het beste
Hendrik bracht den volgenden morgen den brief naar
de post, en nu volgden voor hem zoowel als voor
Margherita dagen van uitwendige schijnbare kalmte,
terwijl in hun binnensten de grootste onrust heerschte.
Margherita verliet nauwelijks het huis, maar stond dik
wijls bij het tuinhek, om den weg langs te zien naar
den brievenbesteller, die misschien een brief voor haar
had. Maar de eene dag verliep na de andere, en er
kwam geen bericht.
Van dag tot dag werd dat vergeefsche wachten pijn-
lijker voor Margherita. In haar zenuwachtigen toestand
kon zij nergens rust vinden. Als zij ’s avonds laat te
bed ging, kwam geen gezonde slaap haar verkwikken.
Als zij tegen den morgen eindelijk insluimerde, kwa
men akelige droomen haar verontrusten. Haar gezond
heid, die zoo aanmerkelijk verbeterd was, leed opnieuw
geducht onder de kwelling van het lange wachten. Ook
haar stemming tegenover de kinderen en de oude Do
rothea leed onder haar kwellende zielepijn. In haar
verbitterde ziel bleef zelfs de herinnering aan haar
overleden echgenoot niet rein en zonder vlek. In oo-
genblikken van angst en vertwijfeling beschuldigde zij
haar man van lafhartigheid. De booze geest van het
wantrouwen nestelde zich voordurend vaster ia het
hart der arme vrouw. Als die menschen toch gelijk
hadden Als Eduard haar bedrogen had Als die
huwelijksplechtigheid slechts een bedriegelijke vertoo-
ning was geweest Als zij dus niet de wettige echt-
genoote van Eduard von Altenbrak was geweest O,
zij kon het niet langer verdragen. Zij bezweek onder
den last van haar lijden, door de onzekerheid die haar
De oude trouwe ziel ging heen men hoorde haar de
trap opgaan naar de slaapkamer.
Margherita legde hoed en mantel af, schonk zich
een kop thee in, dronk dien haastig leeg en zonk toen
op een stoel neer, waar zij in gedachten verzonken
voor zich heen bleef staren. Hendrik stond bij de deur
en draaide verlegen zijn hoed in zijn handen. Hij scheen
geheel vergeten.
Eindelijk kuchte hij even. .Mevrouw had mij nog
iets te zeggen
Margherita keek op. .Ach ja, daar dacht ik niet
meer aan neem mij niet kwalijk, Hendrik. Ja, ik
wilde je vragen, wat er nu gedaan moet worden.»
.Maar mevrouw, ik weet volstrekt niet, wat er ge
beurd is.«
.Men erkent mij niet als de echtgenoote van Eduard
von Altenbrak.»
.Dat moet, mevrouw antwoordde Hendrik op vas
ten toon. .Het is toch zoo eenvoudig, een werkelijk
gesloten huwelijk te bewijzen. Het kantoor van den
burgerlijken stand geeft immers het zekerste bewijs.*
.Natuurlijk 1 Reeds morgen vertrek ik naar Italië
om mij die bewijzen te verschaffen.»
.Naar Italië, mevrouw? Dat is een verre reis, en
u is nog zeer zwak. Zou een brief niet voldoende zijn
.Een brief kan verloren gaan.«
.Maar de kinderen, mevrouw. Wilde u die zoo’n
langen tijd alleen laten
»Ge hebt gelijk, Hendrik. Ik kan nu die reis niet
ondernemen. Dan zal ik maar een brief schrijven
maar ik ben den naam van den beambte vergeten.»
»De naam van het kantoor is voldoende. De plaats
waar het huwelijk gesloten is, weet u zeker wel
»Ja. De burgemeester van het dorp Frati bij Palermo
voltrok mijn huwelijk. Vanavond nog schrijf ik hem.
lijk een tweede pijl op den boog spande en
daarmee de eerste middendoor kliefde. Dat
is geen kinderwerk. Bij Carré zou de man
thans veel geld verdienen met z’n weinig ge
vaarlijke sport, minstens evenveel als zij, die
de verwende attractie van het publiek gevan
gen houden door levensgevaarlijke toeren.
Reeds de kinderen oefenden zich.
Maar ook van dobbelspel hielden die kracht-
menschen. Als de dagen gezellig werden door
gebracht in den tijd, dat de ruwheid van het
seizoen geen gewone sport veroorloofde, dron
ken ze gerstenbier, zeer veel, omdat ze zeer
veel konden verdragen en gaven zich daarbij,
nadat de lichamen gevoed waren door groote
brokken ruw gebraden ossenvleesch, aan het
dobbelspel over. Daarbij kwam de hartstocht
los en er werd om steeds meer gespeeld, ten
slotte om alle bezit, ook om het kostbaarste,
om de vrijheid.
Jacht bleef ook bij volgende geslachten een
geliefkoosd vermaak.
In de middeleeuwen zag men de ridderlijke
spelen des adels. Paardrijden, steekspel, wa
penhandel. Deze spelen waren minder geschikt
voor de edeldames, maar deze gingen op hun
trouwe telgangers en hakkenijen ter valken
jacht. Ook in de spelen kwamen de ridder
deugden van dien mooien tijd voor den dag,
al kwamen daarbij ook de slechte uitwassen
om den hoek kijken.
Natuurlijk waren deze spelen niet voor het
gewone volk, maar met de volksvermaken
bemoeide zich de kroniekschrijver niet; de
tijden waren destijds niet democratisch; het
volk telde niet mee; wie zou hunne spelen en
vermaken beschrijven?
Maar langzamerhand kwam het gewone volk
op, werd de derde stand belangrijk, kregen
ook de spelen van ’t volk beteekenis voor den
historicus.
Werden eerst alleen de minstreelen ge
noemd, die de kasteelen der ridders en ede
len afreisden en daar de edele vrouwen en
jonkers vermaakten met hun zang, die zij be
geleidden met snarenspel, toen de steden op
kwamen, begonnen de mysterie- en andere
spelen te bloeien. De burgers der steden
werden rijk en welvarend, de gilden machtig
en konden in hun abele spelen een pracht en
weelde ten toon spreiden als voorheen alleen
bij de edelen gezien werd.
Men deed ook aan sport.
werd hierbij gebruikt op verschillende wijzen
en in verscheiden vormen. Het kolfspel kwam.
Het lagere volk kreeg z’n kermisvermake
lijkheden en volksspelen en volkswedstrijden,
waarbij ’t soms ruwer toeging, dan onze be
schaafden ’t nu zouden kunnen verdragen.
We stippen hier slechts ’t eigenaardigste
aan. Want natuurlijk waren er voor de da-
gelijksche gewoonte veel meer spelen.
Maar wat men steeds bij groote spelen, zoo
in ons land als elders, kan opmerken, is weer
’t zelfde als bij de gezellige samenkomsten der
Bataven: bij ’t spel werd veel gegeten, maar
vooral veel gedronken.
Doch bij ’t spel werd alleen gedacht aan ’t
spel, niet aan 't nut van ’t spel.
Dit laatste is vooral in onze tijden op den
voorgrond getreden.
Niet op de wijze van
phen, maar meer met ’t devies in ’t wapen:
Alleen in een gezond lichaam kan een gezonde
ziel huizen.
En nu zouden we ruimte moeten hebben
voor een flinke vergelijking tusschen ’t spel
van ’t beroemdste, beschaafdste, edelste volk
der oudheid en de volken van tegenwoordig.
Bij de Grieken, want die bedoelen we
natuurlijk, werd er niet slechts gespeeld zon
der daarbij na te denken, dus onbewust toege
geven aan den natuurlijken aandrang tot spelen.
Neen, ’t spel was daar een zeer belangrijk
deel der volksopvoeding, was een hoofdfactor
voor de grootheid van ’t volk, de grootheid
op lichamelijk, maar vooral op intellectueel
gebied.
En die spelen vierden hun hoogtij in de
groote nationale spelen, waaronder vooral de
Olympische spelen, in de vlakte van Elis (bij
de westkust van den Pelopponesus) gehouden,
zoo’n grooten naam hadden, dat de Grieken er
de tijdrekening naar maakten en spraken van
Olympiaden, vierjaarlijksche tijdperken.
Zoo ideaal als de Grieken waren in heel hun
volksbestaan, waren ze ’t ook in hun spelen.
Dat ideale der oude Grieken is eigenlijk nooit
weer teruggevonden in later tijden.
Ja, de spelen van den riddertijd zou men er
bij kunnen vergelijken. Maar hoeveel ideaals
er in dien riddertijd valt op te merken, ide
aals, dat ook in de heldendichten uitblonk, zoo
grootsch en veelzijdig ideaal als bij de Grieken,
was ’t niet, ’t Geheele Grieksche leven, vooral
zooals ’t beinvloed werd door den Atheenschen
volken, bij verschillend-beschaafden in zwang;
over Doch laten we puntjes plaatsen.
Dit lijstje is reeds zóo veelzijdig en zóo lang,
dat het genoegzaam de uitgestrektheid van het
gebied, dat we even willen betreden, in de
lengte, breedte, hoogte en diepte aangeeft.
Mon dieu, wat zijn we begonnen, met dit
opschrift neer te pennen, geschikt voor een
reeks van artikelen, langer dan de Sneeker
Courant ons zou willen toestaan.
Konden we er ons maar afmaken met, als
Van Alphen, eerzamer gedachtenis, ons toe
roept in z’n kinderrijmpje: Mijn leeren is spelen,
mijn spelen is leeren!, ons er maar afmaken
met zoo eventjes de zaak aan te roeren. En
dit laatste mag niet, maar toch zal het
moeten.
Vfe zullen dus slechts hier en daar een blik
werpen, een voetstap zetten en vooral historisch
het spel beschouwen.
De geschiedschrijver geeft ons in de meeste
gevallen weinig licht. Het spel is zoo nuttig,
zoo’n belangrijke zaak in het leven der volken,
dat men zou verwachten, dat ieder historicus,
elk kroniekschrijver ook over het spel
schrijven. En hij doet het zoo weinig.
Blijven we eerst in ons land en gaan we
terug tot de oudste tijden, waarvan we iets
weten, tot den tijd der Friezen en Batavieren.
Bij alle volken van alle tijden bestond en
staat het spel; dus ook bij onze voorouders.
Natuurlijk lezen we hoofdzakelijk van krachts-
en behendigheidsspelen. Paardrijden, zwemmen,
boogschieten, ’t hanteeren van wapenen. Daarin
waren die krachtmenschen zeer bedreven.
Krachtmenschen, kerels, niet zelden meer dan
twee meter lang (zoodat zelfs Dante in z’n
beroemde »Comedia« z’n helle-reuzen vergelijkt
bij oude Friezen; »Drie Friezen reikten hen
slechts tot den schouder!*) Ze moesten wel
gehard zijn, al zouden woning en kleeding
alleen reeds hierop duiden. Ze waren zeer
bekwaam in hun sport. De Bataafsche rui-
terafdeelingen in de Romeinsche legioenen
konden niet alleen door haar woeste kracht,
maar ook door het gemakkelijk oversteken der
snelle rivieren tot de overwinning bijdragen.
De Germaansche boogschutters hadden een
krachtige, vaste hand en vasten blik. Men
leest van zekeren Soranus, die in het bijzijn
van keizer Hadrianus, die op z’n groote door
reis door al z’n staten ook onze gewesten be
zocht, een pijl ver in de hoogte schoot, schie-
Adeltrots en Misflaat