VlHIi; n EJ OHSTRBKES. S1EBWS- Ei ADVERTENTIEBLAD Middenstand. Zaterdag 30 Juli 1Ö10* 65e Jaargang. No. 61. Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek. Feuilleton, J harer heer Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS. ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden, franco per post f0,50. Abonnementen worden te allen tijde aangenomen. Maar neem naar gindsche ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500 regels 3 cent en van 1000 regels 21/, cent. Groote letters naar plaatsruimte. man verdween, toen hij de schoone paardrijdster na oogde. Haat en woeste opwinding weerspiegelden zich nu in de gelaatstrekken, die even te voren zoo vriende lijk stonden een oogenblik zelfs scheen hij de hand dreigend naar het slot te willen opheffen doch hij liet ze weer zakken. «Ik ben een dwaas mompelde hij, wierp den riem van zijn tasch weer over den schouder en zette met lang zame schreden zijn weg voort naar Neurode. HOOFDSTUK XIII. Het middagmaal vereenigde het gezin van baron Willy von Altenbrak dagelijks in de groote eetzaal, waarvan de vleugeldeuren toegang verleenden tot de veranda. Ook de inspecteur van het uitgestrekte land goed was steeds aan tafel baron Willy hield er van zoo aan tafel door de berichten van zijn voornaamste beambte op de hoogte te blijven van de werkzaamhe den op de landerijen. De secretaris, de ondergeschikte opzichters en de huishoudster aten niet in het slot, maar in het zoogenaamde «ambthuis*, waar ten tijde der feodale rechtspleging de ambtman van het rechts gebied van Altenbrak gewoond had het «ambthuis* was nu verbouwd en bevatte woningen voor eenige beambten. De gunst om met de adellijke familie het middagmaal te gebruiken, had de inspecteur Feldner door zijn langdurigen diensttijd verworven; hij be kleedde zijn betrekking reeds onder den ouden baron; daardoor kon hij, waar dit noodig was vrijmoedig voor zijn gevoelen uitkomen. De brave, bijna 60-jarige man stond met den baron op een goeden voet de baron had weinig kennis van landbouwzaken en schikte zich daarom gaarne naar de inzichten van zijn rechtschapen inspecteur, waar bij hjj niet slecht voer. kunnen uitrichten. Behoeven we daarvan voorbeelden te noemen? Ook in ons eigen va derland? Ook van den laatsten tijd? We willen één enkel voorbeeld noemen, dat juist dezer dagen zich aan ons opdringt. Het verwondert ons bijna, dat onze A’damsche briefschrijver er nog niet over sprak. Misschien heeft hij dit wel nagelaten uit vrees, dat zijne lezers, die om den dood geen zeebeenen hebben, echte landratten zijn, hem, die wel eens van maritieme aspiraties blijk geeft, van een te veel toegeven aan die aspiraties en te weinig letten op den smaak zijner lezers, zullen verwijten te veel aan die aspiraties, ook tegenover bin- nenlanders, toe te geven. We bedoelen dan de Koninkl. Holl. Lloyd, vroeger Zuid-Amerika- lijn geheeten. Zuid-Amerika is een land, dat groote toekomst blijkt te hebben. Daar moet men niet te licht over denken. En onverstan dig is men in het land, dat verzuimt tijdig handels- en industriëele connecties met zoo’n vooruitgaand land te krijgen of te vermeerde ren. De Z.-Am.-lijn had enkele vrij groote booten, geschikt voor goederenvervoer. Maar Duitschers en Engelschen waren te sterke con currenten en zeer zeker had onze lijn ’t loodje moeten leggen, had niet de Ned. Handels- maatschappij haar krachtigen steun verleend, waardoor ook de Ned. Staat zich tot ’t in dit geval exceptioneel subsidie verleenen, liet vin den, terwijl meer op den voorgrond tredende mannen van de groote wereld hun steun ver leenden. En nu is de Kon. Holl. Lloyd op weg een stevige maatschappij te worden, die reeds beschikt over een negental flinke booten, waaronder drie krachtige groote mailsteamers. Zie, zoo iets kan alleen door het grootkapitaal geschieden en blijft voor den kleinen man tot ’t rijk der vrome wenschen behooren. Van het grootkapitaal kan men verder zeg gen, dat ’t zich zelf wel zal redden; de rede nen liggen voorhanden. En van den vierden stand, de arbeiders, ’t proletariaat, of hoe ge ook uw naam of na men wilt kiezen, mag men beweren: De wereld staat thans in ’t teeken van den vier den stand. Men heeft voor een paar jaren wel eens gezegd, dat de twintigste eeuw zal blijken «de eeuw van ’t kind« te moeten wor den genoemd. We weten niet, of deze voor spelling een profetie zal blijken of dat ’t een gevleugeld woord is, dat niet meer recht van bestaan heeft dan andere gevleugelde woorden; HOOFDSTUK XII. 19). Vervolg.) »Hier zal ik wat uitrusten,* sprak de wandelaar en ging onder een grooten beuk in het gras liggen. Met levendige belangstelling beschouwde hij het landschap eindelijk bleef zijn oog op het oude slot rusten en zijn blik werd somber. Lang tuurde hij naar dat oude gebouw, maar eindelijk begon het voor zijn oogen te schemeren. Toen pakte hij zijn tasch weer op en wilde zijn wandeling voortzetten. Doch daar hoorde hij ge ritsel in de afgevallen bladeren, en een groote lang harige dog sprong uit het kreupelhout te voorschijn. Onwillekeurig hield de jonkman zijn stok steviger vast; de hond viel hem echter volstrekt niet aan. Het beest keek den vreemdeling nieuwsgierig aan en wendde dan den kop weer naar het bosch, alsof het daar iemand Uit verwachtte. De jonkman keek met welgevallen naar den grooten prachtigen hond, die een fraaien, zilverachtigen hals band droeg. Hij zag daaraan, dat het dier aan een welgestelden eigenaar moest toebehooren. Met zekere nieuwsgierigheid wachtte de vreemde op het verschij nen van den eigenaar. Lang behoefde hij niet te wachten. Weer ritselde en kraakte bet in het bosch, en klonk het gehinnik van werktuigkundig ingenieur. De jonge dame maakte een kleine buiging en zeide toen «Montelli Dat is een Italiaansche naam I Is u uit Italië afkomstig »Neen, ik niet, maar mijn moeder wel. mij niet kwalijk. Ik moet verder i fabriek.* «Ei zoo Dan is u zeker de nieuwe ingenieur, die aan de fabriek Neurode verwacht wordt «Juist, juffrouw.* «Mijn vader heeft daarover met onzen opzichter ge sproken ik hoorde het toevallig. Mijn vader heeft ook een suikerfabriek laten inrichten, en hij wenscht ook een ingenieur in dienst te nemen, daar de tegenwoordige inrichting der fabriek niet meer voldoet. Ik begrijp dat wei niet goed, maar men hoort er toch naar, als de heeren over ernstige zaken spreken. Men kan altijd iets leeren* Nu was de beurt aan den vreemde om de jonge dame verwonderd aan te zienhaar manier van spreken was zoo geheel anders dan van andere jonge dames uit de voorname kringen. Doch bij den aanblik van dat schoone gelaat, die heerlijke donkerblauwe oogen en die weelderige bruine lokken vergat hij te antwoorden. Zeker ontging haar die bewonderende blik niet, want langzaam kleurde een donkerrood haar wangen, en zij sloeg de oogen neer naar den hals van haar paard, dien zij met haar rijzweep zacht streelde. Toen keek zij plotseling weer op en zei «Als u lang op Neurode blijft, zullen wij elkander wel meer ontmoeten. Ik rijd veel en maak dikwijls groote ritten. Tot weerziens dus, mijnheer.* Beminnelijk knikte zij, trok den teugel aan, en na een tikje met haar rijzweep, galoppeerde zij weg, waar bij de hond vroolijk blaffend om het paard heen sprong, De vroolijke uitdrukking op het gelaat van den jonk- De geachte lezer zal weinig, scherpzinnigheid in werking behoeven te stellen om te durven veronderstellen, dat we door het dezer dagen gehouden Middenstandscongres aanleiding von den, iets over dit onderwerp te willen schrij ven. We geven hem dadelijk gelijk, ofschoon we durven zeggen, dat juist de middenstands- beweging der laatste tijden onze doorloopende aandacht trekt. Maar heusch waar, het Mid denstandscongres, verleden week in de fraaie Geldersche hootdstad gehouden onder leiding van zijn wakkeren voorzitter, den heer J. S. Meuwsen, verdiende wel, dat men ’t met z’n geheele attentie volgde. Het was een geslaagd congres. Werkelijk geslaagd. Dit mag men met volle recht beweren. En dit kan lang niet van alle congressen verklaard worden. Sommige hebben geen voldoende stuwende kracht; andere veroorzaken verdeeldheid, waar ze eenheid, eensgezindheid, vereeniging moes ten bewerken; weer andere roepen een grootere scheiding tusschen de verschillende standen en rangen te voorschijn, verbreeden en ver diepen een kloof, die liever gedempt of over brugd moest worden; er zijn er, die haat en tweedracht, wraakzucht en vijandschap, in stede van liefde en samenwerking voor schoone idealen, bescherming en vriendschap, kweeken. Van een brug gesproken, die middenstanders beschouwen zich als de groote brug tusschen ’t grootkapitaal, den groothandel, de groot industrie en de weelde aan de eene zijde en den vierden stand, in z’n talrijke schakeeringen en geledingen, aan de andere zijde. En daar te Arnhem is dapper gewerkt om dien brug solider, breeder, flinker, belangrijker te maken, haar grondvesten te versterken, haar pijlers te stevigen, haar bovenbouw te verbreeden, zoodat er meer en veiliger ruimte is voor velen, die anders naar een van beide zijden, en dan gewoonlijk de zijde van het proletariaat, zouden uitwijken. Meen nu niet, dat we ons uitsluitend reke nen tot den middenstand, als de zoo belang rijke centrale stand, te behooren, dat we ons blindstaren uitsluitend op hare gestes en be langen; dat we vergeten de groote macht en ook de groote belangstelling, die het groot kapitaal, enz. beteekent en verdient; dat we blind zijn voor de overweldigende beteekenis van den vierden stand, die reeds zooveel is en misschien nog veel meer zal worden; die reeds door het reuschachtig aantal zijner leden van groote beteekenis moet zijn, omdat ieder lid van die reusachtige partij een mensch is met lichaam en geest, met verstand en ver langens, evengoed als elk lid der zooveel klei ner stand van het grootkapitaal. Zeker! het grootkapitaal is noodig voor den bloei van een staat. Dit wordt door hen, die juist te veel voor de andere standen, vooral voor den kleinen man, voelen of willen voelen, wel eens te veel over het hoofd gezien. De stand der kleine luiden beteekent vooral, door z’n aantal, de vele kleinen maken, het blijkt steeds duidelijker, hier hoe langer hoe meer den groote, en door coöperatie kan dat groote aan tal veel tot stand brengen. Maar toch, de grootkapitalen, werkende in den groothandel, de groot-industrie, de hautes finances kunnen juist door de groote macht van ’t kapitaal veel tot stand brengen Dit moge dan gedeeltelijk en in de eerste plaats zijn in ’t eigen belang, voor de eigen brandkasten, maar daarmee bloeit toch ’t land, waar het grootkapitaal is gevestigd, gaan de middenstand en vooral ook de vierde stand vooruit en wordt de staat, die door de vereeniging dier standen gevormd wordt, een machtig geheel. Het grootkapitaal kan initiatief nemen, waar de kleine luiden, al zijn ze ook in grooten getale vereenigd, niets en die zijn er nog al eenige. Maar we mee nen te mogen beweren, dat de laatste decen nia der 19e eeuw in ’t teeken van den vierden stand stonden en dat de 20e eeuw er nog steeds, en vooral niet in mindere mate, in blijkt te staan; terwijl het zich laat aanzien, dat er nog jaren zullen verloopen, zonder dat die voortrekking van de belangen van de kleine luiden zal verminderen. De vierde stand, die haar kracht van actie put uit ’t aantal leden, en, we zeiden ’t reeds, men moet nooit vergeten, dat elk dier leden even goed een vereeniging van lichaam en geest vertegenwoordigt als een lid van de Londen- sche of New-yorksche upperten, als een lid van de hoogste aristocratie! heeft de gewoonte of liever de woordvoerders van de drijvende krachten uit dien stand hebben de gewoonte, steeds meer te vragen dan men op een gege ven moment geoorloofd of mogelijk acht en dat steeds meer eischen gaat door naarmate ’t inwilligen van gestelde eischen voortgang maakt. De mannen-zelven van den vierden stand eischen, en grootendeels uit zucht tot zelfbehoud, slechts voor een klein deel uit wezenlijke overtuiging, uit-zich-zelf-gekomen overtuiging, ook vele leden der andere partijen zijn er daardoor sinds jaren aan gewoon, de meeste attentie aan de eischen van den vier den stand te schenken. Zoodat in sommiger oogen die vierde stand wel ’t troetelkind der wetgevende machten schijnt te zijn. Dus, zoo redeneert men in den Middenstand, de grootkapitalen zullen zich zelf wel red den, daar hebben ze de macht en den invloed voor. De kleine man wordt door de regee- ring geholpen. En wij raken bekneld en verdrukt tusschen die beide standen,' die hunne belangenssfeeren uitzetten ten koste van ons. En wij zijn toch de mannen, die in zoo vele opzichten de kern vormen, de rug- gegraat van de huidige maatschappij. Wordt die kern te veel uitgezogen, die rug- gegraat door te zware lasten te veel gekromd, dan zal ze breken en ’t geheele lichaam van de maatschappij zal daardoor in haar val mee gesleept worden. Dus, wij, Middenstanders, op wier schou ders de meeste lasten drukken, wij moeten behouden blijven tot welzijn van ons zelf en van den geheelen geordenden staat. De rijk dom, ’t grootkapitaal heeft zorgen, maar deze worden aangenaam en gemakkelijk gemaakt een paard en plotseling vloog een dame te paard over de sloot, die rondom het bosch liep. Vroolijk blaffend sprong de hond tegen het paard op. «Houd toch op met dat geblaf, Hektor riep de jonge dame vroolijk, terwijl zij den hond een tikje met de rijzweep gaf. Oogenblikkelijk gehoorzaamde het dier en ging in het gras liggen, maar het hield zyn meesteres voortdurend in het oog. Nu keerde de jonge dame zich naar den vreemde ling en zeide glimlachend«Hektor zal u, hoop ik, niet met zoo’n woest geblaf begroet hebben, meneer. Duid het mij niet ten kwade, als hij u soms verschrikt mocht hebben.* «0 neen, juffrouw, de hond was buitengewoon hof felijk hij heeft mij alleen verwonderd aangekeken.* «Ja, ja, Hektor verwachtte hier zoo vroeg in den morgen geen vreemde, evenmin als ik.« «Het kan zoo vroeg niet meer zijn, juffrouw, daar ik u reeds op uw wandelrit aantref.* «Ik houd het meest van die vroege morgenuren,* ant woordde de jonge dame terwijl een vluchtig rood over haar wangen vloog. «Zelfs in den vroegen morgen is het op het slot bedompt en heet.* «Behoort u op het gindsche slot thuis vroeg de jonkman, en het scheen wel of zijn stem dof en drei gend klonk de jonge dame keek hem althans ver wonderd aan. «Juist, mijnheer. Ik ben de dochter van den von Altenbrak.* «0, dat had ik wel kunnen denken Met een verwonderden, trotschen blik mat de jonge dame hem van het hoofd tot de voeten. «Neem mij niet kwalijk, juffrouw,* haastte de vreem de zich toen te zeggen, «mijn naam is Eduard Montelli, Adeltrots BD MisM.

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Sneeker Nieuwsblad nl | 1910 | | pagina 1