VOOR Sm EN OSTWEN.
NIEUWS- EN ADVERTE5TIEBLAB
GESTICHTE^.
Zaterdag 10 September 1910.
No. 73
65e Jaargang.
ft
Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek.
Feuilleton.
dat een
Wordt vervolgd.
i
Zijn oppasser kwam binnen en meldde,
vreemde heer den luitenant wilde spreken.
»Hoe heet hij
»Die heer wilde zijn naam niet noemen.
«Die vervloekte kerelIk weet al, wat hij komt
doen Nu, laat hem binnenkomen
«Jawel, luitenant
De oppasser vertrok, en met zekeren angst zag Harry
den bezoeker tegemoet, die zoo geheimzinnig was.
Natuurlijk weer een van de «goede vrienden», die
kwam om geld te halen of om zijn diensten aan te
bieden. Nu, om het even, als het laatste soms het ge
val mocht zijn, was hij welkom.
Eenigszins verrast keek Harry het volgende oogen-
blik op, toen hij een slank jonkman, met ernstig, bijna
somber gelaat voor zich zag staan, die volstrekt niet we
gens geldzaken scheen te komen.
«Met wien heb ik de eer te spreken Waarmee kan
ik u van dienst zijn vroeg Barry beleefd.
«Het doel mijner komst zult ge onmiddellijk raden,
als ik u mijn naam noem, baron Ik heet Eduard
Montelli en ben de broeder van de jonge dame, met
welke ge voor eenigen tijd hebt kennis gemaakt
Harry kleurde, maar hij wist zich te beheerschen en
antwoordde «mijnheer Montelli, duid mij niet ten kwade
dat ik toch de reden van uw komst niet kan raden.
Wel heb ik voor eenigen tijd kennis gemaakt met uw
zuster, maar mejuffrouw Montelli heeft zelve gewenscht
die kennismaking niet voort te zetten. Ik streef er
naar, aan dien wensch te voldoen, en ik geloof, dat de
zaak daarmee is afgeloopen.«
ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500
regels 3 cent en van 1000 regels 21/, cent. Groote letters naar
plaatsruimte.
slecht geluimd, en licht kon dit ook van invloed zijn
op het fijngevoelige, edele ros.
Hoe kwam Harry toch in die vreemde, zenuwachtige
stemming Zou de schuld werkelijk liggen aan den
brief van Greta, waarin zij hem in eenvoudige, waardi
ge woorden herinnerde aan de vervulling van zijn
belofte, herinnerde, neen, dat was het rechte woord
nietGreta had hem niet aan zijn belofte herinnerd;
zij had eenvoudig geschreven, dat het haar vast besluit
was. hem niet weer te zien, totdat het hem mogelijk
zou wezen, zijn belofte te vervullen.
Dat verwenschte beloven ook 1 Hoe dikwijls belooft
men niet, de zon van den hemel te halen 1 En even
onmogelijk als het zou zijn, belofte te houden, even
onmogelijk scheen het Harry von Altenbrak, die kleine
Greta Montelli, de nicht van den slager Tiedemann, te
huwen. Nu, dat had Greta zelf wel kunnen begrijpen!
Zij was in Berlijn opgegroeid daar wisten de jonge
meisjes toch wel, dat een garde-officier uit een oud
adellijk geslacht niet trouwen kon met de nicht van een
slager.
Het merkwaardigste van het geheele geval was echter
dat Harry zelf die aangelegenheid niet vergeten kon,
dat de herinnering aan Greta hem niet wilde verlaten,
dat hij dag en nacht haar lieflijk gelaat voor oogen
had, ’s nachts meermalen verschrikt opvloog uit zijn
droom, waarin hij Greta zag, doodsbleek en met gebro
ken oogen neergezonken. Hij noemde zichzelven een
sentimenteelen dwaas, Hij wilde zich door genietin
gen verstrooien maar zijn prikkelbaarheid, de span
ning zijner zenuwen verergerde nog, en vooral heden,
nu zijn moeder hem geschreven had, dat zij de vol
gende week het geld zou zenden, bevond hij zich in
een toestand van zenuwachtigheid, die aan koorts
grensde.
HOOFDSTUK XX.
31). (Vervolg.)
Harry von Altenbrak bevond zich in een zeldzaam
opgewonden stemming, die hij zich zelf niet wist te
verklaren. Harry bezat een gevoelig hart, een leven
dig eergevoel en als het er op aankwam, zijn eigen eer
of die van zijn familie te verdedigen, ontzag hij geen
offer. Zijn grootste trots was zijn oude, eervolle naam;
niet de minste vlek mocht op het blanke schild zijner
eer rusten. Maar hoe jong hij was, hij had toch reeds
alle genietingen van het leven in de groote stad, alle
«passions* der groote wereld leeren kennen. Harry
was de verwende lieveling der dames uit de groote
wereld alle harten kon hij veroveren, en als een
vlinder fladderde hij van de eene bloem naar de andere.
Op de renbanen der hoofdstad was hij de held van den
dag, op de feestmalen na de wedrennen strooide hij
het goud met volle handen uit, en in dollen overmoed
had hij reeds twee malen een klein vermogen op een
enkele kaart gewaagd. Langen tijd was alles goed ge
gaan het geluk had den overmoedigen jongeling niet
verlaten. Had hij een enkele maal geldgebrek, dan hielp
zijn moeder hem uit den nood, of ook wel «goede vrien
den*, die hun geld gaarne ter leen gaven tegen kleine
wisseltjes, natuurlijk niet zonder goede winst, dat
spreekt van zelf. Harry dacht er nauwelijks aan, als
die «goede vrienden* voor drie maanden twintig procent
winst opstreken.
Tot heden was het Harry nog altijd gelukt, die
woekeraars op den bepaalden tijd te betalen maar nu
was zijn positie verre van aangenaam. Dat zijn vader
ziek was geworden, kwam hem nu juist slecht van pas.
Waar zou hij nu de vijf en twintig duizend mark van
daan halen, die hij binnen drie dagen moest betalen?
Zijn moeder had hem geschreven, zijn schuldeischer
voor korten tijd tot uitstel te bewegen, daar zij op het
oogenblik, omdat zijn vader zwaar ziek te bed lag, hem
onmogelijk die som gelds kon verschaffen. Harry moest
maar acht dagen geduld hebben, dan zou alles in orde
zijn. Maar die acht dagen waren voorbij, en er kwam
geen geld.
Slecht geluimd liep Harry in zijn fraai gemeubileerde
kamer heen en weder. Hij had het geld zoo dringend
noodig. Niet alleen om zijn schuldeischers tevreden
te stellen, maar ook voor de reis naar Baden-Baden,
waar binnen weinige dagen de eerste herfstwedrennen
zouden plaats hebben. Daar kon hij onmogelijk van
weg blijven 1 Hij had zich voor drie races aangegeven,
ook voor de groote «hunting-race* voor officieren aller
wapens, waarvoor de keizer een prachtigen eereprijs
had uitgeloofd. Dien prijs moest hij winnen 1 Den
geheelen zomer had hij zijn Engelschen halfbloed daar
voor getraineerd Als het dier hem op het beslissende
oogenblik maar niet in den steek liet 1 In den laatsten
tijd had het reeds dikwijls zulke vreemde kuren gehad;
soms stond het zonder eenige reden op eens voor een
hindernis stil, waar het anders spelende overheen vloog.
Of zou de schuld bij hem, bij den ruiter liggen
Harry was in de laatste weken zoo prikkelbaar, zoo
Er zijn velen, die steeds roemen op den
goeden ouden tijd, doch evenzeer velen, die
spotten met de oude dompers en achterlijken,
en steeds stoffen op den tegenwoordigen, zoo
snel vooruitgaanden tijd. De eersten zijn de
bedaarde, bezadigde, degelijke menschen, reeds
op eenigen leeftijd; de anderen zijn nieuwlich
ter», die maar al te veel hun oogen sluiten
voor het goede, dat ook de oude tijd had.
Laten we in ’t kort als ons antwoord op
deze twistvraag, een vraag bijna zoo oud
als het menschdom zelf, geven: Beide par
tijen hebben gedeeltelijk gelijk, deels on
gelijk. Er was veel in dien goeden ouden
tijd, dat in latere jaren verloren ging of maar
al te zeer afsleet. Maar ook de ouden had
den hun gebreken, waarvan de jongeren zich
gedeeltijk genezen hebben.
Laten we eens op een paar punten wijzen:
ruwheidgastvrijheid menschlievendheid
menschwaardig bestaan, verpleging en ver
zorging.
De ruwheid was in vele opzichten bij de
ouden grooter dan bij ons. Van verzachting
der zeden was eerst sprake, toen de beschaving
langzamerhand in de maatschappij doordrong.
Hoe wilder de volken zijn, hoe ruwer, harder,
wreeder. En dit is geen wonder. Neem onze
voorvaderen, de Friezen en Batavieren. Ze
waren gehard tegen de natuur en tegen ont
beringen en dat moesten ze wel zijn. Hun hui
zen, als men dit woord voor de door hen be
woonde hutten mag gebruiken, beschermden
niet als thans het verwende lichaam, lieten vrij
spel aan tocht en rook, sloten elk idee van hy
giëne uit. Hun kleeding geeft aanleiding
tot dezelfde opmerkingen. Hun voedsel even
zeer. Maar och, die taaie voorvaderen kon
den er tegen en moesten dat ook wel. Wij,
zwakke stumpers als we zijn, vergeleken bij
die robuste reuzen, zijn van onze geboorte af
verwend en verweekelijkt en komen als reeds
ver week elijkte schepseltjes, afstammende van
een verzwakt geslacht, ter wereld. Van af
onze geboorte wordt alles gedaan om ’t leven
in dat broze lichaam te houden, zoodat het niet
leert, zich tegen de natuur, tegen hitte en kou
de, honger en dorst, te groote vermoeienissen,
ontberingen en uitputting te harden. Maar
in den ouden tijd moest men er maar tegen
kunnen of anders vergaan. Het is in ’t groot
’t verschil, wat men thans in ’t klein in de
verschillende lagen der huidige maatschappij
opmerken kan. Ziet dat verweekelijkt zoon
tje of dochtertje van die rijkaards; het is van
zijn geboorte af zoodanig verwend, dat ’t niets
uit kan staan; alles is steeds gedaan om scha
delijke invloeden van hem te keeren, met ’t
gevolg, dat ’t niets meer uit kan staan, ziek
wordt en verkwijnt bij de minste tegenstrub-
belingen. Stel daar tegenover de kinderen
uit dat groote gezin der volksbuurten, of nog
liever de boerenkinderen, die niet zoo kunst
matig zijn opgevoed. Dat zijn geen zwakke
riethalmen, die gevaar loopen te breken bij ’t
minste verraderlijk zuchtje.
Thans wordt alles gedaan om zelfs ook ’t
zwakste leven er in te houden; vroeger moest
hij, die niet bijzonder sterk van gestel was, zich
maar harden tegen de natuur, tegen hitte en
koude en ontberingen, of sterven. Zoodoende
bleien vroeger alleen de sterken over, die
steeds sterker en geharder werden. Thans
blijven meestal ook de meest krakende wagens
doorrijden. En omdat de ouden sterker waren
en beter een stootje uit konden staan, zagen
ze ook minder dan tegenwoordig tegen zoo’n
stootje aan en bekommerden er zich niet over
als anderen zoo’n stootje moesten uitstaan.
Voeg hier nog bij, dat thans de kunst en de
wetenschap beter dan voorheen te hulp komen,
om de zwakke menschen tegen allerlei geva
ren te beschermen.
Er zijn nieuwere ideeën gekomen, die vroe
ger niet bestonden.
hard gezwoegd heeft om dan nog slechts een
schraal bestaan te vinden voor zich en de zij
nen, zonder iets te kunnen sparen voor den
ouden dag; als dè zomer van zijn leven geen
vruchten heeft kunnen oversparen voor den
laten herfst en daarop volgenden winter des
levens, en hij moet, afgeleefd en atgetobd, in
’t oudmannenhuis of besjeshuis ’t genadebrood
eten van de heeren, dan gevoelt hij zich te
zeer een minderwaardig wezen, afhankelijk
van de gaven der rijken, die hem niet uit
plicht helpen, maar halt met tegenzin, omdat
het toch niet al te best kan den armen sukkel
als een uitgeleefd dier te laten sterven.
Reeds het vooruitzicht op die toekomstige
afhankelijkheid maakt, dat hij zich reeds in de
kracht zijns levens een minderwaardige, een
lager soort mensch gevoelt. Zijn geheele le
ven heeft hij gezwoegd als een slaaf voor
weinig anders dan een slavenloon, in weinig
beter toestand dan die van slavendienstbaar
heid om later zijn oude dagen in nog afhan
kelijker toestand te eindigen en daarna van
den arme begraven te worden.
Maar het wordt anders, geheel anders, als
de mensch, ook die uit den arbeidersstand, als
kind goed gevoed en gekleed, menschelijk
gehuisvest en tot flink mensch opgevoed wordt.
Als hij daarna leert om als goed onderlegd
vakman een flink stuk, een onafhankelijk stuk
brood te verdienen. Als hij weet rechten te
hebben tegenover de verplichtingen, die hij op
zich neemt in een arbeidscontract, rechten te
genover patroonsrechten en verplichtingen te
genover patroonsverplichtingen. Als hij weet,
dat hij bij ongevallen of ziekte recht heeftop
verpleging en steun, die hem niet als een aal
moes van den meerderwaardige aan den min
derwaardige wordt toebediend op een wijze,
die zijn eergevoel kan en moet krenken. Als
hij er van verzekerd is, op zijn ouden dag niet
in een armhuis gestopt en van den arme be
deeld te zullen worden, maar recht heeft op'
een vaste uitkeering, die men hem verplicht is
uit te keeren, dan geeft dat een hoog gevoel
van eigenwaarde, een gevoel van mensch te
zijn, mensch evengoed als de rijkere.
Laat hij desnoods zijn oude dagen, in ver-
eeniging met anderen, slijten in speciaal daar
voor bestemde gestichten, toch komt niet de
vernederende behandeling van vroeger hem
aan zijn minderheid herinneren.
Van gestichten en inrichtingen gesproken,
Vroeger zorgde ieder meer voor zich alleen
en bekommerde zich niet om ’t lot der ande
ren. Thans eischt ook de armste voor zich
het recht op om een menschwaardig bestaan
te kunnen genieten.
En hier komen we op een terrein, waarop
de nieuwe tijd voordeelig afsteekt bij den
ouden.
Ja, zult ge zeggen, ook in de middeleeuwen
werd aan den arme veel liefdadigheid bewezen.
Dit getuigen u de vele stichtingen uit dien tijd,
bestemd om ’t lot van armen en ongelukkigen
te verzachten. Maar thans eischt de arme als
een hem toekomend recht, wat voorheen een
gunst was. Men wil nu voor ieder een zooveel
mogelijk menschwaardig bestaan, dat hem als
een natuurrecht toekomt.
Wat een reusachtig onderscheid. Ja, de lief
dadigheid en alles wat daarmee samenhangt,
zal wel nooit verdwijnen uit de wereld, maar
toch, de tegenwoordige maatschappij eischt
voor ieder brood en woning, kleeding en op
voeding. Van overheidswege moet gezorgd
worden, dat ieder, ook de armste, geneeskundige
hulp kan krijgen; geneeskundige hulp bij het
ter wereld komen, bij ziekte en ongevallen.
Onderwijs van overheidswege voor alle kin
deren. Schoolvoeding en schoolkleeding; ver
strekking van warme spijzen, vooral in den
winter; uitreiking van brandstoffen. Gratis moet
er gelegenheid zijn om te kunnen leeren voor
een ambacht of beroep. Verzekering tegen
werkeloosheid. Verzekering tegen en gratis
hulp bij ongelukken. Verzekering tegen in
validiteit en tegen den ouden dag.
Hier vooral noemen we groote verschillen
tusschen nu en vroeger.
Onze eerste voorvaderen kenden geen ge
stichten voor ouden van dagen, voor gebrek-
kigen en geestelijk minderwaardigen. In de
middeleeuwen kwamen er allerlei gestichten;
maar als de weezen in een weeshuis wer
den opgenomen en gratis verzorgd, was dat
een weldaad, een gave, waar men geen recht
op had, waarvoor men dankbaar moest zijn;
als de oude of ongelukkig geworden armen in
armhuizen werden opgenomen, was dat al
weer een gave, die dank vergde. En thans
is dat een recht. En dit is een groot ver
schil.
Het geeft vooral verschil in gevoel van men-
schenwaarde.
Als een oud mensch, die z’n heele leven
Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden,
franco per post f0,50.
Abonnementen worden te allen tijde aangenomen.
ttlWs 6ii Misiaai.