ft
VOOR S\li:k ES (IMSTHIkES.
S1EIIWS- ES AIimTESTlEBLlD
o
Op grooten voet leven.
65o Jaargang.
Zaterdag; 1 October 1910.
Een Misverstand,
No= 79,
Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek.
Feuilleton,
zijn.
Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
ABONNEMENTSPRIJS voor S n e e k f 0,40 per 3 maanden,
franco per postf0,50.
Abonnementen worden te allen tijde aangenomen.
ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500
regels 3 cent en van 1000 regels 21/» cent. Groote letters naar
plaatsruimte.
Doch niemand kan zijn noodlot ontgaan en toen zijn
kleine Elina eens van een reisje naar hare tante was
teruggekeerd, kon zij eten noch drinken, piano spelen
noch eenig verstandig woord spreken. In zich zelve
gekeerd, de groote blauwe oogen met onbestemde uit
drukking op het plafond gevestigd, zat zij doorgaans
zwijgend en bewegenloos te peinzen. Daar het plafond
echter eerst onlangs opnieuw gewit was en er absoluut
geen vlekje aan te ontdekken viel, scheen deze buiten
gewone manier eer een naderende ziekte dan een lastige
overdreven zucht naar zindelijkheid aan te duiden.
Moeder, onderzoek toch eens, of zij zich niet te
sterk heeft geregen, zeide papa tot mama.
Neen, de knoop van den corsetveter zat nog
juist op dezelfde plaats, als toen zij naar tante
was gereisd. Bovendien was het kind sedert dien tijd
eer magerder dan zwaarder geworden.
Op zekeren morgen, toen papa, na een stevig ontbijt,
in zijn kamer zat en zonder zich om iets ter wereld te
bekommeren, coupons knikte, verscheen zijn dochter
bij hem onder een vloed van tranen. De armen om
haar papa’s hals geslagen, drukte zij hem zoo hartstoch
telijk aan haar borst, als hem sedert zijn verlovingstijd
niet meer was overkomen. Daarop ging ze zitten op
zijn knie en kuste hem zoo feeder, dat zelfs een'Socrates
er door in verrukking moest zijn geraakt.
En toen kwam het er eindelijk uit: dat zij bij tante ’n
jongen advocaat had leeren kennen en dat zij van dat
oogenblik af zoo’n eigenaardig gevoel in haar hart had
gehad, dat zij het nauwelijks had kunnen uithouden
en dat hij zoo verrukkelijk danste en vandaag
misschien aanstonds al zou hij komen om papa een
bezoek te brengen, en zij was zoo v reeselijk bang
Zij wist, dat papa zoo ontzettend kort aangehouden
kon zijn en
Papa echter schoof haar van zich af, als was zij van
den booze bezeten, en riep een geheel leger onderaard-
sche machten tot getuigen aan, dat die advocaat, zoo
hij het werkelijk dorst wagen, hem onder de oogen te
komen, geen prettige ontvangst zou te wachten hebben.
Zijn dochter drukte bij deze krachtige verzekering
haar zakdoek voor de oogen en gaf snikkend te kennen,
dat het dan voor haar maar het beste zou zijn dadelijk
te sterven. Daarop begaf zij zich naar haar kamer, om
in stomme vertwijfeling een paar sentimenteele novel-
letjes te verslinden.
Papa Lundstrom stikte bijna van ergernis en verdriet.
Zoo’n onnut wezen, zoo’n advocaat zonder praktijk
En zoo maar driestweg de hand naar zijn kleinood,
zijn Elina, uit te strekken. Wel had hem zoo nu en
dan eens, in de nevelachtige verte, een met bloemen
versierd altaar voor den geest gezweefd, waaraan zijn
dierbare Elina eens zou knielen, doch, zooals van zelf
sprak, aan de zijde van een rijken, voornamen, in elk
opzicht uitmuntenden man, die ten minste een ridder
orde droeg en eigenaar was van een aanzienlijk handels-
huis of zoo iets. En nu zoo’n windbuil, zoo’n
slungel en Elina was immers nog maar een kind
hemelsche goedheid, daar wordt waarachtig geklopt.
Binnen
Een jonge man, buigende als een knipmes, trad
over den drempel.
Ik wilde
Uw dienaar, mijnheer. Ja, ik weet al wat ge wilt.
Zoo even heb ik van de zaak kennis gekregen. Gij
wiltde vredevaneen heden gelukkige familie verstoren,
om niets anders komt gij hier
Pardon, ik kom om
Ik verzoek u vriéndelijk, elke woordverdraaiing
achterwege te laten. Hier zit ik rustig met vrouw en
men reeds, al is men klein van stand en rang,
jaloersch op degenen, die in auto’s en op mo
torrijwielen nog veel gemakkelijker en verder
kunnen weg komen.
Als onze ouders van voor dertig jaren dat
gezien hadden, zouden zij van verbazing de
handen ineenslaan en denken, dat de weelde
ook den boerenarbeider bereikt had. En och,
binnenkort zal de kleine peddelaar afgunstig
kunnen worden op de rijkaards, die per bestuur
baar zweef- of vliegtuig het luchtruim door
klieven met een snelheid, welke de sneltrein niet
halen kan.
Ook de kleine man is lid van politieke en
sociale vereenigingen en omvat met z’n poli
tieke en sociale gedachten heel ’t land, ja, de
wereld. De eenvoudige plattelandsjongens
behooren tot een harmonie- of fanfarekorps,
een sportclub of iets anders, dat afleiding geeft
en de ambitiën levendig houdt.
En ze behoefden allemaal niet zoo uithuizig
te worden, omdat ’t in huis zooveel minder is
geworden. Integendeel, ook in dit opzicht zijn
we er hard op vooruitgegaan. Ze wonen
nu in woningen, die van overheidswege be
woonbaar zijn verklaard; wat een verschil met
zoo vele benauwde woningen van vroeger.
Men heeft zich binnenshuis ook beter geïnstal
leerd, men woont er geriefelijker en gezonder
en men eet ook beter en met meer weelde.
Vraagt maar eens aan oude menschen uit de
armere standen, hoe of ’t vroeger hiermee ge
steld was.
boter en
Wanneer men een vruchtboompje plant, zijn wortels
drenkt, zijn uitspruitsels afsnijdt, zijn stam ondersteunt
en de rupsen van zijn bladeren zoekt en dan als
nog pas de eerste vruchten u verleidelijk uit de groene
bladeren tegen lachen een geheel onbekend persoon
langs den weg komt en zegt Geef mij die vruchten
en bezorg mij een bord en een mes, opdat ik er mij
een schotel van kan maken zou men dien persoon niet
grenzeloos onbeschaamd noemen
Doch wanneer men een dochtertje bezit schoon als
een belle-fleur en aanvallig als een sprookjes-prinses.
en men heeft het meisje een zorgvuldige opvoeding
gegeven en het achttien, negentien jaar steeds trouw
voor alle stormen behoed en het met geheel zijn hart
lief gehad en er komt dan een wildvreemde man en
zegt: Waarde heer, geef mij als ’t u belieft het meisje
tot vrouw dan maakt men een beleefde buiging en
antwoordt Zeer veel eer voor ons, mijnheer 1 hoeveel
linnen, tafellakens, hoofdkussens, hoeveel geld moet
u bovendien nog hebben Neen, het is mij volkomen
duidelijk, dat de mensehheid menigen vader aanwijst,
wien het zwaar valt die soort van logica te verduwen.
Papa Lundstrom was in elk geval daartoe niet in
Staat, en de gedachte dat deze of gene indringer zijn
Elina van hem mocht vraten, was hem even onaange
naam als warme champagne, zakkenrollers of iets
dergelijks.
kind en daar komt ge nu als een bom
Het spijt mij, dat ik u misschien stoor.
Of ge ons stoort; mijnheer, kunt ge dan niet begrijpen,
hoe boosaardig het is, ouders hun kind te ontrukken
Kunt gij
Maar ’t ligt geheel niet in mijn bedoeling
Bedoeling O neen natuurlijk Dat kennen
we 1 U zult uw dochter niet verliezen, integendeel,
door deze verbintenis wint u nog een zoon. Zoo luidt
immers de phrase Natuurlijk zal het steeds mijn
aangenaamste plicht zijn, den kostbaren schat, waarvan
ik u nu beroof, zoo dikwerf mij maar mogelijk is, tot
u terug te voeren. Niet waar Dacht ge soms, dat
ik nog nooit op een bruiloft geweest ben en gehoord
heb, welk een onzin de heeren schoonzoons in zulke
gevallen gewoon zijn uit te kramen, terwijl de ouders
der bruid vervuld zijn van kommer over de naderende
scheiding
Mijnheer een betreurenswaardige dwaling
Jawel, een betreurenswaardige dwaling van de
ouders is het, aan zulk praat geloof te slaan, want als
men zijn ongelukkige dochter eens terug wenscht te
zien, moet men zelf de reiskosten dragen en bovendien
alle wissels van haar gemaal oi.derteekenen, die zij in
haar koffer meesleept Het is een gruwel
Mijnheer, ik vind uwe private aangelegenheden wel
zeer interessant, maar
Maar verder gaan ze u niet aan. Natuurlijk
niet. Ge neemt immers maar alleen het meisje met
daarenboven zooveel duizend gulden, en als die op
zijn, schrijft gij of uw vrouw om meer.
Maar mijn hemel, ik wilde u eenig en alleen
Uitplunderen. Daar komt echter niets van in.
Of dacht ge soms
Hoor mij dan tenminste toch aan
Wittebrood was een weelde-artikel,
kaas kostten te veel geld, zoodat
men er zoo zuinig mogelijk mee moest
De armere, de mensch van den vierden
stand, moet wel hooger levenseischen stellen,
omdat de opgedane kennis, ’t zien van de mo
derne beweging, van de snelle verkeersmidde
len en machines, van de talrijke vreemdelingen,
hem niet meer vrede doet hebben met ’t ar
moedig plantenleven van slavend proletariër,
dat hij vroeger gewoon was en voor lief nam,
omdat z’n ideeën de mogelijkheid van betere
levensposities voor iedereen nog niet durfden
bevroeden.
Natuurlijk kost deze kolossale vooruitgang
in alles ook veel geld, zoodat er veel meer,
in eiken stand, verdiend moet worden dan voor
een halve eeuw.
Alles gaat op veel grooter voet leven.
Alles! Niet alleen de particulier heeft ver
hoogde levensconditiën, een hoogeren levens
standaard, ook de overheid moest met den al-
gemeenen stroom meegaan, moest haar huis
houding op grootscher schaal inrichten.
En, nu zien we zoowel bij de overheid als bij
de particulieren hetzelfde verschijnsel, steeds
op te merken bij hen, die voortdurend naar
meer streven. Ofschoon de verdiensten zoo
veel zijn toegenomen, kunnen zij nog vaak
geen gelijken vooruitgaanden tred houden met
de uitgaven, die altijd nog sneller stijgen.
Ziet men dit laatste bij den particulier,
ook bij de overheid is ’t verschijnsel op te
merken.
Het gemakkelijkst zijn
staten aan toe. F
financiëel beheer,
dagelijksch bestuur
te stellen, omdat er nog zooveel is, dat nog
niet profiteert van de moderner weelde, nog
zooveel is dat roept om steun, om geld dus.
Doordat ze hun huishouden steeds weelderi
ger inrichten, is ’t met de gemeente-financiën
slecht gesteld. Gemeenten, die tot de belang
rijkste des lands behooren, roepen luide om
financieelen steun van de hooge landsregeering.
En juist die gemeenten doen ’t sinds jaren, op
welker werkzaamheid de bloei van ’t geheele
rijk rust. De enkele gemeenten, waar de rijke
renteniers heentrekken om er hunne, in de
werksteden oververdiende penningen in rust
te verteren, rekenen we niet mede; zij zijn niet
de plaatsen, die de grootheid van ’t rijk op
bouwen.
Verder denken we hier evenmin om de nog
al talrijke kleine plattelandsgemeenten, waar
men nog zoo eenvoudig mogelijk* behuisd is,
zoodat de moderne weelde, waartoe de rijks-
wetgeving haar dwingt, in die gemeenten
eigenlijk uitblinkt als een moderne schittering
tusschen oud-armelijke omgeving.
De gemeenten hebben meerdere bronnen,
waaruit de gemeentekas gevuld wordt, maar
de meeste dier bronnen vloeien steeds gelijk
matig en kunnen niet meer opleveren. De
fontein, waarvan de werkzaamheid en vrucht
baarheid naar omstandigheden geregeld kan
worden, is de hoofdelijke omslag. Maar deze,
door alle belastingbetalers zoo verfoeide bron
van kwelling, is in tal van gemeenten reeds
zoo ruim opengezet, dat ’t bezwaarlijk wordt, er
nog meer van te vergen. Het is wel gemak
kelijk te zeggen: Kijk, we hebben dit jaar en
de volgende jaren voor aan te brengen ver
beteringen nog zooveel extra-gelden noodig;
’t is ook gemakkelijk, ’t cijfer der percentage
van den hoofdelijken omslag nog met een
breuk of een heele te doen stijgen, maar de
burgers moeten ’t maar kunnen opbrengen en
die zijn, ook door al wat ’t moderne leven
en den harden strijd om ’t bestaan van hun
vraagt, reeds zoo zwaar belast.
Reeds jaren lang hoorde men dan ook de
kreet: De financiën der gemeenten moeten op
een anderen leest geschoeid worden.
Men denkt daarbij aan rijkssteun, zoodat
gelden, die nu in ’s rijks schatkist vloeien, ge
deeltelijk bestemd worden ter bestrijding der
gemeentelijke uitgaven.
Hierbij doet zich ’t feit voor dat de ste
delijke besturen hoe langer hoe meer als werk-
i er de provinciale
Bijzonder eenvoudig is hun
De provinciale staten en het
er van, de ged. staten, heb
ben veel macht en gezag. Ze vormen de schakel,
de verbinding tusschen de Hooge regeering
en de gemeenten en bevorderen als zoodanig
de rijkswetgeving en de uitvoering der rijks-
wetten. Maar bovendien hebben ze, in ’t kader
dier wetten, alle gezag in hun gewest, het op
pertoezicht op de gemeentezaken, het beheer
over provinc. dijken, vaarten, wegen, jacht, vis-
scherij, en wat meer der provincie is; als toe
ziende voogd der gemeenten remmen zij, waar
de gemeentebesturen te voort vat end willen zijn,
sporen tot werkzaamheid aan, waar deze te
groote laksheid toonen. En, terwijl ze on
danks dit gezag, weinig geld hebben uit te ge
ven, wordt haar de moeite bespaard zich in
te spanpen om financiëel rond te kunnen ko
men. Het gaat in de provinc. begrooting niet
zoo zeer om millioenen als om honderdduizen
den. En och, moet er door toevallige omstan
digheden eens wat extra geld zijn, geen nood,
de begrooting wordt opgemaakt en uitgerekend,
hoe hoog de opcenten op de rijkslasten moeten
genomen worden. Gemakkelijker kan ’t al
niet.
Maar de gemeentenen ’t rijk! Daar is ’t an
ders gesteld.
Beiden moeten meedoen met den vooruit
gaanden tijd en, mag de particulier op steeds
grooter voet leven, de gemeentelijke en rijks
overheid doet ’t niet minder. Waarbij de ge
meente dan nog voor een goed deel door
rijks wetten daartoe verplicht wordt.
Men zou zoo kunnen vragen: Wordt hier
ook, vooral dus door aandrijven van ’t rijk, op
te grooten voet geleefd?
En toch we durven die vraag bijna niet
Wanneer we zoo den tegenwooidigen toestand
met vroegere toestanden vergelijken, valt er
heel wat op te merken.
We zijn veel ontwikkelder, doordat we ge
middeld veel langer de school bezoeken en er
betere onderwijzers en leermiddelen vinden dan
voorheen.
We zijn vooruit gegaan in het huishoudelijk
en maatschappelijk leven, doen dit op veel
grooter voet. Waar onze voorvaderen uit de
17e eeuw éen deftig pak hadden, het trouw
pak van den vader ook nog kon dienen voor
de huwelijksplechtigheid van den zoon: waar
onze grootouders jaren en jaren lang met ’t
zelfde pak kleeren van degelijk zwarte stof
zich konden tooien; waar in den tijd onzer
ouders het dragen van twee jassen over elkaar
een kenmerk van weelde was; daar hebben wij
ieder jaar minstens een nieuw pak kleeren
noodig voor den Zondag, heeft ook de ar
beider in den winter twee jassen aan, moeten
onze dames (en de dochters onzer arbeiders
zijn ook juffrouwen), meer dan éen mantel of
kostuum per jaar hebben, naar de laatste mode,
zoodat de dienstbode niet is te onderscheiden
van haar mevrouw.
We zijn vooruit gegaan in uithuizigheid.
We gaan in grooter getale ons verwijderen
van onze woonplaats, om te zien of elders in
de wijde wereld ook meer fortuin is te maken;
we zien de landverhuizers gaan naar Noord
en Zuid-Amerika, waar ’t blanke ras steeds
dichter een werelddeel bevolkt, dat viermaal
zoo groot is als het oude Europa. Onze rei
zigers hebben niet meer genoeg aan ’t eigen
land als terrein voor hun handelsoperaties. Maar
ook voor ’t genot is de uithuizigheid een be
hoefte geworden, De arme maakt nu een jaar-
lijksch reisje, waar vroeger de burgerman
tegen opzag, omdat ’t zoo ver was, zoo langen
tijd vorderde en ook zooveel kostte. Men is
ook veel meer uithuizig in dien zin, dat men
meer naar tooneel- en muziekuitvoeringen,
naar koffiehuizen en speeltuinen gaat. De ar
beider op ’t platte land heeft z’n flets, die hem
in de week vlug naar zijn werk brengt, ’t mo
gelijk maakt, dat hij ook verder van huis z’n
arbeid kan verrichten, en des Zondags
trekt men er peddelende op uit; alleen wordt
{.COURANT