VOOR SUB ES OHM.
Ï1EIIW8- ES 1IIÏERTE5TIERLII)
Een begeerlijke partij.
Woensdag 19 October 1910.
65e Jaargang.
No. 84.
Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek.
Feuilleton.
Amsterdamsche Brieven.
onze
Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek t;0,40 per 3 maanden,
franco’ per postf0,50.
Abonnementen worden te allen tijde aangenomen.
Intusschen blijft
voor Volksvlijt.
ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500
regels 3 cent en van 1000 regels 21/, cent. Groote letters naar
plaatsruimte.
men kan denken, kwam deze opmerking van den notaris.
Daar ben ik nog zoo zeker niet van, mijnheer Bruns-
ley, sprak een kaalhoofdig man, die tegenover hem
zat. Onze geachte overleden vriend wist, dat zijn
nichtje
Stiefnichtje, viel de notaris hem in de rede.
Dat zijn stiefnichtje, May Denniston, een jonge dame
is, die waarschijnlijk zal trouwen en ook goed doet met
spoedig te trouwen. Een landgoed met een inkomen
van zestig duizend gulden ’s jaars (om niet te spreken
van wat er nog bijkomt) zou voor een ongetrouwde
vrouw een last zijn. Zij zou niet weten, hoe het geld
te besteden en aan alle kanten bedrogen en bestolen
worden.
Ik ben van plan, haar morgen mee te nemen naar
de stad en daar een goeden man voor haar te zoeken,
zei mevrouw Pritchard, de vrouw van den kaalhoofdigen
heer. Ik zie haar daar zitten met dien mageren jon
gen, die altijd om baar heen draait, en ik geloof, dat
ik goed doe, haar van hier weg te halen.
Zij stond op en ging naar de deur, die zij bereikte
vóór den notaris, die zoo beleefd wou zijn ze voor haar
te openen. Toen zij op het terras verscheen, sprak
Phil tot zijn metgezellin
Wat zal je daar in Londen veel aanbidders krijgen!
Dat hoop ik, antwoordde het meisje schalks.
Ik denk (hij vermande zich), ik denk dat je wel een
van allen zult trouwen.
Dat is best mogelijk, zei het meisje, terwijl zij kei
steentjes in de hoogte gooide, om ze bij het neervallen
weer op te vangen.
Voor mij is er natuurlijk geen hoop vroeg hij met
smeekenden blik.
May, oogenschijnlijk vol aandacht voor de vallende
steentjes, antwoordde alleen door het hoofd te schudden.
Gelijk ik reeds een paar malen in m’n brie
ven de noodzakelijkheid van ’t verbreeden der
Vijzelstraat aanduidde, er op wees, dat indertijd
de Raad het voorstel van Burg, en Weth.
approuveerde om die verbreeding in ’t voor
uitzicht te stellen, wordt hierop ook door an
deren de aandacht gevestigd. Burg, en Weth.
willen de rechterzijde (van de Munt at gere
kend) der genoemde straat een twintigtal me
ters laten terugwijken. Dit zou voor al de
winkelzaken aan die zijde gewoonweg vernie
tiging of verdwijning beteekenen. Iemand
komt nu met een ander plan opdagen. Na
tuurlijk wil ook hij de Muntsluis verbreeden
en dan moest de stad aan beide zijden der
Vijzelstraat een behoorlijk aantal meters ont
eigenen, zoodat er, behalve de twintig meter
voor de straat, nog gelegenheid is om aan weers
zijden ondiepe winkels te bouwen. Hij meent,
dat de straat dan rechter op Kalverstraat en
Rokin zal uitloopen, een mooi modern aanzien
zal krijgen en de grond, die er overschiet, zoo
duur verkocht zal kunnen worden, dat de stad
er niet zooveel bij zal hoeven te leggen.
Nu, zonder onteigenen zal dit ook zeer
moeilijk gaan. B. en W. kunnen wel bepalen,
dat de voorgevels der bedoelde panden bij
verbouwing zoo- en zooveel meter achteruit
moéten gebracht worden, maar dan zal ’tlang
duren voor de totale verbreeding een feit is
geworden. Dit is duidelijk als de dag en bijv,
nog dagelijks op le merken aan de Lepelstraat,
een zijstraat van de Weesperstraat; die heele
straat is verbreed op eenige panden na, welke
bij de Weesperstraat liggen en waar dus die
verbreeding ’t noodigst zou zijn.
Neen, B en W. moeten toepakken. De door
braak van de Raadhuisstraat heeft voor eenige
jaren bewezen, dat op die wijze gezonder toe
standen te krijgen zijn.
Thans wachten we op de aanstaande verbree
ding van de Paleisstraat bij den Dam. Dat is
daar een onhoudbare toestand. Van rechts-
houden, juist op drukke punten zoo doelmatig,
kan hier in die trechtervormige straat geen
sprake zijn; immers de tram laat aan de Pa
leiszijde haast geen ruimte voor voetgangers
over.
Een pas genomen besluit van B. en W.
wijst op nog meer straten, die te nauw zijn.
In zijn vergadering van 30 Sept. j.l. heeft ’t
Dag, Bestuur bepaald, dat met ingang van 1
Nov. a.s. in de Nieuwe Hoogstraat slechts
stapvoets mag gereden worden.
En of ’t daar noodig is. Ge weet, waar die
straat te vinden is.
Van den Dam af, door den Vijgendam,
krijgt ge eerst de Damstraat en de O. Doelen
straat, die vroeger ook zeer nauw waren, maar
jaren geleden op de tegenwoordige breedte ge
bracht zijn; een breedte, die thans heusch niet te
ruim genomen is. Want of’t daar vol kan zijn!
Maar enfin, met deze beide straten schikt ’t
nog. Dan volgen echter de Oude en de Nieuwe
Hoogstraat. Druk, druk, altijd druk en lang
geen tien meters breed.
Als daar ruimte was en de Vijgendam ver-
verbeterd, zou hier een tramlijn allernoodigst
zijn. Nu is die ook wel noodig, maar - dood
eenvoudig onmogelijk. Zeker, door de Vijzel
straat rijdt ook een tram en, waar ze van ’t
Rembrandtplein, langs ’t Gouden Hoofd naar
den Binnen-Amstel rijdt, is nog minder ruimte;
maar door de beide Hoogstraten een tram,
dat zou gewoonweg onmogelijk zijn. Hoe
langzaam zou ze daar moeten rijden? Ja,
soms zou ze een tijdje vóór- noch achteruit
kunnen. Men zou veel vlugger kunnen loopen
dan trammen.
Van snel rijden gesproken, dat doet
tram toch al niet.
op de rails voor de achteraan komende tram
uit en wijken eerst na herhaald bellen van
den wagenvoerder. Als men eenmaal weet,
dat de trams harder moeten rijden, zorgt de
voetganger wel, de trambaan even vrij te laten
gelijk de spoorbaan, prent men de kleintjes in,
niet op de rails te spelen en de politie kan wel
beter zorgen, dat een brutaal koetsier of kar
rijder uit de richting blijft.
Intusschen heeft October heel wat mooie
die deden denken aan de
Octobermaand van 1908, toen het in
warm was, dat alle koffie-
Vcoral »de Telegraaf* verzamelde in de laat
ste weken tal van klachten over te langzaam
rijden en gat plaats aan sarcastische bespotting
daarvan; wees er op, dat men in andere sleden
veel sneller durft te rijden.
Kijk, ’t is met dat snelle rijden zóó gesteld.
Wie uit een kleine plaats in de hoofdstad
komt, ijst van ’t tramgevaar, terwijl een A’-
dammer er heel geen vreemds in vindt. Dus
een buitenman vindt, dat die trams toch af
schuwelijk hard rijden, terwijl de A’dammer de
gang erg gewoon vindt en alleen ’t land heeft,
dat er zooveel stopplaatsen zijn en er niet
vlugger gereden wordt. De wagenbestuurders
hebben hun vaste voorschriften: in dat gedeelte
straat mag zoo hard, in een ander deel weer
harder of moet langzamer gereden worden.
Alles voorschrift, alles volgens reglement.
Aan ’t initiatief van den wagenbestuurder
wordt ongevger niets overgelaten. De tram
rijdt in sommige straten dus uiterst langzaam; als
men de halten meerekent, kan men er haast
tegen loopen; vooral als er dan halten zijn, als
bij ’t Kommandantshuis, waar de trams op
elkaar en op de passagiers moeten wachten.
Ze kan zoo snel rijden en ’t valt vaak zoo
tegen, hoe lang ’t wel duurt. Voeg daarbij,
dat de tram, gemiddeld gerekend, een omweg
maakt, soms een grooten omweg. Wie bijv,
op den Dam is en naar de eilanden moet, naar
de Kattenburger kade, en vlug ter been is,
kan even snel per pedes apostolorum dan met
lijn XIII gaan; ja, soms wint de voetganger
het. Je gaat van den Dam door Damstraat
en Hoogstraten, Snoekjessteeg, Oude Schans,
Rapenburg en bent dan eerder over het Ka-
dijksplein dan de tram. Deze gaat ook van
den Dam, moet soms wachten op lijn I, die op
dezelfde rails staat. Want lijn I heeft voor
de Bisschop z’n seinklokje en gaat niet weg
vóór dit schelt. Dan moet lijn XIII wachten
op den hoek van Nieuwe Kerk en Postkantoor,
waar voor haar de seinklok staat, over N.
Z. Voorburgwal en Stationsplein naar de Prins
Hendrikkade rijden en komt met nog weer
een omrit op het Kadijksplein. Voeg hierbij,
dat langs de Prins Hendrikkade slechts enkele
rails ligt en dit oponthoud kan geven.
Neen, het kan vlugger. Thans vertrouwen
de menschen op de langzaamheid der tram.
Voetgangers mijden de rails niet. Karren
steken nog gauw even over; de tram zal wel
zoolang remmen. Koetsiers rijden parmantig
Achter in een groot park stond een rood steenen
gebouw, dat eigenlijk grooter was dan het er uitzag,
en beschenen werd door de middagzon. Op de helling
vóór het huis was een tuin aangelegd, tusschen het
huis en den tuin in bevond zich een terras, dat be
grensd werd door een laag steenen muurtje. Op dit
muurtje zat een in rouw gekleed jong meisje, en op
eenigeu afstand van haar liet een jonge man van om
streeks gelijken leeftijd zijn voeten bengelen over een
perk met reseda. Het was Philip Wadham, de kleinzoon
van een verren neef van den overleden squire. Deze
had den knaap tot zich genomen toen hij twee jaar
geleden zijn ouders verloor, had zijn opvoeding bekos
tigd en hem een jaargeld van 2000 gulden nagelaten.
Iu de nabijheid stond een raam open en daar kon
men drie andere mannen en een vrouw van middelbaren
leeftijd ontwaren.
Ik wou, dat ik hooren kon wat zij zeggen, sprak het
meisje fluisterend tot haar metgezel. Ik meen stellig,
dat ze het over mij hebben.
Met een soort van droeve bewondering keek de jonge
man naar het mooie gezichtje vóór hem, maar zeide
Werkelijk had men het over haar, want ziehier hun
gesprek
Het is een waar woord der ouden, dat een man. die
zQn eigen advocaat is, eeu dwaas tot klant heeft. Zooals
Als de squire eerst niet begon hij op bitteren
toon, toen May hem in de rede viel
Zeg nu niets ten nadeele van oom.
Dat was ik niet van plan. Ik wou alleen maar zeggen
dat, als hij een arm man was geweest, alles anders
zou zijn geloopen.
Natuurlijk zou dan heel veel anders hebben kunnen
zijn, sprak het meisje bedaard. Dan zou mijn lieve
nicht, zooals ze zichzelf noemt, niet zoo verbazend
verlangend geweest zijn om mij mee naar Londen te
nemen.
Daar de lieve nicht nu binnen het bereik harer stem
men gekomen was, stond Phil op en slenterde weg
met de bitterheid in het hart.
Ik heb mijzelf geen goed gedaan, met wat ik zei,
dacht hij droevig. Wat ben ik toch een ezel Alsof
dat de manier is. om een meisje als May van me te
doen houden Maar wat komt het er op aan Nu
kan ’t mij toch niets meer schelen. Binnen een jaar
is zij getrouwd, maar één ding is zeker, ik zal haar
huwelijk niet bijwonen
Het was hard voor hem dat het meisje, dat hij zijn
heele leven had liefgehad, nu buiten zijn bereik was.
Maar te weten, dat zij nu naar Londen gevoerd werd,
om daar bewonderd en ten slotte aan den hoogsten
bieder gegeven te worden, was meer dan hij verdragen
kon.
May bemerkte bij haar komst te Londen, dat haar
faam haar reeds was vooruitgegaan. Ieder scheen al
alles te weten omtrent haar oom, den heer Wadham
van Wadham Hall en diens testament. Ieder was
bekend met het feit, dat zij in het bezit zou komen van
een zeer schoon landgoed, als zij vóór 12 Juli trouwde
dat was binnen een jaar na den dood van den squire
terwijl zij niets zou krijgen als zij hier niet aan
dagen gegeven,
grillige
de eerste helft zoo
huizen de stoelen en veranda-zeilen nog buiten
hadden; terwijl het in de tweede helft plotse
ling geducht begon te vriezen, zooals het ge
durende den geheelen winter van 1909/T0 niet
gevroren heeft. Van regen was nu weer geen
sprake en daar hebben wij, met onze duin- en
Vechtleidingen, geen behoefte aan. Men ge
went zoodanig aan zulk weer, dat men het nog
steeds een nazomer gelieft te noemen, terwijl
we toch al stevig in ’t najaar zitten. Natuur
lijk, 's avonds werd het wat te koud. Maar
och, dan zit men eerst in comedie of bioscoop
of variété en neemt later een gezellig afzak
kertje in een der café-paleizen.
Wat de schouwburgen betreft, men kan na
tuurlijk weer te kust en te keur gaan. Prot
geeft in Frascati nog steeds »Hotei de Poes«,
dat al heel wat uitvoeringen beleefde, evenals
Solzer en Hesse reeds tientallen opvoeringen
gaven van de klucht »Heb je ’t Kind al
gezien?< Eerst speelden ze dit bij Van Lier.
(De gebroeders Van Lier hebben, zooals ge
weet, in hun Grand Theater, Amstelstraat, geen
eigen gezelschap meer. Den geheelen zomer
hebben Albert frères er hun bioscoop ver
toond en verder kwam er zoowat van alles,
omdat ’t gebouw toch disponibel was. Thans
zijn de Duitsche Operettes er weer, afgewisseld
door de bioscoop.) Daarna gingen de beide
komieken met hun stuk naar den Holl. Schouw
burg, waar ook zoo vaak reeds »De roode pet<
gegeven werd. Het Rembrandt-theater heeft
natuurlijk zijn Nederl. opera- en operette-gezel-
schap; de Stadsschouwburg blijft deftig z’n
stukken vertoonen en is gelukkig zoo goed
geweest om toe te staan dat Louis Bouwmees
ter er de volgende maand, met medewerking
van de artisten van ’t Kon. Ned. Tooneel, z’n
jubileum-stuk zal geven. i
Willem Roy aards in ’t Paleis
voldeed. In geval zij twaalf maanden ongetrouwd
bleef, moest het landgoed komen aan eenige liefdadige
instellingen. Het was alles de schuld van die verve
lende couranten.
Maar May vergat spoedig het onaangename van die
algemeene bekendheid en begon plezier te hebben in
spijt van den rouw, dien zij droeg. Er werden voort
durend partijtjes gegeven heel kalm, begrijpt u,
omdat onze lieve May nog in den rouw is, om met de
woorden van mevrouw Pritchard te spreken, maar daar
om niet minder vroolijk. Er kwam een groot aantal
aanbidders, jongen en ouden, armen en rjjken.
Een van de meest volhoudende onder hen was een
baronet uit het Noorden, die vond, dat hij May een
groote eer bewees, door haar ten huwelijk te vragen.
Lieve jonge dame hm 1 begon sir Gilbett, ik
geloof dat u de reden van mijn komst wel begrijpt.
Uwlief,bekoorlijk beeld heeft mijn hart ingenomen sedert
zes maanden geleden.
Ik ben niet zoo heel jong meer, miss Denniston,
maar ik geloof zeker, dat wij samen best overweg zouden
kunnen, en wat mij aangaat, ik kan u verzekeren, dat
ik een trouw en - goed echtgenoot zal zijn. Om kort
te gaan, miss Denniston, wilt ge mijn vrouw worden
De waardige baronet was eenigszins doof, en was dus
genoodzaakt zijn hand aan het oor te brengen om het
schuchtere »ja« te hooren, dat over de lippen der schoone
kwam.
Lieve miss Denn;ston, lieve May, dat mag ik nu
wel zeggen, niet ik ben verruktJe hebt mjj
tot den gelukkigsten man op aarde gemaakt.
Maar de afgesproken twaalf maanden zouden, zooals
de baronet heel goed wist, weldra om zijn, en vóór hij
haar verliet, vond hjj het gewenscht den trouwdag te
bepalen.