NlfflWS- ES AMERTEWIEBLl»
ÏWK SIM EH OWfflEl
BLOOKER’S
CACAO
De moeilijke kea^e.
,1
W erkstakingen.
Zaterdag: 22 October 1910*
65e Jaargang.
No. 85.
Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek.
Feuilleton,
DAALDERS
B
is goedkoop
tariërs.
Maar
Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek t 0,40 per 3 maanden,
franco per postf0,60.
Abonnementen worden te allen tijde aangenomen.
-
Sta er op
voor
roepen 't luide uit:
En ze
die verdrukt
van
binnensloop. Ze bewoog zich nieteerst toen het be
vende meisje op den rand van het bed zat, wendde ze
de oogen naar haar toe en zag, hoe Grete de dikke
kindertranen over de wangen rolden. Toen schoof ze
een weinig op zij om plaats voor haar te maken, sloeg
den arm om haar heen en zei Jij, kind 1
En Grete drukte zich tegen haar als tegen een moeder
en mompelde
Ik ben zoo bang, Anneke, ik ben zoo bang
Waarvoor toch, zusje
Voor het vreemde land.
Anneke zweeg een poosje. En toen ze eindelijk sprak,
was haar stem veel ernstiger geworden.
Heb je hem dan niet lief, jouw Jahn
Och ja, dat wel. Maar hij moest hier bij ons in
Lubbin blijven, waar alles ordelijk en vreedzaam is.
Wat heeft hij er aan, als hij daar ginds in de gevaarlijke
woesternij zit
Je moet, zei de blonde Anneke.
Ik kan niet, zei Grete. Ik ben zoo bang
Ik wil je wat zeggen, zusje. Morgen als de zon
opgaat en de klokken luiden, als de Pinkster-Zondag
begint, ga dan naar den man, dien je lief hebt, en zeg
moedig en fier Waar gij heengaat, daar wil ik ook
heengaan. Dan zult ge beiden een heerlijk Pinkster
feest vieren.
Grete sprak niet meer tegen. Ze schreide zacht.
Toen stond Anneke op en bracht haar tot kalmte en
bleef bij het bed zitten, tot de Pinkstermorgen aanbrak;
de klokken van het dorpje luidden en de zon haar rood
gouden licht in het kamertje deed stroomen. Maar Grete
sliep kalm door.
Den volgenden dag ontweken de zusters elkander
en hadden ook genoeg met de toebereidselen voor het
feest te doen.
Slot volgt.
bezit wilde nemen, en hij had gezegd »lk ga nu
weer naar ’t vreemde land en bouw mij op den ver
overden grond een stevig huis, en als ik dan terugkom,
haal ik mij een vrouw
En nu was Jahn Andersen teruggekomen. Zijn oude
vader was met den brief van den een naar den ander
geloopen en had de gasten voor het Pinksterfeest uit-
genoodigd en daarbij zulk een guitig gezicht gezet,
dat men begreep, dat er op dezen feestdag nog een
heel bijzondere plechtigheid zou plaats hebben.
Niemand in Lubbin verkeerde in het onzekere, wie
Jahn Andersen als vrouw mee zou nemen naar het
nieuwe Duitsche land. Van den dag af, toen zijn vader
de beide meisjes, welke zijn stiefzuster onverzorgd
achterliet, tot zich had genomen en de beide schepseltjes
och zoo klein en bang in moeders waschmand hadden
gelegen als een bruin en een blond haasje in de kool, was
Grete met haar bruine oogen steeds zijn speelkameraadje
geweest. En zoo was het gebleven en kleine Anneke
trok zich meer en meer voor haar meer begunstigde
zuster terug, want Grete was altijd vroolijk en geneigd
tot pret maken, ofschoon soms ook een boosaardig klein
katje en volstrekt niet altijd vertrouwbaar. O neen
Jahn Andersen moest er heden nog met een zuurzoeten
lach aan denken, hoe het hem gegaan was, toen hij
eens met vacantie thuis kwam en de nieuwe hofhond,
die hem niet kende, op hem aan vloog. Toen zat Grete
in een wip boven op een wagen met klaver en schreeuw
de als een speenvarken, terwijl de blonde Anneke, nog
bleeker dan anders, het woedende dier bij den halsband
terugtrok en zich door hem handen en armen liet stuk-
krabben zonder een kik te geven. En hij nam de snik
kende Grete van den wagen, liet zich vertellen, hoe
ze voor hem in angst had gezeten, en kuste haar troos
tend de tranen van schrik van de wangen.
Maar inwendig bleef hij zich toch altijd bij de her-
in nering aan ’t gebeurde wat ergeren en rezen er
vragen van twijfel bij hem op. Acht dagen was hij
nu reeds thuis en morgen was het Pinksteren, dan
zouden de buren komen om hem zijn verloving te hel
pen vieren. Niemand was in ’t onzekere omtrent zijn
keuze, hij zelf echter wel. Want wat hij noodig had
daar ginds in dat vreemde land, dat was niet een stuk
speelgoed voor uren van verliefdheid, niet een vleiend
katje met fluweelen vel dat was de vrouw in den
vollen zin des woords, de dappere kameraad, de ver
standige vriendin, en
Was Grete deze vrouw
Hij had bij zijn moeder in de keuken gezeten en haar
deelgenoote gemaakt van al de twijfelingen, die zijn
hart bestormden, en de oude, ervarene vrouw had ge
glimlacht en gezegd
Vraag het haar zelf, mijn jongen
Toen was hij haar gaan zoeken, maar had haar nergens
gevonden. Toen hij in Anneke’s kamertje wilde kijken
om haar naai haar zuster.te vragen, had ze hem bleek en
hartstochtelijk op den drempel tegengehouden.
Wees toch niet zoo woest, meid. Ik wil immers
maar weten, waar Grete is.
Ik weet het niet. Onder het zware, blonde haar
fonkelden de oogen werkelijk boosaardig. Ga weg 1
Toen was hij heengegaan. Maar Grete vond hij niet.
En na het eten gingen de beide zusters samen naar
boven.
Dezen nacht lag de blonde Anneke languit gestrekt
op haar bed, alsof zij gestorven was, en haar wijd ge
opende, brandende oogen volgde de maan, die over
de helderwitte muren gleed, in haar bewegingen. Het
was een heerlijke nacht, vol geur en warmte.
Zij voelde de minuten verloopen als bloeddroppels,
en elke minuut was er een van doffe smart. Ze schrikte
niet eens, toen de deur plotseling open ging en Grete
te ontvangen
en goed.
en broederschap! Dat
F
twee dingen waren de Lubbiners even trotsch
op de aan flarden geschoten Fransche vaandels, welke
in 1814 hun landheer met een hoop vrijwilligers uit
het dorp aan den overkant van den Rijn uit het vuur
had gehaald, en op den achterkleinzoon van dezen koenen
ruiter, op Jahn Andersen, den Afrikaander. Die had
bij den Waterberg acht gewonde kameraden uit de
vuurlinie naar de verbandplaats gedragen en dat was
toch nog heel wat anders dan het doldrieste huzaren
stukje van zijn voorvader! Jahn was zijn kapitein Francke
met jeugdig vuur door woestijnen en gevaren gevolgd
en was lang niet in zijn schik, toen de dokter hem
wegens een schouderwonde buiten gevecht stelde en
naar huis zond.
Heel Lubbin had zijn terugkomst meegevierd en was
trotsch op hem geweest, toen hij in het voorhnis van
van het oude heerenhuis stond in zijn grijze, versleten
tropenuniform, met den hoed met gaten op het hoofd
waarvan hem een ellendige kaffer de kokarde had af
geschoten, de ridderorde op de borst en in de licht
blauwe oogen den zoekenden droomersblik, welke den
menschen eigen is, die de oneindigheid in ’t aangezicht
hebben gezien.
En des avonds, toen ze allen om hem heen zaten onder
den reuzenolm in den tuin, vader en moeder en de
vrienden uit het dorp, en tegenover hem de beide aan
genomen zusters, die de handen stil gevouwen hiel
den, toen had hij de bruine overwinnaarsvuist voor
zich op de tafel gelegd, alsof hij van iets onzichtbaars
ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500
regels 3 cent en van 1000 regels 21/» cent. Groote letters naar
plaatsruimte.
en geestelijkheid
niet meer zoo te tellen, maar werd de derde
stand verdeeld in rijken en armen, met de
meest schemerachtige grens tusschen beide.
En nu begonnen de voorvechters van den vier
den stand, den stand
der armen, der loonsla
ven, der proletariërs. Zij vechten ook alleen
hun stand, al ’t andere negeerende. Zij
Wat is de vierde stand?
antwoorden: Het is de groote massa,
en uitgezogen wordt ten bate
’t kapitaal, dat zich steeds meer ophoopt
in de handen van enkelen, van de geldaristo-
craten, de mijnmagnaten, de trustbeheerders
en hoe ze verder mogen heeten, die zich vet
mesten met ’t bloed en den arbeid der prole-
Het is de groote massa der loonsla
ven, die een mensch-onteerend bestaan leiden,
leven in afzichtelijke achterbuurten, te veel
hebben om te sterven, te weinig om er mensch-
waardig van te leven.
Nu is het niet meer de eenling, die roept
in zijn verdrukking. Neen, de eenlingen heb
ben zich vereenigd tot vereenigingen, bonden,
syndicaten, secretariaten. En nu roept men ’t
luide uitWat moet de vierde stand zijn?
Het antwoord, door hen zelf gegeven, luidt:
De vierde stand moet alles zijn. Hij, de pro
ducent van alles, moet ook de bezitter, de
later hoorde men zoo niet van staken. Dege
nen, die arm waren, droegen misschien morrend
hun juk, de slaaf vloekte zijn ketenen, de hoo-
rige zijn armoedig bestaan; maar wat zou hij
daar verder aan doen? Hij was de eenling en
al zou hij zich verzetten, wat zou ’t hem
geven?
In ’tzelfde Rome, destijds reeds beheerscher
geworden van geheel Italië en een goed deel
der landen om de oude wereldzee, werden de
rijke patriciërs nog eenmaal opgeschrikt. Niet
slechts de slaven der groote stad, die als zwaard
vechters elkaar moesten dooden ten pleiziere
van de aanzienlijke toeschouwers, maar ook
hunne lotgenooten daar buiten stonden op en
slechts met groote moeite werd de groote ver
bitterde schare bedwongen, werd de opstand in
bloed, in veel bloed gesmoord.
Doch, zooals we reeds schreven, van sta
kingen zooals we die tegenwoordig kennen,
weet de geschiedenis niet te spreken. De een
ling, de ongelukkige, de verdrukte mocht an
dere lotgenooten om zich heen zien, die mee
in opstand kwamen, wat konden zij doen te
gen ’t gezag, wat tegen de rijkaards, die door
’t gezag ondersteund werden. Al waren die
rijkaards ook de grootste uitzuigers. Al baad
den die zich in weelde door ’t zweet en ’t
bloed der ongelukkige armen. Al beschouwden
ze die ongelukkigen ook als een lager menschen-
soort, niet waard veel beter dan als werkvee
behandeld te worden. Al zagen ze die armen
met verachtelijken, meedoogenloozen blik aan
en spotten ze met hunne klachten.
De wereldbeschouwing was in al die eeuwen
zoo geheel anders dan tegenwoordig. De arme
wist niet beter, of hij was de mindere van den
rijke, de slaaf of hoorige wist zich de mindere
van zijn heer.
De Kruistochten brachten verandering; de
onvrije vernam dat de Kerk hem toestond,
zonder verlof van zijn heer, ’t kruis aan te ne
men om, als hij levend uit ’t verre Oosten
terugkwam, daarmee zijn vrijheid te ver
werven.
Dit bracht verandering; doch ook daarna
was er onderscheid tusschen rijk en arm, tus
schen heer en knecht.
Ook de Hervorming, de groote Kerkrevolu-
tie bracht niet de ideeën, die wij thans kennen.
Veel later kwam de groote staatkundige re
volutie van 1789.
Vrijheid, gelijkheid
In onze schooljaren leerden we ook de ge
schiedenis der Oude Romeinen. Rome, na den
heroïschen tijd, den fabeltijd der koningen,
een republiek geworden, zag zijn macht steeds
aangroeien. Gelijk Sparta, wist ook ’tobde Rome
door z’n militairisme de hegemonie en de ge-
heele heerschappij in een steeds grooter wor
dend deel van Italië te verkrijgen. Maar de
voordeelen van den krijg kwamen in de han
den van slechts weinigen, die reeds rijk wa
ren, en de plebejers, die verplicht waren ten
strijde te trekken, werden door dien strijd
steeds armer, omdat zij daardoor aan hun
veldarbeid werden onttrokken. De ontevre
denheid steeg zoo hoog, dat de arme menigte
buiten Rome naar den Heiligen berg week en
geen lust toonde, weer in de moederstad terug
te keeren. Dit wekte groote bezorgdheid in
Rome, want met enkel aanzienlijken zou de
stad ten gronde gaan.
Eindelijk ging een der waardigste grijze se
natoren naar de plebejers op den Heiligen berg
en trachtte hen te overreden tot terugkeer
naar de stad; o. a. gebruikte hij de sedert be
kend gebleven parabel van de leden van ’t
menschelijk lichaam.
Die leden weigerden te werken; de handen
wilden niet meer arbeiden, de voeten niet meer
gaan, de mond niet meer kauwen. Tot ’t ge-
heele lichaam bezweek en daarmee ook de
stakende leden den dood vonden. De waar
dige grijsaard had succes en de arme uitge
wekenen lieten zich door beloften overhalen
in Rcme terug te keeren.
Dat was in den goeden ouden tijd.
te doen gelden.
’89 ’t luide uitgeroepen:
stand? Niets! Wat moet
worden? Alles! -
Later behoefde men adel
beheerder van alles zijn.
Hoe dit te verkrijgen? Steeds omwentelin
gen, dat wordt te eentonig en wil daarom
niet altijd. Neen, nu probeert men het met
werkstakingen.
En let nu eens op, hoe snel we in onzen
tijd leven, hoe snel de ideeën veranderen.
Werd eerst een staker als een misdadiger be
schouwd, als een oproerling in de oeconomi-
sche maatschappij, werd de staking om zich
zelf veroordeeld als een rotte tak van den
maatschappelijken boom, werd de staker ook
door zijn niet-stakenden standgenoot als zoo
danig aangezien, door de wet en hare hand
havers als zoodanig behandeld, langzamerhand
is staking een heilig recht geworden. En zelfs
zij, die zich vereenigden om, tegen de socia
listische bonden in, eigen werkmansbonden te
stichten, maken van het stakingsrecht gebruik,
onderzoeken alleen naarstig, of ze bij ’t staken
’t recht aan hunne zijde hebben. O, de idee-
en marcheeren zoo snel. Dat stakingsrecht
breidt zich ook bij de niet-socialistische werk
lieden hoe langer hoe meer uit.
De solidariteit wordt steeds grooter. Men
begint hoe langer hoe meer te tornen aan ’t
recht van niet-staken. Een niet-staker is een.
slaper, een onderkruiper, wordt uitgejouwd,
hinderlijk gevolgd, mishandeld of op andere
wijze gehinderd in zijn niet-stakers-bedoelingen.
Tot men begon in te zien, dat er te ver
werd gegaan en’t heilig recht tot staken niet
altijd mocht worden toegepast. Op ’t laatst
zouden ook de soldaten kunnen beweren, dat
ze recht op staking hadden. Maar waar bleef
dan de maatschappelijke orde, waar ’t gezag?
Waar de kans om dat gezag te handhaven?
Doch niet alleen de soldaten, ook de staats
ambtenaren zouden niet vrij mogen staken,
alweer omdat dan de staatsmachine verhinderd
zou worden te loopen.
Nog verder ging hier en daar de overheid
terug. Ook ’t verkeer is een zaak van alge
meen belang en mag niet gestremd worden
door de willekeur vanenkelen. In 1903 sprak
men in ons land van misdadige woeling. En
thans, in 1910, nu in Frankrijk een socialist
als minister-president eigenlijk de koning van
’t land is, nu wordt ook door hem, Briand, de
staking der spoorwegmannen, der cheminots,
een misdadige woeling genoemd.
Zouden we hiermee voor goed op een te
rugweg zijn?
was de pakkende leuze. Voor die leuze stierf
men, streed men moedig, had men alles veil.
In naam dier vrijheid werden de rijken en ede
len van hun vrijheid beroofd. In naam der
gelijkheid werden ze in afzichtelijke gevange
nissen geworpen. In naam der broederschap
werden ze onder de valbijl der guillotine ge
bracht, vermoord in de voorhoven der gevan
genissen, twee aan twee gebonden, ruggelings
tegen elkaar, in de rivier geworpen.
Maar ondanks die gruwelen drong toch de
idee der gelijkwaardigheid tot de groote massa
door. Tot Napoleon kwam en handig de
zucht naar glorie, zoo diep in ’t Fransche
hart zetelende, exploiteerde tot eigen ver
heffing.
Daarna kwam de reactie en er kwamen
nog meer revoluties in Frankrijk, maar ook in
andere landen.
Langzamerhand begon de vierde stand zich
Had Siéyès in de dagen van
Wat is de derde
de derde stand
NEEKER COURANT