ft
ms- EJ ADVERTENTIEBLAD
VOOR SSEEK ES OMSTREKEJ.
De moeilijke keuze
4
Woensdag 26 October 1910.
No. 86
65e Jaargang.
Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek.
Amsterdamsche Brieven.
Feuilleton.
1
zijn
e
Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek t 0,40 per 3 maanden,
franco per postf0,50.
Abonnementen worden te allen tijde aangenomen.
De Lubbiners moesten herhaaldelijk bet hoofd schud
den over de besluiten van hun held.
In de eerste plaats trouwde hij met een geheel andere
dan men eigenlijk voor hem bestemd had.
Ten tweede verheugde zich de onttroonde verloofde
buitengewoon over deze verandering in het programma.
En ten derde, om de maat heelemaal vol te maken,
nam hij als knecht iemand mee, die bij iedereen bekend
stond als een deugniet eerste klasse.
Toen de beide zusters des avonds haar legersteden
opzochten, kusten ze elkaar zoo hartelijk, als ze nooit
te voren hadden gedaan.
(Slot.)
Jahn Andersen was uitgereden en kwam pas tegen
den avond weer thuis. En toen bromde Niels, de knecht
die hem het paard afnam en zei, dat het zeker een
Afrikaansche mode was, een goed paard ineens kapot
te rijden.
De gasten kwamenhalf Lubbin vereenigde zich in
het groote, oude huis en de ouders en Jahn heeten hen
welkom, terwijl Grete en Anneke in haar witte feest
gewaden heen en weer liepen om aan de tafelversiering
telkens nog eens wat te veranderen.
Jahn Andersen sloeg het bruine kopje van Grete met
het krullende haar en het smalle gezichtje van haar
zuster gade. Anneke hield op alles een wakend oog
en toen ze bemerkte, dat tegen het einde van het kleine
feestmaal de wijn op begon te raken, stond ze ongemerkt
op en ging de kamer uit.
Het duurde lang, eer ze terugkwam. Men verwon
derde zich en werd ongerust. Eindelijk stond Jahn op,
zeiIk zal haar opzoeken, en ging heen.
Op zijn roepen in de keuken en de binnenplaats
volgde geen antwoord. Hij ging naar boven, naar haar
kamertje, klopte aan en trad binnen. Zij was er niet.
Maar nu zag Jahn Andersen, waarom ze hem gisteren
den toegang had geweigerd. Want aan den door de
maan beschenen wand hingen zijn ouoe, doorschoten
tropenhoed, waaraan de Kokarde ontbrak, en de ledige
patronengordel en het geheel was omlijst door zorg-
Je hebt gelijk ook, je bent nog te jong om het leven
te grabbel te gooien. En vertel mij nu eens, waarom
je hier bentje kunt volkomen openhartig wezen
niemand kan ons hier overrompelen. Boven viert men
de verloving van mijn zuster, niemand zal mij missen.
En ik verraad je niet
Maar hij richtte zich niet op. Het was alsof hij tegen
den grond sprak, en het klonk als een gekreun.
Als een hond hebben ze mij weggejaagd-
als een hond En ik wilde immers slechts werken,
al had het bloed mij ook onder de nagels moeten weg-
loopen. Maar ze laten iemand niet blijven, ze jagen
altijd weer achter iemand aan, tot je driftig wordt en
liever weer gaat inbreken dan in een droge sloot aan
den weg verhongeren. En toen ik het licht daar boven
zag, toen en daar ben ik. Laat mij er nu uit.
Maar ze hield hem terug.
Zóó Hongerig als je bent? vroeg ze met een
scherpen blik op zijn bloedloos gezicht. Opdat je in
de naaste hoeve gaat inbreken, wijl je hier geen brood
hebt gevonden Nu blijf je hier en eet, tot je verzadigd
bent. Maar dat is nog niet alles. Het bloed steeg haar
naar het gelaat, maar dapper vervolgde ze: De ver
loofde van mijn zuster heeft daar ginds in Afrika een
boerderij en gaat nu met hem daar heen. Het land is
gevaarlijk, het leven vol moeite en nood. Ik wil Jahn
Andersen vragen, of hij je mee wil nemen. En jij.
Peters, beloof mij in ruil daarvoor, dat je hem in alles
zult volgen, hem aanhangen, dat je hem trouw zult
zijn als een hond, dat je hem in allen nood en elk ge
vaar tot je laatsten bloeddruppel zult verdedigen, alsof
hij je het d;erbaarste en heiligste op de wereld is.
Beloof je mij dat, Peters?
En toen de harde handen van den jongen man als
een schroef om haar vingers sloten, wist Anneke, dat
haar vriend trouw behoed zou worden.
ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500
regels 3 cent en van 1000 regels 21/, cent. Groote letters naar
plaatsruimte.
vuldig gerangschikte klimopranken, jonge berkentakken
en geurige vlier
Jahn Andersen sloot de deur heel zacht, alsof daar
een biddende jonge ziel knielde, die hij niet mocht storen.
Daarop ging hij de trap af en naar den kelder. Hij liep
heel voorzichtig, zonder te weten waarom. In de ge
welven van den kelder schemerde licht. Anneke sprak
met iemand ze beschermde de vlam der kaars met
haar hand, zoodat het bloed in de slanke vingers pur
per scheen.
In het halfdonkere gewelf, waar moeder Andersen
haar vooiraad bewaarde, leunde een jongmensch tegen
den muur met hangende schouders, het hoofd voorover
gebogen, met een boosaardigen blik in de oogen.
Wat moet ik nu met je beginnen, Peters vroeg
Anneke op den toon van een bedroefd huismoedertje.
Voor twee dagen ben je uit de gevangenis ontslagen
en nu ga je al weer stelen, alsof je niets haastigers te
doen hadt dan weer achter de tralies te komen of
wil je met het leven, dat je opnieuw geschonken is,
dadelijk voor goed af rekenen, Peters Zie eens, moe
ders kelder heeft voorraad genoeg, en als je mij nu met
een wijnflesch doodslaat en mij mijn halsketting afneemt,
dan heb je ook nog een mooi voordeeltje aan het goud.
En als je ontdekt wordt en je voor je heele leven in de
gevangenis gaat, dan ben je immers zoo ver als je maar
komen kunt op den weg, dien je thans hebt ingeslagen.
En ik geloof haast niet, dat ik mij tegen jou ver
weren zou, Peters. Je zou gemakkelijk spel hebben
O, o jammerde de jongeling en liet zich als
een blok hout neervallen, terwijl hij het hoofd op de
armen liet rusten.
Anneke zette de kaars op een plankje, ging op een
kist zitten en legde hem de hand op de schokkende
schouders.
Wil je liever niet, Peters vroeg ze bedaard.
Wacht nu, zei ze, ik zal je eten gaan halen.
Maar toen ze bij de trap kwam, werden er plotseling
twee sterke armen om haar heen geslagen en een warme
mond werd op haar teeder gezicht gedrukt, en hoe
dapper ze tot nu toe ook geweest was, nu werd ze
doodelijk verschrikt, want zulk een zachten baard en
zulke lippen had slechts één mensch op de heele
wereld.
Jahn, Jahn, stamelde ze, terwijl ze onder zijn
hartstochtelijke kussen trilde. Ik ben het immers maar
Anneke.
Hm, zei Jahn en schraapte zich de keel, dan
komt het wel aan het rechte adres
En toen trok hij haar, zonder haar willooze gestalte
uit zijn armen te laten, snel mee naar het gewelf.
Goeden avond zei hij en keek Peters scherp
in ’t gezicht. Houd de booze gedachten in den zak,
mijn jongen. Ik doe je niets. Je bent weliswaar een
allermiserabelste lummel, maar hebt toch een machtige
voorspraak. En als je haar, die nu naast mij staat en
met mij naar het woeste land zal gaan, in alles wilt
helpen en dienen, ga dan mee en begin van heden af
een nieuw leven.
Geregeld worden we op de hoogte gehou
den met de bevolkings-statistiek onzer hoofd
stad. Of die bemoedigend is? In één opzicht
zeker heelemaal niet. Het geboortecijfer toont
nog steeds neiging tot vermindering. Reeds
lange jaren missen we de geboortecijfers van
30 of meer per jaar per duizend. En toch is
dertig niet zoo’n hoog cijfer. Ja, ook bij u
in Friesland is men daar reeds flink beneden.
Maar Rotterdam, de tweede stad des rijks, is
nog niet bang voor dat getal en Brabant en
Limburg blijven er steeds flink boven. Nu zult
ge zeggen: Ge kunt A'dam, de moderne stad,
toch niet vergelijken met eenvoudige provin
ciën, zooals Brabant en Limburg. Laat ik u
dat nu eens toegeven. Maar Rotterdam dan?
Kijk, ’t is met die zaak zóó gesteld: u is
misschien ongehuwd of heeft twee, één of geen
kinderen, uw dienstwillige dienaar mag zich
ook geen vader van een talrijk kroost heeten
en we weten allemaal wel, dat de wereld heel
wat veranderd is bij vroeger. Vroeg trouwen,
dat gaat niet zoo goed meer, omdat we niet
zoo vroeg klaar zijn, volgens onze mo
derne opvoeding en levenseischen, voor een
huishouden te kunnen zorgen. Maar toch, al
we er zelf mee schuldig aan, toch willen
we gaarne vooruitgang in bevolking; die zoo
veel befeekent voor ’t land.
Gelukkig, dat de sterfte ook zeer gering
is en dat hier de hoofdstad mee kan doen. Is
ons geboortecijfer in den laatsten tijd gedaald
tot nauwelijks 23 per 1000, ’t sterftecijfer blijft
er nog haast tien beneden. En dit is weer
bemoedigend te lezen.
Evenzoo stemt ’t aangenaam, dat de bevol
king weer iets redelijker toeneemt. Het gaat
wel niet hard, maar och, we waren 't in eenige
jaren ook zoo langzaam gewoon, dat we nu
al weer tevreden mogen zijn. We hebben in
't laatste decennium een paar jaren gehad,
dat de bevolking nog geen twee duizend in
een jaar steeg, zelfs een jaar van slechts dui
zend. Begin 1906 hadden we 560 duizend
en eerst dit jaar gingen we de 570 duizend te
boven, terwijl we 1 October j.l. reeds flink over
de 573 duizend telden.
Gingen er gedurende een reeks van vorige
jaren meer menschen uit de stad dan er zich
vestigden, zelfs zooveel meer, dat ’t geboorte
overschot nauwelijks voldoende was het pas
sief te dekken, dit jaar is ’t volle geboorte
overschot voor de stad behouden gebleven.
Nu, voor woningnood behoeft voorloopig geen
vrees te zijn. Er is al heel wat nieuwbouw
voltooid en eveneens nog heel wat in aanbouw.
Bovendien liggen er nog zeer groote terreinen
te wachten, terreinen, die al lang door de ge
meente zijn opgehoogd. Kom eens achter de
Indische buurt, naar de zijde van den Zeebur-
gerdijk (of Wielrijdersbaan, zoo ge die beter
kunt vinden). En dan achter de Koninginne
weg en Valeriusstraat. Om maar een paar
terreinen te noemen. En mochten die al vol
gebouwd raken, de gemeente heeft nog zoo
veel grond in voorraad, dat ze nog best een
halve eeuw kan helpen. Aan de overzijde van
’t IJ ligt ook reeds heel wat opgehoogd
land.
Bovendien kunt ge ook terecht bij de di
rectie der Electrische Spoorweg Mij, die op
groote reclameborden aan den weg De Clercq-
straat—Sloterdijk vertelt, dat ze bouwterrein te
koop heeft. Nu, als daar Katholieken komen
te wonen, dan behoeven ze ook niet ver te
loopen om een kerkgebouw van hun religie te
vinden; want de R. K. kerk, aan de electr.
tramweg naar Sloterdijk, nadert reeds aardig
hare voltooiing.
Ook een andere R. K. kerk, in de Jacob
Obrechtstraat, achter het Concertgebouw, is
reeds bijna voltooid. Als dit gebouw gereed
is, zal ’t niet door leelijkheid afsteken in deze
aristocratische buurt. Doch zoo zijn er nog
een paar kerken in dezelfde omgeving, waar
deftiger Amsterdam woont of gaat wonen. De
Kath. Vondelkerk kent ieder, die wel eens
in ’t Vondelpark geweest is. Die kerk is niet
reusachtig groot, heeft een toren van beschei
den hoogte, doch staat daar met zijn reine
gothische vormen zoo mooi in de deftige Von-
delstraat. Maar een prachtig mooi front heeft
de Ned. Hervormde koepelkerk, tegenover ’t
Leidsche plein, bij den hoofdingang van ’t
Vondelpark. De stijl is modern en doet zoo
goed aan, terwijl er op dit centrum der stad
ruimte genoeg is om ze te kunnen zien.
Nu zou ik gaarne de binnen- en buitenstad
eens door willen gaan, om u te laten zien
waar al niet gebouwd wordt, doch reeds voor
maanden heb ik u een heel lijstje opgenoemd
en van de groote bouwwerken, die ik destijds
noemde, zooals Bijenkorf, Hirsch, Diamant
beurs, valt nog weinig te zeggen.
Wat de militaire gebouwen betreft, hierin
komt waarschijnlijk ook eenige verandering.
Het schijnt namelijk, dat de minister van ma
rine plan heeft, de marinierskazerne in de groote
Kattenburgerstraat, aan die zijde de marine
werf omlijstende, door de hier in garnizoen
liggende afdeeling van het korps mariniers te
doen ontruimen en voor ander marinepersoneel
te bestemmen. Misschien wordt dan ’t mari-
nierskorps van hier naar een andere gemeente
verplaatst.
Amsterdam heeft anders al niet te
veel van land- en zeemacht binnen zijne wallen.
Maar och, als we ons bij Rotterdam vergelij
ken, laten we dan maar niet klagen. De druk
ke Maashaven heeft slechts enkele zeesoldaten
en heel geen deel van de landmacht. Neen,
dan is Den Haag beter bedacht. Daar en te
Amersfoort en Utrecht ligt al een heel gedeelte
van ons landleger.
Doch laten we onze regeering hier geen al
te groote grief van maken. Den Haag is altijd
de bevoorrechte plaats geweest.
Het is van ouds de regeeringszetel en de
residentie. Daardoor rekende de regeering
zich verplicht, steeds veel soldaten bij de
hand te hebben en als regeerings- en residen
tiestad trok het steeds de elite des lands, ter
wijl vele anderen, zooals de vertegenwoordi
gers der andere mogendheden, er wel moesten
wonen. Ja, ’t verwondert me eigenlijk, dat
>het grootste dorp van Europa« nog niet eens
uit eigen portemonnaie een standbeeld heeft
opgericht voor den ouden Hollandschen graaf
Willem II, die op de gedachte kwam, daar
een slot te bouwen, terwijl Haarlem toch
meer de eigenlijke gravenstad was. Bo
vendien mocht dan wel een monument van
dankbaarheid worden opgericht voor Delft, dat
niet wilde hebben dat die Haghe zich met mu
ren en grachten in een dwangbuis stak.
Van een dwangbuis gesproken. Wij hebben
hier ’n soort dwangbuis aan de spoorlijn, die
aan den IJkant zooveel afsluit en aan de Oost
zijde het verkeer met de Indische buurt, ’t
Linnaeuskwartier (Watergraafsmeer incluis) en
bij de Weesperpoort belemmert. Arnhem, het
Geldersche Haagje, heeft zich voor een flink
stuk geld de weelde veroorloofd van de »Drie
poortenéén groote poort onder den spoor
weg te maken, die toegang geeft van een
fraai gedeelte der stad naar een prachtig bui
tengedeelte. Liep bij ons de spoorweg ook
maar over een viaduct, dan zouden we langs
’t geheele oosten naar buiten kunnen komen.
Maar thans is vcoral ’t gedeelte spoorlijn van
de Linnaeusstraat naar de Weesperpoort een
volkomen afsluiting. Daarom heeft men er
de Vrolikstraat maar als een gesloten binnen
cirkel tegenaan gebouwd, terwijl er anders
doorbraken moesten bestaan voor verbindings
wegen met de toekomstige Transvaalsche
buurt.
Gelukkig nadert de tunnel tusschen Ooster-
parkbuurt en Weesperzijde haar voltooiing,
zoodat men daar niet onophoudelijk meer op
de treinen zal behoeven te wachten. Dat zijn
maar nauwelijks veertig treinen per dag (bui
ten de goederen- en rangeerdienst), maar elke
trein passeert van en naar 't Weesperpoort-
station die drukke verkeerswegen en dat geeft
dus reeds meer dan 4X40 keer wachten; de
Gooische tram heb ik dan nog niet eens ge
noemd.
Ongelukkiger zijn er de menschen in ’t Lin-
naeuskwartier aan toe. Naar de Indische buurt
kunnen de voetgangers ten minste nog over
een viaduct, al is zoo’n ding alleen voor kin
deren bepaald aardig te noemen. Kinderen
nemen bij voorkeur de viaduct, zooals ge op
meer plaatsen kunt opmerken. Maar aan de
Linnaeusstraat is geen viaduct, komt ock nog
w.