K1EDW8- ES APTELTENTIEBL1D
ÏNIl SSEEk ES H’lSIklUT.
BLOOKERS
CACAO
L
ANGELA.
DAALDERS
PLATER.
Zaterdag 29 October 1910.
No. 87.
85e Jaargang.
Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek.
Feuilleton.
I
1
'l
KOFFIE is duurder geworden, doch
Kleinere bussen naar verhouding.
zien.
groot en te oud voor.
kost nog steeds 1,50 per bus
van Kilo (2 pond).
eerste menschelijke slimheden tot uiting, die
zijn nog zoo dicht bij ’t natuurlijke, dat ’t een
Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek t 0,40 per 3 maanden,
franco per postf0,50.
Abonnementen worden te allen tijde aangenomen.
in het tegenwoordige leven de
van platen uitgaat,
ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500
regels 3 cent en van 1000 regels 2 7, cent. Groote letters naar
plaatsruimte.
Na een twintigtal jaren, verloor Angela haar vader,
weldra gevolgd door haar moeder en bleef zij alleen
met haar broeder Castro. Deze had haar nooit begre
pen, had haar steeds overdreven gevonden, was een
groote egoïst, daarbij oploopend driftig en vaak zeer
onverstandig en nu was Angela aan diens willekeur
overgeleverd.
’t Arme meisje, klaagde nooit, zoodat niemand iets
van eene slechte behandeling vernam, toen op een
zekeren dag een kennis van Castro, onaangemeld bin
nentredende. oog- en oorgetuige van diens wreedheid
was.
Zelf wees, had hij diep medelijden met het meisje,
dat nog bovendien lijdende was aan die ziekte, die
zooveel jonge lichamen sloopt en waartegen de ge
neeskunde nog zoo weinig vermag.
Hij stelde zich tnsschenbeiden, nam haar mêe en
bracht haar voorloopig in het pension »Priciosa« onder,
totdat andere maatregelen zouden zijn getroffen.
Castro, die na het voorgevallene, zeer goed begreep,
wat er van hem gevorderd zou worden, maakte heimelijk
alles ten gelde en vluchtte naar Amerika, zoodat het
ongelukkige meisje nu geheel afhankelijk was van haar
ridderlijken beschermer.
Willem Greve werd door het heimelijk vertrek van
Castro diep getroffen daar hij nu niet meer mocht
hopen op de vervulling van zijn vurigsten wensch, die
hij sinds eenigen tijd koesterde. Hij beminde een lief,
zacht, vroolijk maar arm meisje en hij verlangde niets
liever, dan om Marie Wouters tot zijn vrouw te maken.
Weliswaar was het beslissend woord nog niet gespro
ken, maar Willem wist reeds lang, dat Marie hem niet
ongenegen was.
Als procuratiehouder had hij een vast salaris, doch
dit was niet groot en zou hem niet veroorlooven zijn
wensch in vervulling te doen gaan en tegelyk zijn
verplichtingen tegenover het arme jonge meisje na te
komen.
Hij besloot dus Marie zooveel mogelijk uit den weg
te gaan.
Weliswaar viel hem dit zwaar en moeilijk, was de
strijd groot en noemde hij vaak het noodlot onrecht
vaardig, maar nooit zou Angela daar iets van bemerken.
Als hij haar bezocht, eene kleine versnapering, een pas
uitgekomen boekwerk, of iets dergelijks meebracht en
Angela hem met haar donkere oogen dankbaar aankeek
en hem wel honderd malen haar lieven beschermer
noemde, dan kwam er weer tevredenheid in zijn gemoed
en voelde hij, dat de vervulling van zijn plicht, hoe
zwaar ook, hierdoor lichter scheen.
Eens op een mooien lentedag dat Angela ’t wagen
mocht een kleine wandeling te doen en daarvan op een
bank in ’t stadspark uitrustte, werd haar opmerkzaam
heid getrokken, daar zij een van de twee oude dames,
die zich naast haar hadden neergezet, den naam van
haar beschermer hoorde noemen.
Wat dien Willem Greve toch scheelt, sprak zij, weet
ik niet. De jongen is haast niet meer te herkennen.
Vroeger steeds vroolijk en vol grappen, is hij nu stil en
spreekt haast geen woord. Zou Maiie Wouters hem een
blauwtje hebben laten loopen Het is jammer, die
twee waren als voor elkaar geschapen. Neen, zeide
de andere, ik heb hooren vertellen, dat hij zich ’t lot
van een jong, ziekelijk meisje, wier ouders gestorven
zijn en dat door baar broeder mishandeld werd, heeft
aangetrokken en hij daardoor nu in de directe onmoge
lijkheid is, Marie tot zijn vrouw te maken.
met een kijkspulletje reisde. Ge
hoe dat vroeger op de kermissen
massa plaatjes, die men door een
de vrouw, wie weet wat de dag van morgen u brengen
zal.
Intusschen was een man het huis binnengetreden,
gevolgd door een knaap van omstreeks elf jaar. Ook
zijn gelaat stond ernstig en toen hij de keuken binnen
kwam, viel de vrouw hem snikkend om den hals. Zij
had begrepen, dat hij, Petro, haar man, geen goede tij
ding bracht en dat ook deze dag evenals zoovele anderen
niets dan teleurstellingen en verdriet, zijn deel geweest
waren.
Petro was maandenlang ziek geweest, alle spaar
penningen waren bijna opgeteerd, zijn patroon had hem
door zijn ziekte ontslagen uit een goede betrekking en
’t was hem na lang zoeken niet mogen gelukken iets
te vinden om zich en zijn gezin voor gebrek te vrijwaren.
Daarom werd dan ook besloten om op een voorstel van
een goeden vriend, ’t heerlijke zonnige Zuiden te ver
laten om in ’t Noorden, ’t koude gure Noorden, gast
vrijheid en brood te vinden.
’t Ging hun daar ook werkelijk goed en zij waren
nog al spoedig aan ’t klimaat gewend.
Angela echter miste haar heerlijke zon, haar land
met zijn bekoorlijkheden en haar Paljas, dien zij had.
moeten achterlaten.
Haar oogen schitterden niet meer, maar hadden een
weemoedige uitdrukking aangenomen, het was als ver
wachtte zij iets van verre.
’s Avonds als iedereen zich te ruste begeven had,
zat zij nog lang aan het venster van haar kamer, ver
telde de sterren haar leed en was in zoete droomerijen
verzonken.
Zij hielp haar moeder werktuigelijk in het huishou
den. De goede vrouw schudde vaak droevig het hoofd.
Zij wist zelve maar al te goed wat ’t kind ontberen
moest
men niet alle verhalen te verbannen, die niet
volkomen met de werkelijkheid kunnen over
lust is die eerste uitingen op te merken. Nu dan, eenkomen, maar die
probeer eens, die kleintjes er aan te gewennen,
prentjes te bezien; tracht ze daarbij ook iets te lee-
ren; geef ze dus geen prentjes om van dat
kleine grut af te zijn; geef ze plaatjes, waar
voor hnn doen wat uit te leeren valt; en ge
zult verbaasd staan over verschillende feiten; ze
kennen elk prentje zoo heel gauw; want in een
kleine voorraad ideeën en indrukken, zooals
een klein-kinderziel die nog heeft, neemt elk
voorwerp zoo’n belangrijke plaats in; ze leeren
van elk plaatje, ze onthouden elk woord, dat
ge er over spreekt, zien elke lijn, elke kleur.
Elk plaatje is een stuk werkelijkheid voor ’t
’t z’n verstand, z’n leven, z’n
Drukkend en zwoel was de avond van een snikheeten
dag drukkend en stil was het in het huis van den
Italiaan Petro slechts nu en dan verbrak het vroolijk
gelach van een jong meisje de doodsche stilte, die
rondom heerschte. Het lieve kind amuseerde zich
kostelijk met haar hond, dien zij kunstjes leerde, maar
Paljas was wat onhandig, zoodat zij vaak om een ko
mische mislukte poging van 't dier in een sctiaterlach
uitbarste. Dan schitterden haar oogen, dan dansten
hare mooie zwarte lokken op haar schouders en liet ze
een dubbele rij hagelwitte tanden zien. Zij scheen in
’t minst geen besef te hebben, dat in een hoek van
de keuken eene vrouw zat, bezig met het breken van
eene hoeveelheid macaroni, en die schijnbaar in treu
rige gedachten verzonken was, want droevig en peinzend
stond haar gelaat en bij elk gedruisch, dat tot haar
doordrong, hief zij het hoofd op, alsof zij iets of iemand
verwachtte. Dan trof de gelijkenis van deze vrouw en
’t jonge vroolijke kind en was het duidelijk welke band
er tusschen beiden bestond, ’t Werd duister en nadat
Angela, zoo heette het meisje, Paljas goed verzorgd
had, ging zij op den roep van haar moeder, die haar
droefheid trachtte te verbergen, naar de keuken en na
haar hartelijk goeden nacht gekust te hebben, begaf zij
zich naar haar kamertje en sliep weldra moe van ’t
spelen, rustig in.
Slaap maar zacht, mjjn vroolijke lieveling, prevelde
Kinderen kijken gaarne naar platen en
schilderijen. Zoo zegt men altijd. En dit is
waar. Wat kent ’t kleine kindje ’t spoedigst uit de
kinderkamer? Zeker, de voorwerpen, waar ’t
dagelijks tegen aan ziet, mee te maken heeft,
meespeelt; maar vooral ook de schilderijen, die
aan den wand hangen, de portretten, waaruit
’t al heel spoedig die der huisgenooten op
merkt en die ’t met voorliefde bekijkt.
Vooral, als die schilderijen sprekende kleu
ren hebben, voelt ’t kleintje zich er toe aange
trokken. Men geeft ’t kleine kind speelgoed.
Eerst werkt 't daarmee en leert daardoor zeer
veel, veel meer dan men zoo oppervlakkig
denkt. Maar denk er eens om, hoe spoedig
’t kleine kind zich aangetrokken gevoelt tot
alles wat blinkt; en daarna tot alles wat plaat
of prentje kan heeten. Eerst liefst sterk
sprekende kleuren en dan, langzamerhand
gewent ’t kind zich, werkelijk prenten te be
zien. Wie zich hiervoor wil inspannen, bemoeie
zich, al zij hij niet meer jong, eens met die
kleintjes. Denk niet: O, daar ben ik toch veel te
Ge zijt nooit te oud
om iets op te merken en daardoor iets te lee
ren en van kleintjes, al hebben ze ook nog
zoo weinig verstand en geest, kunt ge ook
leeren; daarbij, wat bij hen valt op te merken,
is nog natuurlijk; al komen bij hen reeds de
haast al niet meer
en een kinderblad
vooral veel prentjes en liefst een plaat,
liefst met kleuren. De geïllustreerde weekbla
den, zooals »De Prins*, hebben een reuzenop
lage.
Och, meneertje, ge moet ergens wachten, of
ge zit een oogenblik aan een leestafel; zoekt
ge, ter afleiding niet allereerst naar prentjes?
En wat doet de adverteerder? Werkt hij niet
liefst met afbeeldingen? Besteden groote ad
verteerders, als bijv. Van Houten, Blooker, Ver-
kade, enz. in ons land, als zoo heel velen in ’t
buitenland, geen reuzensommen, om werkelijk
artistieke teekeningen te geven, die op hunne
kind, waarmee
geheele zijn opbouwt.
Meen daarom vooral niet, dat 't er niet op
aankomt, wat voor prentjes ge «zoo’n klein
kind« in handen geeft. Het behoeven daarom
niet te dure plaatjes te zijn; want ge weet, in
kinderhanden zijn ze spoedig versleten. Maar
laten de prentjes zijn: duidelijk, waar, leerzaam.
Duidelijk, opdat ’t kind zich geen verkeerde
voorstellingen vormt, die later met zooveel
moeite slechts kunnen verdreven worden, als ’t
ten minste gelukt ze voor goed te verdrijven;
want och, de sporen van water in de jeugdige
jaren in de kinderzieltjes komt, blijven haast
altijd nog eenigszins merkbaar. Duidelijk, op
dat 't kindje dadelijk in de goede richting ge
leid wordt, opdat z’n oogen, die zoo helder
zijn, maar niet gewend duidelijk te onderschei
den, terstond ’t goede, ’t juiste voor zich krijgen,
om dit te kunnen overtelegrafeeren naar de
ziel. En bij duidelijk sluit zich dadelijk aan:
waar, Waar moeten de prentjes zijn, grooten-
deels om diezelfde reden. Opdat zich een on
dergrond van waarheid, van ware voorstellin
gen in den jeugdigen geest vormt, waarop ’t
later, ’t heele leven door, gemakkelijker valt
om voort te bouwen. Waar, opdat ’t kind
niet te spoedig leere dat er zooveel onwaars,
leugenachtigs, overdrevens in de wereld te
vinden, noodzakelijk te ontmoeten is. Waar,
opdat ’t kind zelf een voorstander worde van
al wat waar is. We bedoelen met dit laat
ste niet, dat men angstvallig moet vermijden,
kinderen te onderhouden met fabeltjes, met
sprookjes. Neen, boeman, spook en dergelijke
zaken zijn verkeerd; die woorden en ideeën
moet men niet gebruiken; maar daarom behoeft
toch kunnen dienen om
in de kinderziel iets gced« op te bouwen.
Waar, opdat ’t kind later niet genoodzaakt zij
een hoop leugenachtige ballast overboord te
werpen. Want dit laatste geeft dubbel werk
en geeft geen profijt; eerst ’t onware er
in brengen en later met veel meer moeite ’t
er weer uithalen, dat is werken van ’t kastje
naar den muur en brengt niets vooruit.
En ook leerzaam moeten die afbeeldingen
zijn. Wat heeft ’t kind aan geestesballast,
die geen geestesvoedsel is. Het kind heeft
zooveel te leeren en kan juist in z’n eerste le
vensjaren ’t best leeren. Laat men dien tijd
niet verbeuzelen. Wie weet, hoevelen, die la
ter groote lichten geworden zijn, hebben dat
aan de opleiding in de allereerste jaren te dan
ken, als de grond gelegd wordt waarop al
’t volgende moet steunen. Wie weet ook,
hoeveel levens mislukt zijn, hoeveel lichten
onder de korenmaat bleven, hoeveel genieën
gewone stervelingen, omdat ’t genie, dat er in
die kinderziel zat, geen bodem kreeg om op
voort te bouwen.
Doch laten we nu eens verder gaan. Neem
’t kind in de schooljaren. Wat trekt meer
dan de afbeeldingen? Ge begrijpt, we vergeten
hierbij niet, dat de natuur vóór alles de leer
meester moet zijn; maar omdat de natuur niet
steeds bij de hand is en niet steeds er bij
gehaald kan worden, moet de afbeeling wel te
hulp komen. En dan alweer: laten de platen,
prentjes, afbeeldingen, duidelijk, waar en leer
zaam zijn. Gelukkig dat ’t steeds meer moge
lijk wordt, de afbeeldingen zoo goed mogelijk
aan die vereischten te laten voldoen. Neem
eens de lees- en leerboekjes en de school wand
platen van nu en vroeger. Wat een réwrachtig
verschil ten goede; wat een vooruitgang. Te
genwoordig is ’t zelfs voor groote menschen een
lust, die kinderboekjes door te bladeren om
den inhoud aan lectuur, en om de plaatjes.
Vooral om de plaatjes.
De scholen worden steeds beter,’t geen ook
steeds meer geld kost. Maar ’t zou te wen-
schen zijn, dat nog altijd meer geld kon besteed
worden om nog beter en meer afbeeldingen
te kunnen brengen voor de oogen der kinderen.
Van het gedrukte schrift leert het kind veel,
maar van platen en prentjes leert het nog veel
meer, leert het vlugger en beter, blijft ook ’t
geleerde vaster in de ziel wortelen. Men zegt
wel eens en ’t beet een opvoetkundige waar
heid, dat niets van wat er geleerd is, verloren
gaat. Dit zal wel zoo zijn, en men voegt er
dan bij ja, ’t zit natuurlijk niet alles aan de
oppervlakte, ligt bovenop voor het grijpen;
maar och, sommige zaken gaan dan toch wel
heel diep in de voorraad wetenschap zitten,
zoo diep, dat er geen kans op is, dat ze van
zelf weer bovenop komt liggen.
Doch ’t prentje, de afbeelding blijft veel dui
delijker aanwezig in onze ziel.
En in later jaren? Heeft dan het prentje,
de plaat, de afbeelding geen of weinig waarde?
Och, meen dat niet en meen vooral niet, dat
men er ooit te groot, of te oud, of te geleerd
voor wordt, om met voordeel afbeeldingén te
kunnen beschouwen. Daar komt vaak aan
stellerij bij. We hoorden eens een man rede-
neeren, die
weet wel,
ging! een
paar vergrootende glazen wat goed kwam te
We zeiden zoo voor de aardigheid tot
den man: Och, ontwikkeld publiek zult ge
toch wel niet veel krijgen? Mijne heeren,
zei hij, juist die ontwikkelde personen hebben
er het meeste aan. En met hen, die zich ei
genlijk te groot achten voor zoo’n kijkspulletje,
gaat het gewoonlijk zoo: ze kijken eerst zoo
genaamd onverschillig, maar al ziende worden
ze geboeid door de verschillende tafereelen en
juist zij worden ten slotte de ijverigste kijkers,
die er ook het meest van profiteeren. De man
had gelijk.
Laten we
macht, den invloed, die er
niet gering achten.
De couranten kunnen
buiten een Zondagsblad
met