IIKIIWS- ES illlEllTEJTlEIjLAD ÏINII! SJEEk Eli MSTllEffi. 1 Dê gêvwUftê brief. M BLOOKER’s DAALDERS CACAO; Volksliederen. I ,r- 1 Zaterdag 5 November 1910. 85e Jaargang. Noa 89. >8r Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek. Feuilleton, 1 1 zijn lippen, hij uw H. Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS. ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek t 0,40 per 3 maanden, franco per post f0,50. Abonnementen worden te allen tijde aangenomen. ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500 regels 3 cent en van 1000 regels 27» cent. Groote letters naar plaatsruimte. F Gelukkig is er een kentering gekomen. Wel hebben we nog niet te wijzen op groot meesters in de muziek, die door hun compo sities de wereld veroverden. Maar toch heb ben we bewezen: Ten eersten, dat ook Ne- Bk op straat, maar zou toch iemand de jas kunnen her kennen. De woning van den jongen man bevond zich in een nauw, armzalig steegje. Hij sloop de deur van een daar staand huisje binnen, klom hijgende de trap op en verdween ongezien in een armoedig gemeubelde kamer met afzonderlijken ingang, waarvan hij de deur achter zich grendelde. Toen stak hij vlug zijn lamp aan en plaatste zich daarmee voor den spiegel, om zich met een vergenoegden glimlach te verlustigen in den aanblik van zijn, door de pelsjas zoo verfraaide gestalte. De spiegel weerkaatste een eenigszins scherp besneden, maar anders niet leelijk en alleen eenigszins bleek ge zicht met zwarte, fonkelende oogen en een zwarten knevel. Alles karakteriseerde den vreemdeling en inderdaad noemde de jonge man Servië zijn vaderland. Hij was namelijk ingeschreven als Kretowitch, student in de philosophic uit Belgrado. Dat zal weer een mooi schandaal in de stad geven, zei Kretowitch grijnzend tot zich zelven. Dat is nu in drie weken al nummer vijf maar het moet nu ook voor eenigen tijd de laatste zijn, want anders wordt de risico te groot. Hij visiteerde bedachtzaam de zakken van de overjas. Twee zakdoeken een paar handschoenen een courant drommel wat hebben we daar vroeg de spitsboef zich af, terwijl hij met de hand naar iets tastte, dat heel onder in den binnenzak kraakte. Een brief waarachtig. Aha, nu zullen we waar schijnlijk den naam van den schenker van dit pracht stuk vernemen. Hij streek het geheel verkneukelde papier glad en las toen het adres Aan den heer dr. med. Leopold, Berlijn, X-straat. De electrisch verlichte klok voor het gebouw van de leeszaal, stond op vijf minuten voor half acht, toen een jonge, chique gekleede man de eouran tenzaal ver liet, met haastige schreden de kleedkamer binnenging, zijn onderzoekenden blik naar alle kannen deed dwalen, de aan den wand opgehangen jassen en hoeden aan een haastig, maar nauwkeurig onderzoek onderwierp en daarna zonder dralen een fonkelnieuwe, zeer elegante overjas, waarvan mouwen en kraag met bont bezet waren, van den haak nam. De jonge man moest zeer veel haast hebben, want hij trok bliksemsnel de jas aan, zette een slappen, mOoien hoed op en snelde, zonder de jas eerst dicht te knoopen, in den donkeren en kouden Decemberavond naar buiten. Zoodra hij den hoek om was, liep hij nog vlugger, en eerst toen er drie straten tusschen hem en de lees zaal lagen, vertraagde hij zijn tred. Een sarcastisch, triomfantelijk glimlachje speelde om zjjn lippen, hij streek met de hand over het zachte bont van zijn kraag en mompelde op verheugden toon Dat noem ik nu eens succes 1 Het ding is 150 mark waard 50 krijg ik er direct voor. De jas stak mij onlangs reeds de oogen uit, maar toen was die ver wensch- te detectieve er zeker het was er een mij kan niemand iets wijs maken I Maar nu moet ik zorgen, dat ik thuis kom het is weliswaar duister genoeg en heeft nog ‘i is VRAAG, ia plaat» van losse cacao of poederchocolade, BUSSEN gij betaalt minder en krijgt betere kwaliteit, vierkante bussen van l/# ons 10 ets. M M onze lands vertoeven. reeds voer jaren van ons een Mengelberg zelfs in ’t hart te.nperament van den Italiaan snaren weet te doen trillen, die geen ander voor hem in be weging wist te brengen. (Heeft Mengelberg te Rome ’t niet aangedurfd, met Italiaansche musici een concertstuk te geven, dat door andere vóór hem met die zelfde musici was gegeven; die anderen hadden fiasco geleden en Mengelberg vierde triomfen!) Dit is de lange inleiding tot ons kort slot. Lang hebben we gemeend: We zijn niet musikaal! Lang meenden we: Onze taal leende zich er niet voor om musikaal genot te gevenl We weten nu, dat dit onwaar is en dat wij ’t hoogste kunnen geven. En nu werken we er aan, om de volgende verkeerde gedachte er uit te krijgen: Ons volk, het gros van ’t volk zingt niet, kent geen me lodieën, heeft geen melodieën, is niet geschikt om te maken, dat we hebben, wat we bij de Duitschers zoozeer bewonderden, dat we heb ben: Volkszang. Ieder weet, hoe traag een volk, vooral een volk, dat al een oud-beschaafd volk is, dus zich reeds gevormd heeft, van idee verandert; vooral ook een volk, dat reeds een glorietijd- perk achter den rug heeft; een tijdperk, zooals de meeste volken er slechts één in gansch zijn bestaan beleeft, zooals menig klein volk nooit beleeft, omdat ’t reeds eerder in een grooter massa is opgeslokt. Maar laten we er niet aan wanhopen, dat bij ons Nederlandsch volk ook de eigenlijke volks zang weer in hooge waarde kan stijgen. Laten we de pogingen prijzen en steunen van hen, die hiervoor werken. Dit werken kan op ve lerlei wijzen geschieden: Door goed te zin gen in de scholen, in de volksscholen, ook in Ons goede Nederlandsch volk heeft, door eigen schuld, iets tegen zich. Wij meenen, dat de vreemdeling meer kan dan wij; dat ’t uit den vreemde moet komen, zal ’t iets extra’s zijn; dat de buitenlander beter wereldburger, beter koopman, beter industrieel is; vinding rijker is, meer initiatief, meer ondernemings geest bezit; handiger, bekwamer is. Laten we dit lijstje van opnoemingen sluiten en hierbij verklaren, dat de Nederlander over het ergste van deze ziekte heen is. Ge zult zeggen: maar dan is die aanhef ook verkeerd en hadt ge den verleden tijd moeten gebruiken. Ge hebt gelijk, lieve lezer; maar deze meening is zoo lang de meening geweest, heeft zoo lang na gewerkt, ook al werd hij in onzen vooruit- gaanden tijd door Nederlanders bestreden, dat men het boven aangevoerde als een specifiek Nederlandsche eigenaardigheid moest beschou wen, waarvan afwijkingen alleen den regel konden bevestigen. Wèl heeft de eeuw van verval zwaar bij ons ingewerkt, dat wij ons zelven zooiets moesten wijs maken. Wij, die toch een glorie- tijdperk hebben beleefd, zooals maar zelden een kleine staat te beurt valt. In dat glorie-tijd- perk verdienden we geld, waren we landont dekkers, kolonisators, groothandelaars; maar ook konden we toen op hooge geestesont wikkeling, op hooge kunst bogen. Onze hooge- school te Leiden was een der beroemdste, onze geleerden konden in het eerste gelid staan, onze ontdekkers en uitvinders waren niet minder dan die van het buitenland; onze bouwmees ters stichtten monumenten hunner kunst: onze schilders waren zoo uitstekend, dat men eerst thans de hoogte hunner kunst begrijpt en waardeert. En ook op muzikaal gebied waren we niet slecht. Zie, daar wilden we juist op komen. Als ge vreemdeling zijt in ons muzikaal verleden, dan hebt ge zeker al heel weinig aan werke lijke muziek gedaan. Want anders zoudt ge weten, dat in ’t glorietijdperk, in de gouden eeuw van Frederik Hendrik, ook op dit terrein een eerste plaats door ’t kleine Nederland werd ingenomen; dat toen mannen leefden, wier namen, evenals die onzer groote schilders, even als die van een rechtsgeleerde als Hugo Gro- tius, thans eerst op hun volle waarde schijnen geschat te worden. Nu zult ge zeggen: Maar die enkele uitloo- pers bewijzen nog niet, dat ons volk veel aan muziek deed. Och, we zouden daar veel op kunnen antwoorden, maar wilden slechts kort als voorbeeld aanhalen: Waarom schreef Von del dan zooveel hekeldichten, die toch door het volk gezongen konden worden? De 18e eeuw, de tijd van rust op de lau weren, van inzinking na den grooten vooruit gang, van rentenieren door de bijeengegaarde schatten, van zelfgenoegzaamheid na den drang, die twee eeuwen lang het steeds hoogere be geerde, is in vele opzichten het grat van onze grootheid geweest. We waren zelfgenoeg zaam; dachten eerst, dat ’t nu zoo welletjes was en niemand ons meer kon deren; zagen toen, dat andere landen, grooter in oppervlakte en talrijker in bevolking, ook eens iets gingen presteeren, begrepen maar half, dat wij daar door van de voorste in de tweede rij werden geschoven. En toen kwam de tijd van Napoleon. Nóg begrepen wij niet, nóg begrepen ook de bui tenlanders niet, dat we zoover waren gedaald. Zelts na de verbanning van den Corsicaan hadden we er geen recht besef van, dat we maar een kleine mogendheid waren. Met de terugkomst der Oranjes meenden we weer op nieuw als in de 16e, 17e eeuw te zullen wor den, snapten nog niet goed, dat de andere staten groote mogendheden waren. Tot de verdere consolidatie van ’t Weener Congres, na de afscheiding van België, ons onze klein heid beter voor den geest bracht. Maar ondertusschen hadden we de idee ge kregen, dat de buitenlander meer kon dan wij. De reden is duidelijk. Het buitenland is zoo veel grooter dan wij en wij hadden naar ver houding voorheen zooveel meer op allerlei ge bied gepresteerd. Het Duitsche rijk kwam op; ’t rijk dat 't hart van Europa vormt, maar welks hart zoo lang geslapen had, door oorlogen, verdeeldheid, partijschappen belemmerd in zijn leven. In dat groote Duitsche land hadden steeds krach ten genoeg gezeten, doch die niet voldoende tot uiting konden komen. In de Duitsche ziel zat kunstliefde voor alles wat kunst was. Er was ook reeds van ouds zooveel kunst ge kweekt. De Duitsche bouwkunst vertoonde zich duidelijker aan de wereld. En uit Duitschland kwamen de zangers, de mu zikanten. Wie naar de Duitsche staten trokmerk te op, hoe ’t volk daar kon zingen. Dat Duitsche volk, vooral van de bergen, maar ook van de vlakte, was toch zoo muzikaal. Ieder kon daar zingen en zong daar van die mooie melo dieën. Wat konden wij daar tegenover stellen? De idee vond ingang bij ons, dat ’t hem vooral ook aan de taal lag. Ja, die klanken uit de Alpenstreken waren zoo mooi; en de Alpenlucht was zoo geschikt om te jubelen, te jodelen. Dezelfde melodieën klonken in 't Ne derlandsch zoo heel anders, lang zoo mooi niet, zoo hard. Bovendien, de Duitschers konden niet alleen beter instrumentaal, ook beter vo- kaal concerten geven of solo’s voordragen. Het ging (gaat nu nog eenigszins) zelfs zoo ver, dat men meende: Ja, alleen in 't Duitsch kan gezongen worden. Of zingt een Duitscher nog zoo ordinair, dan is ’t toch al mooi. Als een Nederlander maar Duitsche zangen in ’t Duitsch zingt, dan is hij al boven Nederlandsch zingen verheven. 1 ons 18 V» pond 42i/, o 1 pond 80 2 pond 150 derlanders kunnen zingen ten tweeden, dat Nederlanders concerten kunnen geven van de eerste orde, omdat ook ten derde de Neder landers op instrumentaal gebied zeer hoog staan. Onze zangers hebben, jammer genoeg, dat ’t eigen Nederland hun kunst te veel om brood laat gaan! in ’t buitenland grooten naam. Onze pianisten, violisten, organisten, dirigenten zijn uitmuntend, meerdere van hen hebben een wereldreputatie verworven. Zoodat groote zangers bijna uitsluitend buiten- Zoodat een dirigent als Kes heen ging, zoodat van ’t vurig De naam is niet voluit geschreven. Maar dat is ook niet noodig, zei de spitsboef met een knikje, ik heb genoeg aan het adres van den ontvanger. Van hem krijg ik ook wel het andere, want ik denk, dat beiden mij het interessante epistel met goud zullen betalen. Reeds den volgenden morgen kwam de student in het spreekuur bij dokter Leopold. Vrijpostig trad hij binnen, toen de beurt aan hem kwam, en wierp een onderzoekenden blik op den dokter, die nog jong was en er tamelijk bleek uitzag. Wel wat mankeert er aan vroeg dr. Leopold kortaf. De Serviër ging dicht naar hem toe en fluisterde hem in zijn vloeiend, maareenigszins vreemd klinkend Duitsch, driest in ’t oor Laat mij liever vragen; waar het u mankeert dokter. U u bent zeker niet heelemaal goed in ’t hoofd stoof de arts driftig cp. Ik laat het aan u over, dat te beoordeelen. U bent immers de dokter Leopold, wien gisteravond in de leeszaal zijn overjas ontstolen werd. De dokter keek den vreemdeling verbaasd aan. Dat ben ik werkelijk hoe u u bent misschien zelf de dief vroeg hij op halfluiden toon en wierp een onrustigen blik naar de deur. Om u te dienen, dokter, antwoordde de spitsboef bru taal. Voor den dag dan met mijn eigendom of ik klaag u bij de politie aan. En als ik de jas maar bij vergissing met de mijne verwisseld had Dat was onmogelijk. ’t Is ook niet het geval, zei de dief met een spotlach. Intusschen ik kom u vragen mij de jas af te staan tegen afstand van dezen brief, dien ik er in gevonden heb. Dus een dokter nu, die zijn in den regel rijk, hij kan best een nieuwe jas koopen. Maar we zullen eens zien, wat men aan dien meneer schrijft menigmaal zit er geld in zoo’n brief of meldt men, dat er wat betaald zal worden. Hij vouwde den brief open en bestudeerde opmerk zaam den inhoud. Hoe verder hij kwam, des te grooter werden zijne kleine listige oogen; hij las nog eens. daarop lachte hij luide en wreef zich de banden. Dat is een fameuse vangst, grinnekte hij. Doktertje, je zoudt die overjas, hoe duur ze ook is, gaarne willen afstaan, als je dezen belangrijken brief maar terug hadt. Hij bekeek de naam der plaats van afzending en het stempel. Van Posen, zei hij, en gisteren verzonden. En aangeteekend. Ongetwijfeld heeft men hem den brief overhandigd, terwijl hij onderweg was, hij schoof dien, na hem vluchtig gelezen te hebben, in den zak en wel bij vergissing in plaats van in den jaszak in den zak van de overjas. De brief luidde Beste dokter Het bekende is prompt gearriveerd denzelfden avond zijn uitwerking gedaan. Oompje zacht en voor goed ingeslapen en zal het zijn dierbaren neef nooit weer lastig maken. Ik heb hem de geheele dosis in eens gegeven. Het testament is reeds geopend: zoodra ik in het bezit van de erfenis ben gekomen, ontvangt ge de overeengekomen 20000 mark. Het zal het veiligst zijn, dat ik u het geld zelf breng. Verbrand dezen brief onmiddellijk, maar dat zult ge immers in uw eigen belang wel reeds doen. Groetend, 1 i u COURANT. M

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Sneeker Nieuwsblad nl | 1910 | | pagina 1