raws- B ADÏEMWBMD
IM SJEEk EJ 0MSTKEKB5.
BLOOKERS
CACA
Dê eeiste Zwaluw,
I j
DAALDERS
1
1
Woensdag: 30 November 1910.
65e Jaargang.
Ho, 96.
Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek.
Amsterdamsche Brieven.
Feuilleton.
r
I
KOFFIE is duurder geworden, doch
mo-
kost nog steeds 1.50 per bus
van 1 Kilo (2 pond).
Kleinere bussen nssr verhouding.
Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek 10,40 per 3 maanden,
franco per post f0,50.
Abonnementen worden te allen tijde aangenomen.
niemand durven beweren, doch er wordt voort
gang gemaakt. Het station te A’dam komt te
ligt de buitenkant
Daar aan dien
nog zoo’n massa
over eenigen tijd
Het is wel geen
eindelijk begin-
Na droevige dagen, waarop de nevel in de daling
hing en zich tot spookachtige gestalten samenpakte,
welke als Erlkönig’s dochter over de weiden dansten,
of aan de heksen van Macbeth herinnerend, aan den rand
van het woud verwijlden, de eerste vroolijke zonne
schijn, de eerste schuchtere knopjes aan heesters en
boomen.
Aan het venster, waarin een paar bloemen in potten
bloeiden.zat ineen leuningstoel, herinnerend aan den tijd
wo der Grossvater die Grossmutter nahm, een ziek
meisje, nog altijd schoon, niettegenstaande de bleeke
wangen, het reine voorhoofd met een krans van gouden
vlechten omgeven, en keek met de blauwe, geestige
oogen naar buiten in den tuin, achter welken de rook
wolken van de huizen in het dorpje naar den wolke-
loozen hemel opstegen. Tegenover haar zat eene oudere
dame en las haar uit een dagblad, dat zooeven was
aangekomen, de voortzetting van het feuilleton voor.
Hoe schoon is het leven in de romans toch geschilderd,
zeide het meisje en hoe geheel anders doet het zich
in de werkelijkheid voor. Daar volgt de eene teleur
stelling op de andere, het eene leed reikt het andere
de hand.
Moed gehouden, Marianne, antwoordde de moeder,
laat u niet meer door zulke droeve gedachten beheersehen.
De tijd healt alle wonden. Spoedig zal het weder
voorjaar zijn, dan zult gij genezen en ook uw hart zal
Jongelieden van beiderlei sekse uit het dorp draaiden
hier vroolijk in een kring rond onder hen mengden
zich enkele jongelieden uit de stad. Marianne en hare
vriendinnen, door nieuwsgierigheid gedreven, stonden
op eenigen afstand en beschouwden met welgevallen
de woelige drukte. Plotseling naderde haar een jonge
man, wien het gekleurde lint als de student aanwees,
liet zijn blik even over de vlugge meisjesgestalte gaan
en wendde zich daarop met eene beslistheid en gemak
kelijkheid, die den man van opvoeding kenmerkten, tot
Marianne, om haar tot een dans uit te noodigen.
Zij keek hem eerst verrast en verwonderd aan, maar
nam daarop met een hoogroode kleur zijn arm om hem
naar den dansvloer te volgen, ’t Was haar zonderling
te moede, terwijl zij zich bij de tonen van den wals
in zijn armen wiegde toen de dans ten einde was,
wilde zij hem met een vluchtigen, eenigszins schuwen
groet vaarwel zeggen, maar de vreemde volgde haar,
geleidde haar naar hare ouders terug en stelde zich
aan deze laatsten voor. Door deze kennismaking werd
ook het onderhoud met Marianne voortgezet. Hij was
tegelijk bescheiden, geestig en flink ontwikkeld, zoodat
hij op jong en oud een zeer aangenamen indruk maak
te en Marianne’s vader hem bij het afscheid nemen
uitnoodigde hun eens een bezoek te brengen. Hij kwam
nu dikwijls in haar ouders huis.
Slechts zelden hadden zij gelegenheid een paar
vertrouwelijke woorden met elkaar te wisselen als
zij hem lichtte, terwijl hij de trap afging; bij een kerk
gang, cf een bezoek aan het theater, wanneer hij haar
en hare moeder aan den uitgang opwachtte. Dan kwam
zij, nog geheel onder den indruk van het gehoorde,
met een blos van vreugde op hem af en verheugde
zich over de verstandige opmerkingen, die hij maakte,
de geestdrift, waarmee hij elke schoonheid, elke poëtische
de eerste halve eeuw wel buiten de stad zal
blijven. Want die ligt een stevig kwartiertje
verder dan de Linnaeusstraat, heel de bebouwde
kom van Watergraafsmeer door en dan nog een
eindje verder. De oude Ooster dan, aan wel
ker buitenzijde ’t Oosterpark is aangelegd, ligt
sedert dertig jaren ongebruikt en zal bij dit park
getrokken worden. Het ziet er nu uit als een
wezenlijk stukje natuur midden in de moderne
wereldstad. Daar moet men niet te veel gaan
snoeien en harken en wat al meer, om het
tot een zindelijk, fatsoenlijk park te maken.
Dat zou zonde zijn, daar is dit natuurlijke
veel te goed voor. De roeken en kauwen,
die in de hooge toppen der boomen huizen,
mogen meer tot ergernis dan tot pleizier
der omgeving strekken, verder nestelen er nog
zooveel soorten van zang- en andere vogels,
die zich veilig gevoelen in ’t dichte groen, dat
we hier werkelijk ons buiten gevoelen.
Doch, waartoe zal ik thans, nu we aan de
korte dagen en ook aan ‘t weder zoo goed kun
nen bemerken, dat we inden winter zijn,waar
toe zal ik thans over boschgeneugten spreken.
Gaan we liever de stad weer in en zien we
hoe de winkels hun best doen door smaakvol
le uitstallingen de menigte te trekken. Het is
tegen Sint Nicolaas en daar doet onze stad
aan mee. Sinterklaas is een echt A’damsche
Sint. Zooals bij u de hoofdkerk aan Sinte
Maarten was toegewijd, was Sinterklaas de pa
troon onzer goede s<ad, zeer tot vreugde onzer
jeugd, die steeds ondervond, dat de Sint ons
niet vergat.
Nu ik van winkels spreek, wil ik u toch even
naar ’t Leidsche plein geleiden. Niet om te
zien, hoe daar in en buiten den stadsschouw
burg Louis Bouwmeester gehuldigd is, maar om
u nog eens attent te maken op de groote
dezaak van Hirsch en Cie. Ik heb u reeds
verteld, hoe een deel van de Weteringschans
gedempt werd, en daardoor ’t Leidsche plein
aardig vergroot, hoe de staking in ’t begin des
jaars ook hier vertraging bracht, daar er niet
aan de groote riolen kon gemetseld worden,
hoe deze riolen door gewapend beton van bo
ven afgesloten zijn, hoe dit dempen geschiedde
ten behoeve van Hirsch en Cie; die hare reeds
groote zaak zeer aanzienlijk uitbreidt. Dat die
uitbreiding nog al van eenige beteekenis is,
moge blijken uit ’t volgende: Hirsch en Cie
zullen voor den tijd van 18 maanden een tij
delijk winkelgebouw op ’t pasgenoemde ge-
stemming, waarin het gehoorde hem had gebracht, wist
weer te geven.
Zoo werd het weder zomer. Zij wisten het reeds
lang, dat zij elkander lief hadden, toen zij weer in ge
zelschap met eenige vrienden een uitstapje ondernamen.
Ditmaal zou men geen herberg bezoeken.
Terwijl de vaders het zich op het groene gras ge
makkelijk maakten, de moeders de meegebrachte provi
and uitpakten en op het lustig brandend vuur koffiewater
gereed maakten, verstrooide zich net jonge volk in het
bosch. ’t Was een prettige dolle jacht, die nu eens
een luiden kreet, dan weer een vroolijk lied ontlokte.
Marianne had zich langzamerhand van hare vriendin
nen verwijderd en hij, die haar lief had en voor wien
haar onschuldig, rein hart met dezelfde gevoelens klopte,
achterhaalde haar op een plekje, dat op het boudoir
eener fee geleek.
Zij was buiten adem en kon hem niet meer ontvlieden.
Verhit liet zij zich op een kleinen heuvel nedervallen
en terwijl zij het blonde haar, dat in de vlucht was
losgeraakt, weder opbond, lag hij aan hare voeten en
keek haar aan.
Wat zij toen tegen elkaar zeiden Zij wist het
nauwelijks meer, maar zij ondervond nog eenmaal in
deze ^ogenblikken de geheele zaligheid van dit uur,
waarin zij met blikken, met kussen zeiden, wat woorden
niet vermochten uit te drukken.
Den volgenden dag vroeg hij hare ouders om hare
hand. Tegen zijne familie, tegen hemzelven was niets
in te brengen bovendien bezat hij een klein vermogen
en had door zijne kennissen en relation het beste voor
uitzicht, binnen een niet te langen tijd een eervolle
betrekking te verwerven. Onder deze omstandigheden
gaven hare ouders gaarne hunne toestemming.
’t Was nu vóór alles noodig den doctorstitel te ver-
spoedig weer gezond zijn.
Ik hoop het ook Ach, hoe verlang ik naar licht
en lucht, naar het groen der weiden, naar bloemen,
naar de murmelende beek en naar het ruischen van
het woud 1
’t Is nog te koud, mijn kind. Wanneer eerst de
zwaluwen weder terug zijn, dan zult gij u ook weder
buiten kunnen wagen.
Ja, dan! murmelde de kranke met een diepen
zucht.
Toen moeder was weggegaan, leunde zij met het bleeke
gezichtje tegen het venster en haar blik zweefde over
de koude met pannen bedekte daken en de kale top
pen der boomen naar de verre blauwe bergen, waar de
burcht Hohenstein op een, in het dal vooruitspringende
rotspunt stond en hare donkere gotische lijnen tegen
den gouden avondhemel afteekende. ’t Was een ernstige
vermaning voor de zieke weemoedige, smartelijke
herinneringen werden opnieuw bij haar gewekt en de
wonde, in haar hart geslagen, begon weder te bloeden.
Van het voorjaar hoopte zij genezing, hoopte zij ver
lossing kon die evenwel nog komen
Als op eenmaal stond haar de zomeravond weder voor
den geest, op welken zij »hem« voor het eerst had
ontmoet. Haar vader, thans ook reeds dood, bekleedde
destijds eene betrekking in de stad. Zij hadden met
eene andere bevriende familie des Zondags een uitstapje
gemaakt. Nadat zij bosch en weide hadden doorkruist
en een met wilde wijnstokken begroeiden en door de
vertellingen van een oud roofriddernest beroemden berg
hadden beklommen, waren zij in de eenvoudige dorps
herberg teruggekeerd. Hier zaten zij aan een lange
tafel en spraken met den meesten eetlust het eenvoudige
gerecht: zwart biood en witten appelwijn, aan.
In de groote kamer van de herberg werd gedanst.
ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500
regels 3 cent en van 1000 regels 21/, cent. Groote letters naar
plaatsruimte.
De Diamantbeurs, hoek Nieuwe Achtergracht
en Weesperplein, nadert hare voltooiing. Als
architect noemen we den heer Van Arkel, die
op ’t gebied van bouwen zijn sporen niet meer
behoeft te verdienen; ais ge zoo door onze stra
ten wandelt en ziet, of onderaan in den gevel
van een niet oud perceel ook de naam van
den bouwmeester te vinden is, dan zult ge een
enkele maal die van den heer Van Arkel kun
nen lezen. Nu, aan de Diamantbeurs kon hij
zijn gaven zeker met genoegen wijden, want
hier was ruimte voorhanden en aan twee zij
den een mooi front te maken.
Het bestuur van den diamantbeurs heeft in-
tusschen de contributie voor de bezoekers
verhoogd, hetgeen gemakkelijk te begrijpen
is; want ondanks de royale hulp van de Incasso-
bank, komt men toch op groote lasten en daar
moet rente voor opgebracht worden. De plaats
van ’t gebouw zal het ’m zeker niet doen, als ’t
er niet druk loopt. Immers, heel wat hande
laars in de kostbare steentjes, die uit verschil
lende landen der wereld hier komen, logeeren
in het Amstelhötel, zoodat ge de opmerking
kunt maken, dat de deftigheid van ’t logement
die van ’t vak eenigszins nabijkomt. En
de nieuwe diamantbeurs is slecht vijf minuten
van dit hotel verwijderd, wat voor een stad als
A’dam zeer weinig is te noemen.
Toch blijft Brack’s Doelen in de laatste ja-
dempte gedeelte plaatsen, een hulpwinkeltje van
ruim 2000 Ms. Reeds voor maanden heeft men de
panden, (waaronder een oudegem. school),die
voor de vergrooting aangekocht werden, ge
sloopt en is men bezig met ’t grondwerk, dat,
naar ik destijds meldde, voor bijna 140 mille
werd aan besteed.
Natuurlijk moet ook de tegenwoordige win
kel een reuzenverandering ondergaan, zoodat
men, om de zaken door te laten marcheeren,
wel een behoorlijk hulpgebouw moest hebben.
Nu, geschikter in de buurt konden ze ’t wel
niet krijgen.
Al durven de buitenlanders hier geen Wa
renhuis aan, in de groote beteekenis dier zaak,
en de Nederlanders heelemaal niet, groote zaken
komen er toch. En vooral Hirsch ligt ge
heel in ’t centrum der stad. Wat een verschil
bij ruim 40 jaren geleden; toen was men hier
aan den buitenkant en nu
een klein half uurtje verder,
nieuwen buitenkant, waar
huizen kunnen staan, komt
ook een spoorwegstation.
groote zaak. Niet, dat men nu
nen zal een rechtstreeksche lijn A’dam—R’dam
te leggen, waardoor de sneltrein in één uur
tijds de handelaars van de eene naar de andere
stad zou kunnen voeren. Neen, dat zijn de
boer z’n ganzen niet, hooren we de H. S. M.
en de Staatsspoor zeggen. Als die lijn er
kwam, zouden de twee lijnen, die er zijn,
maar vooral die over Haarlem Den Haag,
heel wat van hun belangrijkheid inboeten.
Bovendien zou men dit in de hofstad niet
gaarne zien. Het zou wat worden: De residen
tiestad niet aan de groote lijn.
Doch er was meer te verbeteren. Als ge
eens een kaart ter hand neemt, zult ge zeggen:
Hoe is het mogelijk, dat een zoo groot ge
deelte in het hart van Holland, omringd door
groote steden, zoolang geïsoleerd is gebleven,
zoolang gespeend van spoor- en tramverbinding.
Daar komt nu, gelukkig, verandering in. De
Holl. Electr. spoorwegmaatschappij legt in deze
eenzaamheid een heel net: Van A’dam naar
Aalsmeer en Uithoorn, van Uithoorn naar Nieu-
wersluis en naar Alphen, van Haarlem naar
Aalsmeer en Leiden en van Aalsmeer naar
Uithoorn.
Of alles op 5 April 1912 gereed zal zijn, zal
ren je deftigste hotel heeten en zoodoende vie
dit dan ook voor de tweede maal de eer t e
beurt een ex-vorst te recepieeren. Sultan Abd-
el-Azis, die hier voor een kleine drie weken
even afstapte op zijn reis per Koningin Wil
helmina en toen slechts een dag hier bleef,
omdat hij in Brussel moest zijn, kwam hier
voor tien dagen weer terug in zijn mooi
Moorsch gewaad. Jammer, zou men zeggen,
dat hij, even als de Japanners gedaan hebben,
het ook noodig vond aan de Europeesche mo
de toe te geven. Onze heerenkleeding is zoo
leelijk en die Moorsche zoo schilderachtig.
Enfin, de sultan dacht zeker, zich dan vrijer
te kunnen bewegen. En dan heeft hij goed
gedacht, want als de Neger, de Javaan, de
Japanner maar gekleed is als wij, dan komt
onze bekende nieuwsgierigheid zoo niet te voor
schijn.
Intusschen heeft Carré reeds den dag na
zijn aankomst gezorgd, dat Zijn Moorsche
Majesteit z’n oud land niet geheel vergat.
Abd-el-Azis bracht er een bezoek en bleef tot
de pauze en daarom zorgde Frits van Haarlem,
dat er vóór de pauze, in plaats van voor ’t
uitgaan, met de bioscoop voorstellingen uit
Marokko gegeven werden. Je moet toch
maar handig zijn om dadelijk zoo’n film bij de
hand te hebben.
Zijne Majesteit was bij z’n terugkomst uit
Brussel zoo welwillend te verklaren, dat hij
Amsterdam liever mocht lijden dan Brussel.
Het kan zijn, dat hij ’t meent; Brussel is an
ders veel meer een moderne stad dan ons
A’dam, en bovendien had de sultan nog weinig
gelegenheid gehad hier een behoorlijk kijkje
te nemen. Eén ding had onze stad nu niet
tegen: Wat plantsoen, natuurschoon betreft, is
Brussel ons veel voor; maar omdat ’t toch in
den winter is, kon in dit opzicht geen verge
lijking gemaakt worden.
Over ons tekort aan natuurschoon heb ik al
meermalen gesproken; vooral de omgeving
der stad is in dit opzicht karig bedeeld. Te
hopen is daarom, dat men zuinig zij met ’t
weinige natuurschoon, dat we nog hebben en
daarom vond ik ’t goed van den bekenden heer
Jac. P. Thijsse, dat hij er in De Telegraaf nog
eens op aandrong: Moge ’t stedelijk bestuur
toch den Ooster niet bederven. Met »Ooster«
bedoelen we hier de oude Oosterbegraafplaats.
Deze ligt thans midden in de stad en is sedert
dertig jaren vervangen door de nieuwe, die in
K
0 U RANT.