10(11! MEE Eli MSTKEKEJ. ÏIEEWS- Ei HIÏERTENTIEBL1II Sinterklaas. Zaterdag 3 December 1910. No. 97. De botsing. 65e Jaargang. Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek. Feuilleton. onware voorstel- met Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS. ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek t 0,40 per 3 maanden, franco per postf0,50. Abonnementen worden te allen tijde aangenomen. Dat hij een been verloren had en daardoor ook zijn beroep, waarin hü geheel opging, heeft den ouden ma chinist Mulder niet zoo veel verdriet gedaan dan het bij de openbare behandeling uitgesproken verwijt, dat hij laf was geweest. Hij had, als een kapitein van een schip, op zijn locomotief moeten blijven, totdat hij wist dat er geen gevaar meer bestond. Dat had men hem gezegd. Maar hij zelf is van meening, dat hij inderdaad de locomotief eerst verlaten had, toen hij overtuigd was, dat er niets meer kon gebeuren. Hoe het ongeluk plaats had, vertelt hij ieder, die er belang in stelt met de volgende woorden: Den datum weet ik nog precies, niet alleen, omdat het de vreeselijkste dag van mijn leven was, maar ook omdat den dag te voren mijn eenig kind, mijn Doortje, geboren werd. Och, wat was ik blij toen de kleine wereldburgeres er was 1 Mijn vrouw gevoelde zich na tuurlijk zeer zwak en nooit zal ik vergeten wat er in me om ging toen ik ze voor het eerst van mijn leven 1 samen goêdag zei. Ik had ter gelegenheid van de familiegebeurtenis een dag vrijaf gekregen maar moest nu weer in dienst. Het was een zeer gemakke lijke dienst, dien ik dien dag had rangeeren, een dienst van niks, waarbij nu letterlijk heelemaal niets te vree- zen viel, geen zenuwachtigheid, geen ongeluk. Maar is het niet vaak, alsof bij het onschuldigste begin het vreeselijkste slot past Juist was ik de machineloods vaak, dat ook zij, de natuur, van poëzie houdt? Och, mijnheer, gij zelf gaat naar het strand, om de geweldige poëzie der stormen en golven te ondervinden. Ge zocht het woud om stille poëzie te genieten, ge roeit droomend in uw bootje tusschen het broze riet, ge aanschouwt met huivering de grootheid der Alpenreuzen, kweekt fraaie bloempjes in uw serre, houdt lieve vogeltjes in kooitjes, enz. Och, zeg me eens, is dat alles om de waarheid, of is het ook om de poëzie, die er buldert in de stor men der zee, in het ruischen des wouds, in den val der sneeuwlawines, in het frissche ontluiken der bloesems, in de teere kleuren en klanken van uw kanarievogeltje? Och, laat uw kind ook poëzie behouden. Een poëzie, die de ziel reiner, den geest edeler, ’t verstand niet minder maakt Als de tijd daar voor gekomen is, verdwijnen die droombeelden wel en het kind zal er u niet boos om aan zien, dat ge het vroeger wat hebt op de mouw gespeld. Och, aan proza kan het kind later nog wel zooveel doen, dat het zuchtend in al z’n prozaïsch weten zal uitroepen: Hoe geluk kig waren die jaren der kindsheid, toen ik nog weinig wist en nog veel geloof sloeg aan de poëzie des levens, ja, somtijds meende, dat ’t leven enkel uit edele poëzie was opgebouwd. En daarom ook, zit nu niet te veel te geu ren met uw waarheidsprincipe, dat ge toch niet ten volle kunt toepassen en laat uw kin deren gerust nog profiteeren van de poëzie, die de goede oude Sinterklaas met z’n zwarten knecht kan geven. Laat gerust de stoomboot nog uit Spanje komen, laat de kleintjes luiste ren naar Sinterklaasverhalen, zingen van den goedheilig man. Het kind acht er de geschenk jes zooveel te hooger om; ze krijgen voor hem meer waarde, omdat ze met iets geheimzin nigs omzweefd worden. En ook gij zelf rijst in de oogen uwer kleinen; want het kind voelt bij intuïtie, dat ge in eenige relatie staat met den Sint en dat de liefde voor u noodza kelijk behoort bij de liefde voor den ouden bis- schop. Natuurlijk, ge moet niet overdrijven, maar laat uw kinderen zoo lang mogelijk kin derlijk blijven. Vroegrijpe wijsheden zijn er meer dan genoeg. We wenschen dus uw kroost een echten ouderwetschen gelukkigen Sinterklaas. ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500 regels 3 cent en van 1000 regels 21/, cent. Groote letters naar plaatsruimte. bezinning terug. Ik verbaas me er thans nog over, dat ik toen zoo kalm en koelbloedig was. Ik gaf met de stoomfluit luide noodsignalen, hetzelfde deed mijn collega van den anderen trein, die dus het gevaar even eens had begrepen. Ik had dadelijk de noodrem in werking gebracht, de handle op »terug« gezet en de stoomkraan geopend, zoodat onze locomotief met haar wagon met on plof bare stoffen dadelijk langzamer ging rijden. Maar dit was niet voldoende. Mijn stoker was, om zich te redden, reeds van de locomotief gesprongen hij kon ook niets beters doen. Dadelijk daarop weerklonk ’n vreeselijk gekraak,ik zal het nooit vergeten wij waren op elkaar ingeloopen. Ik bemerkte met ontzetting, dat de wagon met ont plofbare stoffen op mijn tender drong. Intusschen ging, tengevolge van het terugzetten van den handle, mijn locomotief reeds langzaam achteruit, wat evenwel pas later tot mij doordrong. Ik dacht toen dat het ergste geleden was en was van plan op mijn locomotief te blijven, toen plotseling een nieuwe hevige knal weer klonk. Daar schoot mij de gedachte door het hoofd, dat de wagon was geladen met stoffen, die ontploffen zouden. Van dit oogenblik af kon ik aan niets anders denken dan aan mijn vrouw en mijn kindje. Nu kwam het er voor mij slechts op aan mezelf te redden. De locomotief en de wagon beschouwde ik als reddeloos verloren, ik meende nu maar alleen te moeten letten op het gunstige oogenblik van mijn red ding. Ik zag mijn vrouw en mijn kindje voor me, zag, hoe ze me angstig de armen toestaken en toen ik weer tot bewustzijn kwam, lag ik naast de rails met een afgereden been. De menschen van den trein, die op ons was geloopen, verpleegden mij. Naast ons stond de locomotief van dien trein, alsof er niets gebeurd was. binnengestapt, om ons oud rangeermachinetje op te zoeken, toen de stoker op me af kwam en me vertelde, dat we volgens het orderboek locomotief 888 moesten gebruiken, die anders voor de sneltreinen reed maar vandaag buiten dienst gesteld en voor ons beschikbaar was. Onze kleine rangeermachine moest onderzocht worden en was naar de werkplaats gebracht. Nou, als het moet kan men tenslotte ook met een sneltrein- locomotief rangeeren, ook al is ze naar den kant van den tender te open, zoodat men bij het achteruitrijden veel last van wind, kou, regen en stof heeft. Maar den 23sten Augustus (ik herinner me, zooals ik zei, den datum nauwkeurig) waren wind en koude natuurlijk niet hinderlijk. Wij gingen dus naar de 888 en onderzochten haar. Alles was perfect in orde. Mijn stoker begon te smeeren, terwijl ik eens naar het vuur wilde kijken. Toen ik de deur opende sloeg me een dikke, gele rookwolk in het gezicht. Het vuur was blijkbaar aangelegd in de veronderstelling, dat de 888 voor een sneltrein dienst zou moeten doen. Nou, dacht ik, we hoeven er de eerste drie uur geen schopje kolen op te gooien. Toen we gereed waren, liet ik de stoomfluit langen tijd fluiten om den man, die bij de draaischijf stond, waarop elke uitrijdende locomotief op de voor haar be stemde lijn gebracht wordt, te waarschuwen. Maar reeds hier ging het niet, zooals het moest gaan. De man, die bij de schijf stond, begreep maar niet wat er met locomotief 888 te doen was. Hij meende, dat ze voor sneltrein 43 moest en draaide haar daarom op een verkeerd spoor. Wij moesten hem uitvoerig ver tellen, dat we met de 888 zouden rangeeren, voordat hij ons op de goede lijn bracht, leder wis-elwachter die we voorbij kwamen, riep ons toe dat we verkeerd redenen toen we aan het station kwamen, wisten de dergeest weken achtereen in spanning gehou den worden? Zeker, zeer wijze mijnheer of juffrouw, o, ge hebt groot gelijk. We zouden ’t niet aandur ven hierover met u te redetwisten, bij voorbaat wetende, dat we tegen zulke klaarblijkelijke waarheid en zoo gezonde waarheidsliefde toch geen argumenten kunnen doen gelden, toch niet kunnen strijden. Gelijk hebt ge, mijnheer. Maar, eilieve, voer toch uw waarheidsprincipe niet al te ver door. Ge zult zeggen: Ja, alles mag ’t kind nog niet weten, maar ik vertel ’t ook maar alleen die waarheden, die ’t begrijpen kan en dan heeft 't met sprookjes niets te maken. Och, waarheidlievende heer, zijt ge hier wel geheel oprecht? Als ’t kind aanstonds van u verneemt, dat er een nieuw broertje of zusje is gekomen, en als ’t u vragen doet daarover, wat zult ge dan voor waarheid in de plaats stel len van den ouden ooievaar, den hollen boom, den spijker in den voet en hoe al die uitdruk kingen ook mogen heeten. En, ga ’t maar eens na, hoeveel is er niet, dat ge entre nous bespreekt met uw eega, zorgvuldig vermijden de, dat kinderooren er klanken van opvan gen Dus, mijnheer, uw waarheidsprincipe kan tegenover ’t kind toch niet ten volle doorge voerd worden. Of zijt ge reeds zoo zeer geëmancipeerd, dat ge er niet op toeziet, welke boeken uwe kinde ren lezen? Zoozeer, dat ’t u niet aangaat, of uw kinderen, op den leeftijd gekomen dat ze bijna de jaren van »te groot voor servet en te klein voor tafellakens bereiken, sommige boe ken met steeds aanwakkerenden hartstocht lezen? Dus van Sinterklaas mogen ze ook niets weten en ge blijft redeneeren: Ik kan toch ze ker even goed mijn kinderen onthalen en ca- deaux geven; ze mogen gerust weten, dat ik ze zelf moet betalen en dat er geen goede Sint komt, die ’t door ’n zwarten knecht laat bezorgen. Och, mijnheer, ge hebt gelijk, Maar met al uwe waarheidsliefde doodt ge in de kinderziel heel wat lieflijks, heel veel poëzie. En zijt ge nu zóó op de waarheid gesteld, dat uw kind geheel en uitsluitend een prozamensch moet worden? Heeft diezelfde natuur, waar ge zoo mee dweept, t u niet honderd-duizend maal toegefluisterd, toegeroepen, toegebulderd Onze kinderen mogen slechts de waarheid op ’t gebied der natuur leeren; de waarheid en niets anders dan de waarheid. Dat moet reeds bij de allerkleinsten begin nen. Geen dreigen meer met den boeman of welk fabelachtig wezen dan ook. Als ’t kleinje gewaarschuwd, verboden moet worden, mag de boeman of een of ander spook niet als drei gement gebruikt worden. Op deze wijze zijn er heel wat verhaaltjes opgeborgen, die vroeger opgeld deden, maar nu niet meer te pas komen. En zij, die in dezen consequent doorgaan, vinden ook, dat de heele Sinterklaas bij al die oude, onbruikbare rommelzoo moet opgebor gen. Want ’t kind moet alleen waarheid lee ren, waarop ’t later kan voortbouwen; de kin derziel en de kinderhersenen moeten niet met zaken vólgepropt worden, die later toch weer overboord gegooid moeten worden. O, zeker, mijnheer, gij, die zoo handelt met uw kroost, gij doet als een zeer verstandig man; gij toont een modern man te zijn, in dien zin, dat ge meegaat met de moderne idieeën, die in alles natuur en natuurlijkheid zien en van geen bovennatuurlijkheid willen hooren. En toch zouden we er bij mogen opmerken: Zoovelen uwer, die van al ’t moderne weten en kunnen ongeveer niets begrijpt, van de ontdekkingen en uitvindingen alleen de resul taten kunt opmerken, zonder van ’t wezen dier uitvindingen iets te begrijpen, die van zooveel andere zaken alleen de klok hebt hooren lui den, zonder dat ge weet, waar de klepel der wetenschap hangt, die in sommige opzichten te vergelijken zijt met den »Jan Rap« uit De Ge- nestet’s Leekedichtjes; zoovelen uwer doen niet meer aan al die oude dingen, terwijl ge alleen van hooren zeggen kunt navertellen, dat die oude dingen maar lingen geven zonder dat ge hierbij verder wezenlijk verstand kunt oordeelen. Alleen de waarheid moet ’t kind hooren. Het mag dus niet meer luisteren naar groot moe, die weet te vertellen van Klein Duimpje en de Zevenmijlslaarzen, van Rood kapje en den Wolf, van de Kaboutermanne tjes, enz. enz., het mag daarover geen geïl lustreerde boekjes lezen. Want dan leert 't kind leugens; en ’t gelooft aan die leugens. En dus ook ’t kind moet niet meer aan Sinterklaas gelooven. Wat drommel, moet om ’t geloof aan zoo iets onmogelijks de kin- Wat zijn we tegenwoordig toch een stuk geleerder dan vroeger. Wat waren de men schen vroeger toch dom. Domen bijgeloovig en lichtgeloovig. Die ouwe zielen hadden nog nooit de wonderen aanschouwd, door de 19e en de 20e eeuw voortgebracht; ze gingen met de trekschuit en met de diligeance reizen en ook hun geest reisde met de trekschuit. Nog zooveel, dat voor ons bekend werk is, dat we wetenschappelijk kunnen verklaren, dat voor ons dus iets natuurlijks is, was voor hen geplaatst in de onbekende wereld, was voor hen iets bovennatuurlijks, iets wonders. En, o ja, die goeie ouwe zielen geloofden aan heksen en spoken, aan voorbeduidingen, aan too veren. Omdat er zooveel voor de groo- teren een geheim bleef en omdat de grooteren toch meer moesten weten dan de jongeren, liet men voor de kleintjes nog veel meer in ’t rijk der geheimen, der fabelen, der spoken, der won deren zweven. Maar wij, die zoo geleerd zijn, wij doen niet meer aan al die dingen, waarmee de ouden zich zelf en anderen bang maakten. Voor ons is alles reëel geworden, tastbare werkelijk heid, natuurlijkheid, die we doorzien, doorgron den, begrijpen. En daarom, weg met al die verhalen uit de oude doos, verhalen, die tot ’t rijk der fabelen behooren. ambtenaren eerst ook niet, wat ze met ons moesten beginnen. Kortom, er bestond een heele reeks misver standen en onaangenaamheden, welke enkel en alleen het gevolg waren van ’t onnoozele feit, dat we ’n groote sneltrein-locomotief voor het rangeeren gebruikten. Maar onze eerste opdracht zou ons reeds in het verderf storten. Dit verderf werd veroorzaakt door den man met deroode pet, den stationschef. Hij zeide ons, dat we met den tender naar voren, dus met de locomotief achteruit, moesten rijden en een specialen wagon op het zijspoor van een chemische fabriek voor ons uit duwen. De wagon was met een ontplofbare stof ge laden. Als ik thans nog een stationsambtenaar met een roode pet zie, krimpt het hart me ineen, want zoo’n man heeft aan mijn vak, waarvan ik hield, een einde gemaakt. Ik heb daarom ook nimmer meer met het spoor gereisd, want ik wil die menschen niet meer zien. Dus, wij gingen met onzen gevaarlijken wagon voorop, langzaam de lijn op. Een heel klein eindje had ik de stoomkraan open gezet, maar toch kregen we gauw een aanzienlijke snelheid, want zoo’n sneltreinmachine heeft haar groote raderen niet te vergeefs. Toen we, niets vermoedend, verderreden, en ik moet het erkennen, ons op het linker spoor bevonden, daar de zijtak aan dien kant afboog, zagen we plotseling in de verte een rookwolkje van een locomotief omhoog kringelen. Eerst dacht ik daar niets bijzonders bij. Het was, dacht ik, een trein, die ons tegemoet reed, hetgeen een machinist immers honderdmaal op een dag kan gebeuren. Plotseling was het of er een bliksemstraal door mijn lichaam ging het drong tot me door dat we op het verkeerde spoor waren, op de lijn, waarop de trein met groote snelheid ons tegemoet kwam. Toen de eerste schrik voorbij was, kreeg ik mjjn rust en mijn NEEKER COURANT. o J'. I i'1

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Sneeker Nieuwsblad nl | 1910 | | pagina 1