ft
TOOK SHE EJ OIMES.
BLOOKER’S
~Bë Baron
JIEEWS- ES IDVERTESTIEBUD
66e Jaargang.
^TZoenscLas; 18 Januari 1911.
No. 5.
DAALDERS
Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek.
Amsterdamsche Brieven.
CACAO;
Feuilleton.
ALL2RLEI.
MMM
M
MEN MOGE U NAMAAK
OPDRINGEN,
HOUDT VAST AAN
CE WEET DAT DIE
UITSTEKEND IS.
RCOURANT
1
ti
Voor
DIRECTE TOEPASSING.
onze
de kin zonder
Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek 1 0,40 per 3 maanden,
franco per postf0,50.
Abonnementen worden te allen tijde aangenomen.
waren
voor
op, dat
provin-
elkaar,
Siyr de lo-
ianger is
binnen
st halftien
maar ze zijn
Ook moet men zich niet voorstel-
Oom (vermogend arts, aaneen studeerenden neef): Ik
kan je de verblijdende tijding doen, dat ik tot inspec
teur van den sanitairen dienst ben benoemd.
Neef: Van harte geluk gewenscht. U kunt alvast
beginnen met mijn financiëelen toestand gezonder te
maken.
klemtoon. En dan, vaak merkt
zich heel wat menschen
cie bij elkaar vestigen
komt de oude taal nog
Dat men nog wel
stad hoort, bleek me
wonen.
uit dan in de stad; maar
der groote vooruitgang
zeer groot en ook in
kwam er, door
De chef van een zeer druk station had verlof.
Een zijner vrienden vond hem den tweeden dag
zijner vacantie op het perron zitten en vroeg hem
wat hij daar deed en waarom hij niet liever op reis
ging.
Dat zal ik je zeggen, antwoordde de chef. Bij
eiken trein, die voorbij gaat, denk ik: ziezoo dat is er
al weer een, waar ik niets mee te maken heben dat
geeft mij meer pleizier dan de mooiste reis.
Ik lag in de leeszaal van het hötel in een luien stoel
te lezen.
In een der suppléments littéraires van de vele Fran-
sche dagbladen begon een verhaaltje aldus
De badgasten traden langzaam de groote eetzaal van
het hötel binnen en gingen op hun plaatsen zitten.
De bedienden begonnen, nog langzamer, hen te be
dienen, om de achterblijvers nog gelegenheid te geven
de anderen in te halen en zoo zelf niet genoodzaakt
te zijn opnieuw met de schotels te komen en de
oude gasten, de habitués, zij, voor wie het seizoen ten
einde liep, keken met belangstelling naar de deur ieder-
maal, dat zij openging, in de hoop nieuwe gezichten
te zien.
Dat is de groote verstrooiing op de badplaatsen.
Men wacht op het diner om de nieuw-aangekomenen
van den dag op te nemen, om te raden wie ze zijn,
wat ze doen en wat ze denken. Er blijkt een verlan
gen uit om nog aangename ontmoetingen te hebben,
misschien wel goede relaties aan te knoopen. In dat
badleven, waar men de menschen maar zoo kort ziet,
winnen de buren, de onbekenden aan belangrijkheid.
De nieuwsgierigheid is opgewekt, de sympathie wacht
op een gelegenheid en de gemeenzaamheid zoekt naar
omgang.
Men heeft antipathieën van één week, vriendschaps
banden van een maand. Men ontdekt bij de menschen
eensklaps, in een gesprek van één uur, ’s avonds, na
het diner, onder de boomen van het park, waar de ge-
Meermalen gebeurt ’t, dat de
ketten der aangeteekende stuk',
dan de helft van de langste zijü<
ruimte,
slechts
van
den er voor. Nu waren
aan tegenovergestelde zijden geplaatst
de beide rijen koopers kruisten elkaar,
delijk, daar gaat ’t derde loket open.
Nu, het kon er door maar hoor eens vraag
om een victoria, het is nu goed weer.
Ik zag weldra het tweespan vóór komen.
De baron ging aan het raam staan. Hij schudde van
neen.
De kellner kwam:
Het rijtuig van meneer de baron.
Zonder om te zien en nog steeds op straat kijkend,
riep hij op hooger. toon:
Stuur het terug. Ik verlang een lichter en een
mooier wagen anders maar niet.
Toen hij wegreed in een ander, veel beter rijtuig,
dacht ik bij mezelfDe adel en de brutaliteit heb
ben toch de halve wereld!
Want werkelijk op dat vehikel nog wel versierd
met een kroontje viel niets, niets aan te merken.
De herfstzon deed oogverblindende stralen uit de
wielen bliksemen en ik zag nog in de verte het geflits
van de zonneglinstering op de spaken.
Nu en dan lichtte de baron zijn hoed, zeker een
wedergroet aan bekenden.
Aan het diner beschoor me het lot dat ik tegen
over hem kwam te zitten. In die dagen kende men
nog niet in de hotels, zelfs niet die voor de upper ten,
aparte tafeltjes, die tegenwoordig met hun electrische
lampjes, glazen bloemknopjes, door rozekleurige kapjes,
als rozebladeren, overhuifd, iets gezelligs, iets intiems
aan de koude table-d’höte verleenen.
Hij at op z’n Eogelsch.
Hij dronk fijne wijnen, aan het dessert Veuve
Cliquot sec; een der wijnen moest verwisseld worden,
daar hij naar de kurk smaakte.
Zeer beleefd gaf hij mij, desgevraagd, een of ander aan.
Er zijn in onze stad heel wat post- en tele
graafkantoren, maar ’t hoofdkantoor, vlak
achter het Paleis, is toch verreweg het drukst.
En natuurlijk was ’t er op dien 31en Decem
ber al heel druk De menschen hebben er
wel gelegenheid het qucue-make^Aeleeren.
ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500
regels 3 cent en van 1000 regels 27. cent. Groote letters naar
plaatsruimte.
voetgangers min begaanbaar wordt, maar de
trams rijden door. En dat beteekent zoo iets, als ge
weet, dat het vervoer in het laatste halfjaar
bijna 200 duizend personen per dag beliep.
Een reusachtige toename dus en zonder dat
’t tramnet noemenswaard is uitgebreid.
Voor vijf jaren was dat anders. Toen had
’t des nachts gesneeuwd en zaten de trams ’s
middags na twaalven nog vast in de sneeuw.
Maar toen was ’t trambedrijf ook nog in z’n
luiermandjaren.
Natuurlijk hebben ’t goedkooper tarief, tien
cent voor een pasje, de vermeerdering in be
volking en de gunstige tijdsomstandigheden
hiertoe bijgedragen. En ’t geschrijf in de
kranten heeft gemaakt, dat we nu veel vlug
ger rijden. Werd er voor 1 Januari op een
paar lijnen een proef genomen met sneller rij
den, op Nieuwjaarsdag zeiden de menschen tot
elkaar: Ziezoo, nu zijn ’t allemaal sneltrams
geworden! Nu, ik zou zeggen, ’t gaat wel
een derde vlugger.
Ge rilt misschien bij de gedachte aan de
meerdere ongelukken? Och, wie wil, kan door
de tram over- of aangereden worden, maar wie
oppast, loopt geen gevaar. Wie maar om de
rails denkt.
Neen, dan zijn de atax en taxi heel wat ge
vaarlijker; die doen net of de straten alleen voor
hen gemaakt zijn en jagen kris en kras door
alles heen. Op één dag in ’t begin des jaars
werden er eens twee personen overreden.
neeskrachtige bron staat te borrelen, een hoogstaande
intelligentie en verrassend schoone eigenschappen en
maand later is men die nieuwe vrienden geheel
;eten, in de eerste dagen zoo betooverend charmant.
„aar ook duurzame banden worden daar gelegd
spoediger dan overal elders. Men ziet elkaar iederen
o, men kent elkaar zeer vlug. Later denkt men dan
nog eens gaarne aan die subtiele kennismaking der eerste
ure, aan die eerste gesprekaen waar een ietsje van het
innerlijke wordt ontsluierd, aan die eerste vragende
blikken, die met veelzeggende blikken worden beant
woord, reeds geheime gedachten uitsprekend nog vóór
den mond zich opent voor
waarin het heerlijk gevoel zich openbaart om zijn hart
-L
u schijnt te openen.
Toen ik zoover
ging de deur open, opengeduwd door
passeeren, die met den afgemeten stap van een gene
raal, die bij zijn vorst ter audiëntie gaat, binnenkwam.
Hij sprak niet, maar hij wees slechts en de kellner
hielp hem zijn demisaison uittrekken. Hij gaf nog
steeds zwijgend zijn hoed en zijn stok aan den ge
dienstige en trad toen naar de leestafel en wierp zich
behagelijk ook in een luien stoel, nam een courant
ook een Fransche en begon te lezen.
Onder den indruk van mijn lectuur begon ik te raden.
Een generaal, een diplomaat, een groot econoom?
Het was in een eerste-klas hötel te Brussel en ik
ontmoette er dikwijls diplomaten, ook veel Engelschen
van adel. Een earl wellicht of een Duitsche baron, of
een Fransch hoof !-officier? Het was niet uit te maken,
daar er in zijn figuur iets Germaansch was en iets
I Gallicaansch te gelijk. Hel Germaansche echter domi-
die beide loketten
en
Ein-
Haast
je, rep je posteert zich een deel der beide rijen
voor ’t derde loket en niet lang daarna kruis
ten zich de drie rijen. En ondertusschen
dringen er zich doorheen al de menschen, die
aan de afdeelingen voor de postwissels, de te
legraaf en den postspaarbank moeten zijn.
Op zulke dagen vooral hebben de ambtena
ren voor den verkoop der zegels een zware
taak en men moet er zich over verbazen, dat
er niet meer flaters worden begaan.
Nu stond er voor mij een ouderwetsch vrouw
tje van zeker zestig jaren. >Meneer! Twin
tig vierduitszegelsk riep ze tot den beambte,
die haar twintig dingetjes van 2ya cent gaf.
En toen was ’t: Tien van 1 '/3 cent, natuurlijk
voor stadsbriefkaarten. De beambte zegt:
»Hé, waarom zeg je nu niet van oortjes-zegels?«
Doch een wijsheid uit ’t wachtend publiek
lichtte den beambte in dat een oortje twee
duiten en dus 1 cent waard was.
Men ziet bier dus uit, dat ook in de hoofd
stad ’t gebruik van ’t oude woord duit nog
niet geheel is verdwenen.
Tegenover verdwijnende oude woorden staan
nieuwgesmeede woorden, die gangbaar wor
den. Zoo heet hier een 2centstuk in de
volkstaal een plak en aan ’t postkantoor wor
den eiken dag heel wat rolletjes van 40 plak
ken vergeven. In sommige rekenboekjes van
de lagere school hebben de schrijvers getracht
het woord »groot« er in te krijgen voor een
vierduitsstuk, maar ’t spraakgebruik laat zich
niet gemakkelijk de wet voorschrijven.
Nu ik toch in de buurt ben, moei ik u even
wijzen op den nieuwen winkel van Van Emb
den op den Nieuwendijk. Hoeveel duizenden
menschen zouden daar al niet voor gestaan
Wie meent, dat er maar één dialect in onze
hoofdstad wordt gesproken, heeft ’t glad mis.
Daar heb je bijv, de taal der echte Jorda-
ners en die van den Jodenhoek. Voor men
schen uit ’t Noorden klinken ze allebij als ge
lijk Hoog Haarlemmerdijksch,
niet gelijk.
len, dat de deftige, beschaafde hoofdstedeling
zich zou veroorloven een dezer dialecten te
bezigen, al komt er toch wel iets van om den
hoek kijken. Maar dan heb je nog de men
schen, die uit de provincie hier zijn komen
In de laatste jaren gingen er meer
in de vroegere jaren
was de immigratie
de laatste jaren
de voortdurende wisseling
der bevolking, nog heel wat van buiten zich
in A’dam vestigen, Nu is ’t waar, dat die bui-
tenmenschen heel spoedig Nederlandsch leeren
spreken, maar Nederlandsch is nog geen
Amsterdamsch. Denk maar eens aan den uit
spraak van klanken als ei, a, enz. en aan den
men
uit dezelfde
en dan, onder
veelal boven.
oude woorden in
bijv, op Oudejaarsdag.
Dien morgen
twee loketten voor den verkoop
postzegels geopend; twee lange rijen ston-
neerde door zijn groote, forsche gestalte. Ik begluurde
van achter mijn courant zijn gelaat: een Bonapartekop,
niet van den eersten, maar van den derden Napoleon,
de neus iets fijner, iets puntiger, en de kin zonder
imperiaal.
Ik schrok eensklaps. Hij had mijn beschouwing
gezien. Hij had de oogen opereslagen, groote, zwarte
oogen, die volkomen pasten bij de Fransche type van
zijn bruinen knekel met de twee punten in cosmetiek,
scherp als een els. Onwillekeurig boog ik licht met
het hoofd, als onder een hypnose. Hij boog vol cour
toisie terug.
En wij gingen voort met lezen.
De deur werd geopend en de portier van het hötel
bracht den onbekende een plaatsbewijs voor de opera
in de Monnaie.
Hij bekeek het en mopperde:
Zeg eens, kon je geen beter plaats krijgen!
Neen, meneer de baron, deze was nog de beste.
Zoo, volgens jou.
Maar, meneer!
Nu ja er is toch niets meer aan te doen.
De portier mompelde nog een verontschuldiging,
maar hij wees, dat de man kon vertrekken en hij van
die praatjes niet gediend was.
En hij hervatte zijn lectuur.
Na een tiental minuten stond hij op en begon met
de handen in den zak een wandeling over het dikke
tapijt op en neer in de zaal.
Daarop belde hij.
Hij gaf order aan een toegesnelden kellner een rij
tuig te bestellen.
Twee paarden, meneer?
Natuurlijk! En een goed rijtuig.
Zooals u gisteren hebt gehad?
hebben om de supermoderne verlichting te
bewonderen, een verlichting, die hoofdzakelijk
zich door lange glazen buizen door heel den
winkel beweegt. Als ge in de stad komt,
ga dan eens kijken; ’t is weer wat nieuws.
Intusschen hebben we toch ook al iets van
den winter bemerkt. In t oude jaar lag er
ijs in de sloten en plasjes in en om de .stad.
In de stad! Want meen niet, dat we daar
geen slooten hebben. Ga bijv, langs ’t Wees-
perpoortstation met lijn elf naar de nieuwe
buurten. Ge ziet, tusschen station en Amstel-
brouwerij nog een stukje zeer laag weiland
en echte, heusche slooten. En daar is men
toch midden in de stad. Nu, daar lag behoor
lijk wat ijs in en een barhouder was zoo wijs
aan een bezoeker, die vertelde juist over zee
gekomen te zijn, te vragen: Hadden jullie
al last van drijfijs De bezoeker was zoo
verstandig te zeggen, dat hij niet heelemaal
naar de Ijszee toe geweest was. In zulke
café’s kan men toch heel wat wijsheid hooren.
Men had ’t er over den nieuwen tunnel in de
Blasiusstraat, die een volkomen rechtstreeksche
verbinding geeft van de Nieuwe A mstelbrug
naar het Oosterparkkwartier. In ’t oude jaar
heette ’t al, dat men daar in de buurt de
opening der tunnel met een fijn diner zou
vieren. Het gesprek kwam op den vooruit
gang en op steeds betere verbindingen. Ein
delijk beweerde er een: Je zult zien, tusschen
Enkhuizen en Stavoren komt ook nog een
brug! Een klapbrug? vroeg een oolijkert,
die natuurlijk dadelijk de lachers op zijn zij
had en den grootspreker deed zwijgen.
Want grootspreken en eigenwijs zijn en een
ander overbluffen, dat kunnen ze hier wel.
Doch ik had ’t hier over den winter. Ver
leden Donderdag kregen we voor ’t eerst be
hoorlijke sneeuwbuien, die, wegens gebrek aan
vorst en geholpen door ’t drukke verkeer, al
spoedig straten en pleinen met een vuile pap
perige massa overdekten. Doch daar is onze
reinigingsdienst wel tegen opgewassen. De
sneeuwploegen deden goed werk, een zestien
tal veegmachines volgden en een honderd of
zes losse werklieden voegden zich als nood-
hulp-reinigers bij het gewone personeel. Zoo-
dat alles gedaan werd om ’t ongerief zoo
spoedig mogelijk te doen verdwijnen. En als
’t heviger begint te sneeuwen, och, daar is ons
trambestuur ook niet bang voor. Veegmachi
nes en pekelwagens maken wel, dat ’t voor
een
vergi
Mi
en
dag,
o
ure, aan die eerste gesprekaen
blikken, die met veelzeggende blikken worden beant-
I 1 .1 ■zz-«
dat eerste gulle vertrouwen,
t
eens uit te storten aan iemand, die ook het zijne voor
met mijn lectuur gevorderd was,
een kellner, die
zich zoo dun mogelijk maakte om een heer te laten
passeeren, die met den afgemeten stap van een gene
raal, die bij zijn vorst ter audiëntie gaat, binnenkwam.
Hij sprak niet, maar hij wees slechts en de kellner
hielp hem zijn demisaison uittrekken. Hij gaf nog
trad toen naar de leestafel en wierp zich