VOOIl SM ES m
sms- ES AKVERTE5TIEBLA»
Een reuzenstaking?
BLOCKERS
DAALDERS
CACAO
~0ê Baron Louvoir.
1
S
66e Jaargang.
Zaterdag 21 Januari 191L
No. 6.
Uitgever: B, FALKENA Mzn., Singel, Sneek.
4
Feuilleton.
i B
t
F
KOFFIE is duurder geworden, doch
Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek t 0,40 per 3 maanden,
franco per post f0,50.
Abonnementen worden te allen tijde aangenomen.
I kost nog steeds 1.50 per bus
v»n 1 KilO (1 pond).
B Kleinere bussen naar verhouding.
ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500
regels 3 cent en van 1000 regels 27. cent. Groote letters naar
plaatsruimte.
Ik had een meisje hier, te Amsterdam, toen mooi,
poezelig, een beetje tonnetje-rond, keukenmeid bij een
der nabobs van de Bocht. Zij had óok een spaarpot:
2000 gulden en met die 9000 francs samen zijn we
toen zaakjes begonnen, die helaas zóo tegenliepen, dat
ik eindelijk dienen wilde ik niet meer het oude
ambacht (wat een geluk dat m’n vader met slaag me
dat vak nog had geleerd) opnam. Ziedaar mijn historie.
Wij hebben drie kinderen; twee ervan, stevig en flink
als ik zelf, verdienen al den kost; het derde, een na
komertje, het liefste van allen, sukkelt.
Ik keek hem vragend aan. Ik wilde spreken. Doch
hij voorkwam mijn vraag.
Brussel niet waar? Onze ontmoeting! Ziet u eens
meneer ik heb weinig geld, wel iets, maar geen
schatten. Ik heb een goed, maar klein zaakje en van
wat ik overleg ja, ik leg over, moet een gedeelte
er aan gelooven. Och, laat ik het u maar direct zeggen:
mijn jeugd heeft me wat bedorven, mijn leven, mijn
vorstelijk leven bij baron D. want wij bedienden
aten er als prinsen en daar wij trouw en eerlijk waren
keek de baron niet nauw maar vooral het zien van
jongs af van steeds weelde en nog eens weelde, te
Brussel, te Parijs, te Londen, te Rome, te Mentone, te
Algiers, overal waar ik met mijn meester ben geweest,
dat heeft mij, ronduit bekend, steeds doen haken, doen
reikhalzen, doen smachten om ook zoo te zijn als hij.
Maar ik ben een eerlijk man! Als ik gewild had! O,
la la! Dat leer je wel in het buitenland, als je er
maar een geweten hebt zoo ruim als hier het park.
Maar niets daarvan, weet je en mijn vrouw evenmin.
Zij en ik hebben gewerkt, gezwoegd en gespaard; ge
spaard uit mijn mond bier, sigaren, alles, alles om
je kunt het gek vinden of niet om mijn leven van
vroeger, al is het maar eens in het jaar, te kunnen
leven. En niet als slippendrager van den een of an-
niet zullen mogen staken.
Reeds meermalen is gedreigd met ’t mon
ster eer algetneene werkstaking, doch tot nu
toe is ’t nog steeds bij partiëele stakingen ge
bleven. Al nemen die soms ook reusachtige
verhoudingen aan, zooals we dat in de En-
gelsche mijnen en verleden jaar in de Duitsche
bouwbedrijven gezien hebben.
Thans heet er weer een geweldige staking
op til te zijn.
Een zeelieden-staking in Engeland. Volgens
Amerikaansche uitlatingen zou de staking be
ginnen tijdens de kroningsfeesten, dus zeer
geschikt zijn om allen lust voor kroningsfeesten
weg te jagen. Vooral in een land als Enge
land, dat ’t van industrie en mijnwezen, maar
vooral ook van handel en scheepvaart moet
hebben, waar de zee het isolement en tegelijk
de kracht vormt. Een Engelschman, Ben
Tillet, de bekende secretaris van den algemee-
nen bond van dok- en werfarbeiders in Groot-
Brittanje, verklaarde, dat ’t uitbreken van een
zeeliedenstaking buiten allen twijfel is. Het
is echter verkeerd, te meenen, dat hiervoor
het tijdstip der kroningsfeesten is uitgekozen.
Als deze daarmee samenvalt, is dat een louter
toeval, daar de staking, gegeven de tegen
woordige omstandigheden, al sedert lang on
vermijdelijk was. De plannen moeten nog
geheim worden gehouden, maar, eens ’t bevel
gegeven, zou de staking binnen de 24 uren
uitbreken in de Britsche, Duitsche en Ameri
kaansche havens, wanneer de arbeiders daar
toe gedwongen werden door de geldende
voorwaarden.
Zooals men ziet, noemt Ben Tillet er de
havens van Nederland, Noorwegen, Zweden,
Denemarken niet bij, die door den Amerikaan
wel genoemd werden.
Wat zal hiervan komen? Zou men aan bang
makerij mogen denken? Zeker is, dat Enge
land onmogelijk bestaan kan, zonder geregelde
scheepvaart. De schepen moeten grondstoffen
voor de nijverheid aanbrengen en de produc
ten der fabrieken wegvoeren, maar ook: Als
de schepen niet geregeld granen en andere
levensmiddelen aanvoerden, zou men in Brit-
tanje spoedig honger lijden. En nu zou men mo
gen zeggen: Un homme averti vaut deux. Maar
tegen dit aanstaand gebrek aan spijs zijn geen
voldoende maatregelen vooraf te nemen.
We zullen zien, wat er van dit verschijnsel
uit den grooten wereldstrijd wordt.
(Slot.)
Ik zat met mijn rug naar het vrouwtje en verscho
len achter de geheel open geslagen courant.
Ik wilde de vierde bladzijde inkijken, vouwde de
krant.
Ik deinsde achteruit.
Dat was de tweede maal!
Met een zucht zei de man
Ik zie, dat u me heeft herkend, meneer ik zal
er dan ook maar geen doekjes om winden. Ik ben de
man, met wien u in Brussel gedineerd hebt.
Hij was nog juist eender zooals ik hem in den
schoenwinkel gezien bad, bloote armen, in vest
doch zonder schootsvel en een pet op.
Ik kom hier iederen middag, na mijn diner, als het
goed weer is, mijn krantje lezen.
Hij zei dit met de gemeenzaamheid van een oud-
bekende en hij ontvouwde een ochtendblad.
Ik had nog niets gezegd. Nog scheen mijn tong
verstijfd van de eerste onl meeting.
Hij bukte zich, keek langs mijn borst heen rechts
naar het rimpelige vrouwtje. Dit, als was het een
vermaning geweest om op te staan, ging werkelijk van
de bank, het wandelpad op.
Ja, meneer, zei hij en hij vouwde zijn courant
geheel dicht en hield ze een oogenblik tusschen de
vingers, lei ze toen op de bank naast zicli er zijn
rare onbegrijpelijke dingen in de wereld voor an
deren. Maar tout savoir e’est tout pardonner.
Op te merken valt ook, dat de revolution-
naire, anarchistische socialisten verreweg over-
schaduwd worden door de parlementaire socia
listen.
Even opmerkelijk is, dat de algemeene op
schuiving der partijen naar links steeds door
gaat en niet minder opmerkelijk, dat de parle
mentaire socialisten, zoolang ze klein zijn,
steeds grooten afkeer toonen van alle gezag;
dat ze de groote massa der kleine luyden
trachten te lokken door machtspreuken en
ook door haat te kweeken in de harten dier
kleinen tegen ’t wreede kapitaal, dat hen ver
drukt en uitzuigt ten eigen bate. Dat ze ’t
moeten hebben van oppositie voeren, van eischen
stellen.
Doch toen ze parlementair werden en dus
deel namen aan de regeering met het doel,
langzamerhand daar den baas te spelen, deden
ze voorgoed afstand van ’t anarchistische en
eindelijk, toen ze zoover kwamen, van de hun
nen aan ministerstafels geplaatst te zien, wer
den ze nog meer parlementair en geschikt om
echt burgerlijk te regeeren. Zoodat ze nu
eigenlijk een burgerlijke partij zijn geworden,
die alleen aan de uiterste linkervleugel staat
en daardoor voeling houdt met de nog verder
afstaande. Een voeling, tusschen haakjes ge
zegd, die ontaardt in geweldig veel gekibbel en
in strijd om den voorrang.
Dat de socialisten, zoodra zij aan de regee-
ringstatels zetelen, net als gewone burgerlijke
menschen doen, bewijst Frankrijk, waar een
revolutionaire spoorwegstaking niet werd aan-
gemoedigd door de regeering, ook niet in ’t
geheim gesteund; ook wordt ’t laissez faire,
laisser passer niet toegepast; neen, de stakende
cheminots werden zoo hardhandig aangepakt
als geen burgerminister het in de laatste twin
tig jaren in Frankrijk had durven doen. Jour
nalisten, die vóór de staking schreven, werden
met groot gezag gearresteerd en als gewone
boosdoeners behandeld.
Een heel verschil met de beoordeeling van
onze spoorwegstaking in 1903.
Doch laten we hier niet over doorgaan. Het
zijn slechts een paar gevallen uit den grooten
strijd tusschen arbeid en kapitaal, zooals 't
genoemd wordt; een strijd, waarin de proletariër
er op uit is, alles voor zich op te eischen. In
1789 oreerde Siéyès, de revolutionaire abbé,
in de Nationale vergadering: Wat is de derde
stand? Niets! Wat moet zij zijn? Alles!
Toen ik hem weer in het Fransch hoorde, verdween
het laatste zweempje van twijfel, bij dit onbegrijpelijk
wederzien nog gerezen. Hij was het!
Alsof hij zijn rol van baron Louvoir eensklaps op
nam, vervolgde hij, bijna uit de hoogte:
Ik ben niet altijd geweest wat ik vandaag ben
dat begrijpt u wel. Dus rijk? denkt u. Rijk in mijn
jeugd, een verpatste jeugd en daarna de armoede, de
arbeid of de ellende?
Heelemaal niet! Mijn vader was schoenmaker, even
als ik nu. Doch ik was vroeg van huis; och, zooals
de jongens soms zijn geen plezier in vaders vak, dat
ze moeten leeren. Ik kwam in een groot hotel hier
te Amsterdam terecht; dadelijk als kellner, want ik
was al vroeg groot en forsch en heetachtig. De Bel
gische baron D., die me daar zag u permitteert dat
ik u zijn naam verzwijg bood me een dienst bij
bem aan. Ik accepteerde. In het voorjaar en ’s zomers
reisde hij of was hij op zijn kasteel bij Diest. ’s Win
ters bleef hij in Brussel. Mijn meester, een weduw
naar, ontving veel en ging veel uit; de meest deftige
lui zag men in zijn salons, zelfs de graaf van Vlaanderen.
Als hij uitreed, moest ik steeds mee en op het eind
bleek ik voor bem zóo bruikbaar, dat hij veel aan mij
toevertrouwde. Ik was ijverig en weetgierig en boven
dien leerde ik gemakkelijk een taal als kellner krijg
je daar gauw het flair van; van wat ik las en van wat
ik hoorde in die kringen, maakte ik zoo’n goed gebruik,
dat mijnheer met mij over alles kon praten, als we
op reis waren, en wat hem beviel, geloof ik, was, dat
ik bescheiden bleef en kon zwijgen als een mof. Ik
werd in zijn huis een soort major domus.
Hij stierf eem-klaps en zijn erfgenamen verkochten
het kasteel bij Diest, het hotel te Brussel en wij waren
allen zonder betrekking. Doch hij had ons, bedienden,
allen wat vermaakt, mij 5000 francs.
Toen was ’t een strijd tegen de beide an
dere standen: adel en geestelijkheid. Maar in-
tusschen is de derde stand de stand gewor
den en heeft zich in verschillende standen ver
deeld.
En weldra zal een dier onderafdeelin gen de
woorden van den Franschen abbé bezigen met
eenige wijziging en ’t uitroepen: Wat is het
proletariaat? Niets! Wat moet het worden?
Alles!
En zoo gaat de evolutie in de menschen-
maatschappij steeds door. Nu en dan komt er
een groote explosie van sterke, woeste ideeën,
waarop dan gewoonlijk weer de reactie ten
troon komt en dan repeteert zich de gestadige
opschuiving.
Machtige middelen heeft de regeering, heeft
het kapitaal. Doch ook het proletariaat heeft
machtige middelen tot zijn dienst.
En daartusschen leeft de middenstand, die,
van beide kanten geduwd, meent daardoor t
ergst in de verdrukking te zijn gekomen; zoo
dat ook voor dezen stand ’t Wereenigt u!« een
parool geworden is.
We spraken van machtige middelen. Tot
die der proletariërs behooren: de gedeeltelijke
of geheele werkstaking en dan verder; posten,
hinderlijk volgen, bedreiging van werkwilligen,
en ook sabotage. Ge hebt ’t woord in be
trekking met de staking der Fransche chemi
nots meermalen hooren gebruiken. Sabotage
is bijv.: Met opzet machines onbruikbaar maken
en gereedschappen bederven, ongelukken ver
oorzaken op allerhande wijze; enz. Een eigen
aardige manier paste men eens in Hongarije
toe; ’t was ook aan de spoorwegen, waar de
beambten ’t niet naar den zin hadden. Ze
mochten niet staken, maar wisten er toch raad
op een geregelden dienst onmogelijk te maken:
Ze deden alles ongewoon nauwkeurig volgens
de geldende voorschriften.
Aan ’t loket werd iedere aangeboden waarde
nauwkeuring onderzocht en zoo ging ’t over
al, zoodat alles in ’t honderd liep, daar die
uiterste nauwgezetheid veel, zeer veel tijd kostte.
Langzamerhand ziet men in, dat ’t recht van
staken zeker een heilig, onvervreemdbaar recht
zou kunnen heeten, maar dat er toch ook nog
andere belangen zijn, waarvoor een heilig recht
bestaat. En zoo heeft men gevonden, dat
veilig spoorwegverkeer een alles overheer-
schend belang is, waarvoor stakersbelangen
moeten wijken, zoodat dus spoorwegmannen
der. Maar als hij! als hij, al is het maar ééns in
het jaar drie, vier, vijf dagen en grand seigneur!
Glimlachend besloot hij:
Als ze me een titel op den koop toe geven, als
ik die paar dagen goud laat zien dat zit, geloof ik,
in m’n uiterlijk.
Ik was een en al verbazing over zijn relaas, doch
de nieuwsgierigheid gaf me de spraak terug.
En je vrouw, vindt die dat goed?
Toen begon hij over zijn goede viouw uit te weiden,
een vrouw die hem aanbad, die Zondags met hem,
trotsch op zijn martiale figuur van hoofdofficier der
cavalerie, door Amsterdam wandelde, met bem, aan
zijn arm hangend, zonder ooit te morren wandelbier
dronk en die er gelukkig in was, dat hij, ten minste
eens in ’t jaar, na een vol jaar hard werken, die
vacantie kón nemen, die metamorphose kón doen, die
hem opkikkerde, dat piekfijne uitstapje kon maken
waarop hij een heel jaar teerde, hopend op de vol
gende grandiose uitgangsdagen, en dan sprak hij
glimlachend de vrouwen zijn als de kinderen; een
vrouwenhand is gauw gevuld. Den dag dat ik in het
hotel van u wegreed, kocht ik haar een parasol van
twaalf franc, vuurrood, als de vlam
Plotseling onderbrak hij zichzelf en riep uit:
Wat donder is er nou aan de hand! Daar is ze!
Puffend door het harde loopen hijgde de vrouw er
uit:
Jén, kom gauw, gauw. Fritsie ligt in eens als
’n mirakel. Hij doet zoo raar. Nou zél ’t toch nog
de roodvonk wezen!
De schoenmaker sprong overeind, nam zijn ochtend
blad op, stak het tusschen zijn vest, groette met een
bliksemende beweging van zijn blooten arm, een tik
aan zijn pet en liep, zoo hard hij kon, zijn vrouw voor
uit, naar huis.
Van sommige zijden wordt de moderne we
reld steeds voorgesteld als verdeeld in twee
kampen: het kamp der arbeiders en dat van
het kapitaal. Wie degenen zijn, die er deze
verdeeling op na houden, en ze als de eenig
bestaande uit bazuinen, behoeft niet gezegd.
Men weet hoe de kreet weerklinkt: Prole
tariërs aller landen, vereenigtu!« En’t is merk
waardig, hoe ’t kamp van den arbeid, van de
proletariërs steeds verder zich uitbreidt.
Mannen, liever gezegd, heeren, die niet tot
de kringen der eigenlijke proletariërs behoo
ren, zijn de voormannen en machtspreuken
hun scherpste wapenen. Daarmee willen we
niet zeggen, dat vele socialisten, van verschil
lende schakeeringen, weinig ontwikkeld zijn.
Integendeel, ze ontwikkelen zich door op ver
gaderingen te verschijnen, door boeken en
brochures te lezen en door zelf te debattee-
ren en daarna ook te spreken. Doch wat we
wilden zeggen, is dit: Niet alleen, dat de ar
beiders zich steeds meer vereenigen, zoodat er
weinige ongeorganiseerde arbeiders in verschil
lende bedrijven overblijven. Maar ook, de be
weging breidt zich naar boven uit. Wie zou
bijv, voor twintig jaren gezegd hebben, dat
spoedig heeren met wit voor«, die hun han
den niet behoeven vuil te maken en twintig,
dertig en meer guldens per week verdienen,
zich bij de proletariërs zouden scharen.
.j