ft ÏINIK 80 ia OISTRM. MEHW8- ES APVERTEJITIEBLA» DE REDDER, 66e Jaargang. Woensdag; 8 Maart 1911» No. 19. Uitgever: B, FALKENA Mzn., Singel, Sneek. Amsterdamsche Brieven. Feuilleton. V ALLERLEI. gauw bij. ir Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS. ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek t 0,40 per 3 maanden, franco per postf0,50. Abonnementen worden te allen tijde aangenomen. len geeft het bootwerkersbedrijf. En omdat die ongelukken dus ’t meest oostelijke haveninrichtingen, Juist een kamer en naderen. geweldig groote zaken, maar er zijn toch tal van drukke standjes. Daar hebt ge Lau- wers met z’n optische werktuigen, Lorjé met z’n goedkoope papieren en kantoorbehoeften; daar hebt ge een paar vischhuizen en enkele café’s; daar hebt ge »de drie kistjes» en »de drie glaasjes» en bovenal»de drie fleschjes» van Boots. Voor heel wat kantoorlieden is »de drie fleschjes« de halte op den weg van ’t kantoor naar de middagtafel. Doch zoo druk als xie drie fleschjes» het heeft, zoo moeilijk schijnt ’t te zijn in een na bijgelegen pand de noodige beweging te krij gen. Ik bedoel ’t vroegere restaurant-Duval. Ik meen niet te overdrij ven, wanneer ik beweer, dat dit pand bijna elk jaar van exploitant en bestemming verwisselt. Verleden jaar was er een Duitscher, die goed Duitsch bier en flinke diners gaf, zelfs met muziek er bij; dus wel up to date. Vroeger is er ook een academie de billard geweest en sinds Dinsdag jl. is er een speelclub in gevestigd met als portier- ontvanger de welbekende heer Vroom van de *Club de Bienfaisance» uit de Vondelstraat. Eenige personen zijn belast met het aan werven van klanten en 't schijnt weinig moeite te kosten er in te komen. Weer een lastpost dus voor de politie. ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500 regels 3 cent en van 1000 regels 2*/, cent. Groote letters naar plaatsruimte. ongeluksgetal dertien stelde. En bovendien zou ik u straks wel eens iets in vertrouwen willen meedeelen, dat mogelijk voor u van het grootste gewicht kan zijn. Goiter bleef, maar het was voor hem het droefgees- tigste souper, dat hij in zijn leven nog had bijgewoond. De architect en zijn voorname vriend waren de ver klaarde helden van den avond. Ze beheerschten het gesprek, en het kon niet geloochend worden, dat de baron echt aristocratische allures had niet alleen, maar ook geest en vernuft genoeg bezat, om zelfs een ver wend gezelschap uitstekend te onderhouden. Onge twijfeld waren allen behalve Goiter door hem ingepalmd. Mogelijk moest men ook den rechter Helbing uitzonderen. Deze luisterde niettemin even geboeid als anderen naar zijn annecdoten en kwinkslagen, zij het dan, dat hij er zelden om lachte. Toen men eindelijk opstond om in het salon terug te keeren, was de inspecteur besloten terstond heen te gaan. Helbing echter, die den mismoedigen trek op zijn gezicht scheen gelezen te hebben, nam hem mee naar een hoek van het vertrek en sprak daar een paar mi nuten zacht en haastig met hem. Merkwaardigerwijs wist Helbing den inspecteur andermaal tot blijven te bewegen, ofschoon de jongeman, die eerst sinds kort de olficiers-loopbaan voor die bij de crimineele politie had gewisseld, door de hartelijkheid van den gastheer op de beroemde uitgeslapenheid en alomtegenwoordigheid van de politie, pas nog zich ten zeerste vernederd had ge voeld. Het gezellig samenzijn nam zijn gebruikelijk verloop. Een der gasten gaf iets ten beste op de viool en een jonge dame verraste het gezelschap op pianomuziek. De invloed van den goeden maaltijd deed zich daarbij gelden geen wonder, dat het discours langzamer hand tot het vriespunt dreigde te bekoelen. Toen bracht Verschillend opgeval. Vriend Het moet wel een heele toer voor je ge weest zijn afstand te doen van je oudste dochter. Vader Ja, ik dacht al, dat ik ze heelemaal niet zou kwijtraken. Maar toen kwam die ezel van een Karei, en dien heeft ze aan de haak geslagen. Een oude heer, laat thuiskomende, ontdekte onder het keukenraam van zijn huis een jongmensch met een lantaarn. Hij vroeg den jongeman wat hij daar te ma ken had. Deze antwoordde, dat hij kwam om met Marie de keukenmeid te vrijen. Wat ’n idee, zei de oude heer, heb je daar dan ’n lantaarn bij noodig Ik heb er, toen ik jong was, nooit een gebruikt. Nou, m’nheer, zei ’t jongmensch, dat wil ik wel gelooven, als ik zie wat voor een vrouw u heeft. Een naar geval. Je zegt dat hij geen geld naliet, hè Ja. Hij verloor zijn gezondheid toen hij zich rijk werkte, en daarop verloor hij zijn geld bij ’t te- rugzceken vau zijn gezondheid Toen de rechter Helbing en de inspecteur van politie Goiter de vestibule betraden van de gastvrije woning van den rentenier Lamprecht, ontmoetten zij een zeer elegant gekleed jongmensch, dat haastig de woning verliet en in ’t voorbijgaan den rechter zeer beleefd, den inspecteur vrij koel groette. Waarheen zoo haastig, meneer de architect Iets vergeten? De toegesprokene lachte gewichtig. O neen. Maar ik moet weder eens dienst doen als universeel genie, als redder in den hoogsten nood. Onze vriend Lamprecht heeft de onvoorzichtigheid ge- nau, voor vanavond elf gasten te vragen dat zouden met hemzelf, zijne vrouw en juffrouw Ilse veertien personen zijn geweest, Nu heeft natuurlijk op het laatste moment eender gasten bedankt en zouden we met ons dertienen zijn. Onze vriend was der vertwij- teung nabij. De hemel mag weten, wat hij had moeten beginnen als ik hem niet aangeboden had, binnen en- sele minuten hem een mijner vrienden als plaatsver vanger te leveren. Nu, ’t is waarachtig ook geen klei nigheid, maar voor de familie Lamprecht heb je graag B?.. dit met den noodigen nadruk gezegd en aarbij een schuinen blik van geringschatting gewor pen op Goiter, alsof hij zeggen wilde Zoo iets zou ...u.ni0t opdragen. Daarna was hij. den rechter amiljair groetend, snel weggegaan, de straat op. Dat ontbrak er juist nog aan 1 bromde Goiter geër gerd. Alsof hij bij den ouden heer Lamprecht toch al niet een wit voetje heeft weten te krijgen. Zelfs het domme toeval moet dien indringer te hulp komen. De rechter bracht zijn hand aan zijn grijzenden baard eri keek den jongen man eens aandachtig aan. U vreest toch niet in ernst, dat deze dwaas u juffrouw Ilse zal afhandig maken Als het alleen aankwam op den indruk op de jonge dame, zou ik misschien niet al te bang zijn, maar de vader Omdat hij blijkbaar ’n keer onaangename ervaringen heeft opgedaan met iemand van de politie, heeft hij iets tegen mijn beroep en zonder aanzien des persoons tegen allen, die het uitoefenen. Dat ik hier in huis mag komen, heb ik aan de vriendelijke voor komendheid van mevrouw te danken. Tot voor kor ten tijd hoopte ik allengs zijn vooroordeel te hebben overwonnen, maar sinds die architect hier over den vloer komt en zich in zijn gunst heeft weten te drin gen, dalen mijn kansen zienderoogen. Nu, nu I Niet al te gauw den moed laten zinken meende de ander. Voor zooverre ik den architect Neubürger beoordeelen kan, zal hij er niet in slagen, mijn goeden vriend Lamprecht met zijn oppervlakkig heid al te lang om den tuin te leiden. Daarvoor be duidt hij toch al te weinig, die architect. Het goed gemeende woord scheen geen bijzonder troostvolle uitwerking op den inspecteur te hebben. En inderdaad was de begroeting, die hem van de zijde van den zichtbaar opgewonden en onrustigen gastheer ten deel viel, geenszins geschikt om hem bijzonder aan te moedigen. Mevrouw Lamprecht en de allerliefste juffrouw Ilse ontvingen hem intusschen des te vrien delijker, maar toen de laatste hem op zijn vraag daar naar met een zucht moest meedeelen, dat haar tafelheer Wie geregeld nagaat, wat er zooal in onze goede stad voorvalt, moet vooreerst bekennen, dat er hier relatief veel meer branden voorko men en in elk geval veel vaker door de brand weer moet worden uitgerukt, dan in kleine steden. Wat hiervan de oorzaken zijn? Zou men hier zooveel roekeloozer zijn? Zou ’t er aan liggen, dat hier zooveel gezinnen onder één dak wonen? Zouden de huizen hier soms minder goed tegen brandgevaar bestand zijn Zou een ergdenkende durven vermoeden, dat hier meerdere malen opzet in het spel is, zoo- dat men zou moeten denken aan het spreek woord: »In den brand! Uit den brand!»? Mag ook niet als factor in aanmerking komen, dat men hier wel wat haastig is met het opbellen van de brandweer? Dit laatste mag wezenlijk van invloed ge noemd worden. Men waarschuwt spoediger, omdat hier het gevaar grooter is en de brand weer zoo vlug bij de hand. Men schijnt hier vaak te denken, dat die dure brandweer toch den tijd er wel voor heeft om eens op loos alarm uit te trekken. En al is het nu juist geen brand, toch meent men, dat de kloeke, handige brandwachts beter dan anderen kun nen helpen. Toen verleden jaar zich op een vroegen Maandagochtend een geweldig onwe- der boven onze stad ontlastte, vergezeld van regenbuien, die Zondvloed-ideeën in de hoofden brachten, wie kreeg het toen het drukst? De brandweer! En toch was nergens brand ont staan. Maar er waren kelders ondergeloopen, straten en stegen stonden blank, en zoo voort; en op tien, twintig, ja honderden plaatsen te gelijk wist men niet beter te doen dan de brandschel in beweging te brengen. Ge hebt misschien ook in de krant gelezen, hoe een jonge man, in het Oosterparkkwartier, den ooievaar verwachtte en op heete kooien de komst eener vroede vrouw verbeidde, die maar niet kwam opdagen. Ten einde raad belde de zenuwachtige vader-in-spe om de brandweer. Och, men is daar zoo gauw bij. Ik heb ’t zelf ook kunnen observeeren. Een heelea tijd geleden was ik op een der grach ten in de oude stad als commensaal bij men- schen, die er ongeveer een tiental van die betalende gasten op na hielden en dus nog al ruim behuisd moesten zijn. Ik zat druk te schrij ven op m’n kamer, drie-hoog-vóór, toen ik een plof hoorde en eenig rumoer. De deur ope nend, zag ik, dat er in een kamer der 2e étage vuurschijnsel was en men schreeuwde mij toe, me naar beneden te spoeden. Hetgeen ik ook haastig deed. Want als ge boven den brand zijt, loopt ge spoedig gevaar. Binnen tien minuten was de brandweer present, doch de brand reeds geblüscht. We moesten allen, beurtelings bij den chef van het naaste politie bureau komen, want het toeval wilde, dat er juist een lamp was omgevallen op de ka mer van iemand, die over een paar weken naar Duitschland zou gaan en even toevallig was, dat van dien vriend alleen de oude plunje ver brand was, terwijl hij goed verzekerd was. week later zat ik weer op m’n hoorde van verre de brandweer Door het voortdurend bellen, maken de brandwachts dat ieder tijdig uit kan wijken. En alweer hield de wagen stil voor onze woning. Ik natuurlijk haast-je, rept-je, naar beneden en daar zat men kalm aan koffie en brood met aardbeziën, zoodat ik ook spoe dig gerustgesteld was. Wat was er gebeurd? Een petroleumstel in de keuken was eventjes grillig geweest; een paar oude naaistertjes, wonende in ’t naast liggende huis, hadden het schijnsel gezien, dadelijk een heelen boom opgezet van brand- lievende commensaals, en zoo voort en het tot haar duursten plicht gerekend, op eigen houtje de brandweer op te bellen. Ge begrijpt, dat er op die wijze vaker noo- deloos alarm gemaakt wordt. Nog iets anders zal den opmerker van het geen in A’dam gebeurt, duidelijk worden, Tel eens voor de aardigheid op, hoeveel ongeluk ken er gebeuren, die opname in een der gast huizen noodzakelijk maken. Ge hebt al spoedig een heele lijst en gaat ge dan aan ’t verge lijken, dan zult ge kunnen opgeven, wat de gevaarlijkste beroepen zijn. Ge raadt misschien het beroep van glazenwasscher! Nu, ik geef u dadelijk toe, dat die menschen een gevaarlijk beroep hebben en menigeen houdt z’n hart vast, als hij die handige mannen hoog in de lucht bezig ziet, werkende alsof er geen gevaar bestaat. Ik geef u dadelijk toe, dat er nog al eens ’n ongeluk in dit vak plaats heeft. Maar het grootste contingent in de rubriek ongeval- natuurlijk weer de architect was, was Goiter’s goede luim geheel en al geweken. Als hij misschien boosaardig genoeg was geweest, te hopen, dat de reddingsmissie van den architect zou mislukken, dan zag hij zich spoedig jammerlijk ont nuchterd. Want nauwelijks waren twintig minuten verstreken of Neubürger trad met een stralend gezicht de salons van den heer Lamprecht binnen, gevolgd door een ongeveer dertigjarigen heer, die nog vrij wat eleganter uitgedost was dan hij zelf en wien zelfs een ijverzuchtige ais onze inspecteur een zeer gedis tingeerd optreden niet kon ontzeggen. Mijn studievriend, baron von Plessow, stelde de ar chitect voor. En daarmee was de nieuw aangekomene reeds het middelpunt van den kleinen kring geworden. Het gelaat van den heer Lamprecht, die de sfeer van zijn kennissen zoo onverhoopt met een werkeljjken baron verrijkt zag, straalde van genoegen. Hij drukte den redder met wezenlijk onbetaalbare dankbaarheid de hand en overlaadde zijn aristocratischen vriend met alle denkbare beminnelijkheden. Ook de vrouw des huizes kon zich niet onttrekken aan den innemenden indruk, dien von Plessow noodwendig op iederen onbe vooroordeelde maakte zelfs mejuffrouw Ilse scheen zich levendiger, dan Goiter dat wel noodzakelijk vond, voor den baron te interesseeren. Toen men zich ge reed maakte om aan tafel te gaan, fluisterde de in specteur in de onmeegaandste stemming, die men zich denken kan, zijn grijzen vertrouwde in ’t oor Ik had waarachtig grooten zin, mij op z’n Fransch te recommat’deeren, want hier ben ik in mijn overtol ligheid toch al bijna een belachelijk figuur. Doe geen domme streken, jonge vriend vermaande de rechter dringend. Lamprecht zou het u nooit ver geven, als u door uw heengaan hem opnieuw voor het gebeuren in de oostelijke haveninrichtingen, aan Handelskade, IJkade, Ertskade en Rietlanden, heeft juist het Onze-L; Vrouwe-Gasthuis de meeste kans, zulke patiënten te krijgen. Ja, werkelijk, bootwerker is een kwaad vak. Natuurlijk heeft elk vak z’n handigheden en ook aan ’t handig lossen en laden van die groote zeebooten moet een ar beider gewend zijn. En toch, ondanks die bedrevenheid, is er zooveel kans een ongeluk te krijgen. Ik zal nu maar in ’t midden laten, of de onverschilligheid van vele bootwerkers bijdraagt tot vermeerdering van 't aantal onge lukken. En of ’t groote drankgebruik een tweede belangrijke factor is. Maar dit ter zijde gelaten, dan is er nog zooveel kans op ongelukken. Zooveel kans, dat ik niet noodig acht, hier een opsomming te doen. Zeer jammer, dat hier niet meer voorzorgen kunnen worden genomen. Want de meeste van die taaie bootwerkers zijn vaders van ge zinnen en hun ongeluk brengt dus ook onge luk bij vrouwen en kinderen. En toch zijn de bootwerkers er tegen, dat steeds meer hulp van machines bij het lossen en laden gebruikt wordt. Want hoe meer machines, hoe minder mannetjes er noodig zijn. Herinner u maar eens, wat drukte het te Rot terdam en Antwerpen gegeven heeft, toen daar de eerste losmachines in werking zouden ko men. Doch laat ik nu van al die narigheden af stappen en eens met u de stad doorwandelen. Ge verzuimt natuurlijk niet, even aan ’t Leidsche plein te zien, waar Hirsch en Cie. dezen Za terdagavond haar houten keet, haar sgrand pavilion» geopend heeft. We zijn het er ter stond over eens, dat deze keet, al is ’t maar tijdelijk, toch heel netjes gebouwd is; heel wat netter dan die leelijke poffertjeskraam op het Oude-Beursterrein, die »De Bijenkorf» heet en ook maar voor tijdelijk zou dienen, ofschoon er nog maar steeds geen plannen gemaakt zijn voor een definitief gebouw. Ik wil ook even met u door de Gravenstraat loopen. Burg, en Weth. zijn zoo verstandig geweest, deze nauwe straat te laten asphal- teeren. Want ’t is een der drukste straatjes van de stad; het is de kortste verbinding van 't Damrak, door Zoutsteeg of Beurspassage, Gravenstraat, Molsteeg en Torensluis naar ’t westen der stad. Men heeft er nu juist geen NEEKER COURANT. t

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Sneeker Nieuwsblad nl | 1911 | | pagina 1