ÏWR S\EEk Bü MSTfflBJ.
SIRBW8- ES ADVERTEJiTIEBLA»
Een sclioolpraatj e.
In de val.
66e Jaargang.
Zaterdag 18 Maart 1611»
2To« 22«
r
Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek.
Feuilleton.
Voor huis en hof.
uitgegeven worden,
mee van
steeds
wordt er
voor
Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
ABONNEMENTSPRIJS voor Snee k t 0,40 per 3 maanden,
franco per post f0,50.
Abonnementen worden te allen tijde aangenomen.
kens onze eigen ervaring. De hoenders zijn er dol op,
krijgen sp<
worden glanzend, de eierproductie neemt toe. Vooral
de Russische zonnebloem laat zich gemakkelijk aan-
ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500
regels 3 cent en van 1000 regels 2% cent. Groote letters naar
plaatsruimte.
Roet is een uitnemende meststof, zoowel voor pot
planten als voor aardbeien, frambozen, groenten, inzon
derheid bladgroenten, als sla, andijvie, kool enz., en
vruchtboomen. Velen gebruiken het goedje verkeerd
en worden dan licht afgeschrikt. Men neme roet, dat
minstens enkele dagen aan het weer blootgesteld is
geweest, vermenge dat met ’n weinig water, niet meer,
dan voor behoorlijke dooreenmenging noodig is, om la
ter bij het gebruik water naar behoefte bij te gieten.
Vooral zij de te gebruiken oplossing niet te sterk, liever
meste men wat vaker. Wie b.v. zijn aardbeiplanten
tijdens de ontwikkeling in het voorjaar een keer of
drie met zulk een mengsel begiet en daarbij niet ver
zuimt telkens te voren den grond om de planten
zonder de wortels te beschadigen goed los te maken,
zal zijn moeite door een overvloed van groote en schoone
vruchten beloond zien.
ten met hunne revolvers in bedwang.
Ja maar weet je nu wel zeker, dat er zulke
groote sommen zijn
Zou ik anders het plan nog doorzetten, nu het al
éénmaal door de kozakken is verijdeld Alexander
Nikotorowitsuh had in de laatste dagen ten minste een
half millioen geïnd en heden wilde hij zijn schat in
veiligheid brengen. Ik heb geluisterd met bei mijn ooren
zijn procuratiehouders had hij medegedeeld, dat hij
zooveel mogelijk baar geld wilde hebben, nu wissels,
chèques, enz. niet zoo raa Izaam zijn wegens de onzekere
toestanden in heilig Rusland.
Nu en toen heb iij
Mijn vrienden stakende arbeiders en verarmde
boeren heb ik het verteld. In onschuldige kleedij
liepen ze steeds rond de fabriek te loeren en te spieden.
Dag en uur werden nauwkeurig opgegeven, en toen
ik hem zag komen, riep ik den oude in zijn kantoor,
onder het voorwendsel dat iemand hem wilde spreken.
En daar vond hij zijn einde door mijn handen. De
anderen namen uit kantoor en woning alles weg, dat
ze dragen konden maar niemand merkte, dat er nog
iemand in de telefooncel was, die de kozakken alar
meerde. Met één van mijn kameraden trachtte ik juist
den kluisbewaarder te overweldigen, toen we hoorden
Vlucht, vlucht alles is verloren Daar waren de
kozakken. Ze hadden het huis omsingeld en slechts
met moeite kon ik door een verborgen zijdeur naar het
woud ontkomen. Maar mijn vrienden hadden welver-
borgen bommen achtergelaten, de lonten in brand
en toen de bloedhonden binnen en wij veilig geborgen
waren, sprong de boel in de lucht, alle kozakken wer
den begraven onder het puin en de steenen.
Heeft men dan later het puin niet weggeruimd
en wachters daarbij aangesteld
we dit nog te bewijzen?
Zeker, er waren vroeger ook uitstekende
scholen. Er waren oudtijds Latijnsche scholen,
waar men veel leerde. En nu zullen er nog
scholen zijn voor middelbaar en voorbereidend-
hooger onderwijs, waar heel wat op valt af te
dingen, omdat ja, vroeger waren er ook
beste onderwijzers; en thans zijn er ook on
geschikte vakmenschen en men sukkelt bijv,
aan te groote mutaties in ’t doceerend perso-
Doch de bewaarschool was geen zaak, die de
voortdurende zorg der overheid scheen te
eischen. Particulieren hielden «bewaar«scholen
en die moesten maar zien, hoe ze het konden
redden. De steden deden zooiets voor de
gebouwen of steunden een weinig financieel,
maar daarmee was ’t ook afgeloopen.
Ja, ’t is waar ook, langzamerhand vond men,
dat er op die bewaarscholen toch iets gedaan
moest worden om den tijd te passeeren en
hier en daar leerde men al zoo’n beetje lezen
en schrijven.
Maar thans begrijpt men steeds beter, dat
ook de «bewaarscholen een zaak van regee-
ringszorg behooren te zijn. Ook daarvoor
moeten niet alleen goede, ruime, frissche lokalen
zijn, zoodat het kleine grut niet lichamelijk
schade lijdt, doch er moeten eveneens zijn
»onderwijs«krachten, die op de beste wijze de
jeugdige wezentjes voorbereiden voor de vol
gende lagere school, voor ’t volgend leven.
Men heeft half-officiëele examens voor be-
waarschoolhouderessen, maar het zal eens zoo
ver komen, dat ook de staat zorgt, dat de
bewaarscholen in den besten zin des woords,
dus voor zulke jeugdige zieltjes geschikte,
opvoedingsscholen worden.
Men hoeft het wel geprobeerd, maar nu het ge-
heele land in opstand is, hadden de kozakken wel iets
anders te doen ’s middags waren ze reeds vertrok
ken.
En denk je nu tot de deur van de kluis te kunnen
komen
Dat hoop ik, al zal het niet zoo gemakkelijk gaan.
Maar de noodige werktuigen hebben we. Spaden, hou-
weelen, dievenlantaarns, messen, revolvers en nog meer.
En ja er is een valdeur, maar geen ladder naar be
neden gelaten zoo wantrouwend was de oude. De
ladder zal wel niet te vinden zijn, we moeten dus een
touwladder hebben.
Dat is allemaal te krijgen, maar ken je de wer
king der sloten
Heel nauwkeurig slapend zou ik ze kunnen
openen, zoo goed heb ik wel opgepast. Nu er oplos,
per fiets, dan zijn we er in een half uur-
Ze verlieten de vuile,rookerige herberg, waarde waard
bij de kachel zat te slapen, en gingen naar een bouw
vallig schuurtje, dat, evenals de herberg, allerlei ge
spuis een schuilplaats bood, en onder een hoop rommel
zochten en vonden de boeven daar hunne werktuigen
en wapenen. Het volgende oogenblik waren ze opge
stegen, geen lantaarn aan de fietsen, en toen trapten
ze zonder te spreken over den slechten, stoffigen weg,
die heel duidelijk afstak tegen de bermen in het heldere
maanlicht. Na een half uur trappen, doken in de verte
op de fantastische omtrekken van een ruïne, een ver
woest gebouw, dat zich scherp en zwart afteekende
tegen den helderen nachthemel.
Ze stapten af en nauwkeurig onderzocht Iwan Petro-
witsch een rechten langen buitenmuur, waarover het
puin in hoopen was neergevallen. Voor één der heu
vels van kalk en steen bleef hij staan.
Als de lezer van dit blad gewoon is, bij ’t
zien der eerste pagina, dadelijk naar ’t opschrift
te zien en dan te denken: Nu, dit wil ik eens
even doorzien. Dat gaat me niet aan. Nou
zal hij zeker op een stokpaardje gaan door
draven. En zoo voort. Dan moeten we
hem dadelijk zeggen: Denk nu niet terstond,
dat we in ’t onderwijzersgilde thuis zijn en
derhalve, dat dit artikel van een schoolspeci-
aliteit afkomstig is. Neen, we willen een
gemoedelijk praatje houden over de school.
Natuurlijk is dit onderwerp te uitgebreid, om er
in een kort woord een uitvoerig, of afdoend
of volledig artikel over te zeggen. We willen
alleen van onze belangstelling in ’t onderwijs
geen mogelijke tegenspraak verwachten. Als
we beweren, dat het onderwijs reusachtig is
vooruitgegaan, hebben we zeker geen tegen
spraak te verwachten. Het onderwijs in al
zijn geledingen. Hethooger onderwijs is uit
stekend. Maar dat was het voor twee, drie
eeuwen ook, zult ge zeggen. Goed, maar het
is toch niet te vergelijken bij tegenwoordig.
Als Boerhave eens weer opstond en zag, hoe
hij zich behelpen moest, waar nu alles even
grootsch is ingericht, zou hij vreemd opkijken.
Als doch laten we op dit gebied niet door
gaan, er is zoo’n grcote vooruitgang. Zoodat
de uitstekende universiteiten van vroeger, on
danks haar uitstekendheid, niet met de tegen
woordige zijn te vergelijken. We willen hier
mee volstrekt niet beweren, dat men vroeger
ook niet geleerd was, geen eminente mannen
als leeraars had. Dit zij verre. We stippen
alleen de vooruitgang aan, die er noodzakelijk
komen moet.
In de scholen, tusschen lager en hooger on
derwijs is, vooral in de laatste tijden, een
reusachtige verandering gekomen. Behoeven
neel, de vacatures nog niet eens meegerekend.
Maar toch, zooveel gelegenheid als in den
tegenwoordigen tijd geboden wordt om meer
te leeren dan de gewone school aanbiedt, dat
is gewoonweg zeer verbazend. Alleen met de
opnoeming der inrichtingen zou men een heele
kolom kunnen vullen. Neem de gymnasia, de
Hoogere Burgerscholen, de (dusgenaamde)
academies voor beeldende kunsten en voor
wat niet al. Neem de vakscholen, de am
bachtsscholen, de industriescholen. Ja, er wordt
heel veel gedaan om de menschen boven het
gewone peil te brengen. Zeer groot zijn de
sommen, die tegenwoordig voor dit onderwijs
Groot is de ijver, waar
alle zijden getracht wordt, hier nog
verbetering aan te brengen. Telkens
nog weer betoogd, dat er voor dit
vak, voor die industrie nog behoefte is aan
betere opleiding.
Of we daarom willen beweren, dat hier
alles zooveel beter is dan vroeger? Och, voor
heen waren er ook leeraren, die met de hun
beschikbare middelen buitengewoon veel be
reikten. En of men niet zou mogen beweren,
dat er in ’t middelbaar onderwijs, dit in
algemeenen zin bedoeld te veel aan alle
wetenschappen tegelijk gedaan wordt, zoo
dat de jongelieden te veel opgepropt worden
met een massa kennis, waar ze later geen
profijt van kunnen trekken; en die juist een
beletsel is in het klaarkomen voor de levens
taak, die ieder afzonderlijk individu tegemoet
gaat? We willen hier een vraagteeken plaat
sen. Doch wel lijkt ons toe, dat we met de
meerdere vakscholen in goede richting sturen.
Allemaal diploma’s eind-examen H. Burger
school of Gymnasium, dit geeft wel heel veel
menschen met ontwikkeling, maar met ’n we
reld, alleen voor professoren in werkelijkheid,
professoren in spe en lieden, die zich mogen
voorstellen, in die richting thuis te behooren,
daar kan men tegenwoordig niet mee volstaan.
Evenmin als vroeger. En nog meer dan vroe
ger wordt er naar andere capaciteiten gevraagd.
Vroeger waren er zoo geen machines; het
waren de gewone vakken. En destijds leerde
men zich in die vakken bekwamen. Maar
tegenwoordig moeten er lieden zijn, geschikt
voor zoovele machines, als er in zoovele be
drijven gekomen zijn. Daarom zouden we het
misschien toejuichen, als er iets van de oude
gilden, in modernen vorm, terugkwam. Er
Kom beet hij zijn makker toe hier moet de
zijdeur wezen, die naar beneden in de kelders voert.
Het gewelf was heel sterk, misschien is het niet inge
stort. Als dat zoo is, dan is ons werk licht en spoe
dig afgeloopen.
Ze begonnen uit alle macht te werken, om puin en
steenen uit den weg te ruimen. Spoedig was hun
moeite beloond. De deur lag vrij voor de blikken der
dieven, geheel onbeschadigd, maar gesloten.
Dan moeten we ze springen laten.
Beide mannen drukten met de schouders tegen de
deur, maar het eikenhout bood weerstand. Met behulp
van boor en zaag was het slot echter spoedig uitge
zaagd
De weg is vrij, jubelde Iwan, nadat hij in de gang
het licht van zijn lantaarn had laten vallen. Vooruit
Werkelijk was het gewelf ongeschonden gebleven
en eerst waar de trap naar beneden leidde, lag een
hoop gebroken muurwerk. Maar zoover behoefden de
boosdoeners niet door te dringen. Iwan opende met
een van zijn sleutels een zijdeur in de gang en de beide
dieven bevonden zich in een matig groot, geheel ledig
vertrek. Iwan verlichtte met zijn lantaarn den vloer
en zeide
Zoo, ga jij vooruit, vadertje, dan volg ik.
Neen, Iwan Petrowitsch, ga jij maar eerst, ik
kan beneden immers niets doen. En bovendien moet
een van ons hier de wacht houden, ingeval men ons
heeft bespied of een onzalige sterveling hierheen ver
dwaald is.
De andere draalde en liet plotseling, als geheel toe
vallig, een straal van zijn lantaarn op het gezicht van
zijn makker vallen. Die zag er echter zoo onnoozel,
bijna dom uit, dat Iwan geen bedenkingen meer had
en zonder dralen de ladder afdaalde.
In een kleine, oude herberg zaten in een hoek van
het vuile, bedompte vertrek twee mannen, meest fluis
terend te spreken.
Iwan Petrowitsch, vadertje, zei de een tot den
ander, meen je werkelijk, dat er nog iets te vinden is
onder de puinhoopen, dat de moeite waard is om te
zoeken
Dat zou ik denken, Paul Nikolajowitsch we
werden juist overvallen onder het beste werk door de
ozakken, terwijl we nog niet de helft van den buit
len vTlt® °rgen- vraa^t no^’ er ’e*'8 te ^a'
Ik begrjjp nog altijd niet, hoe jij, als bediende
inr '-1?11 2U?0n Vre^’ een beetje gemakkelijk iets
ter zijde hebt kunnen leggen.
et 8’ng niet hij was te waakzaam. Al zijn
eamb.en, boekhouders, kassiers, komiezen en leerlin
gen stalen in het klein zooveel zij konden; maar of ze
er op pasten, ook te veel te nemen En wat kon men
en bewaker van de kluis wel aanbieden Die werd
e goed betaald door Alexander Nikotorowitsch, die
m bovendien nog niet eens den sleutel toevertrouwde.
en l“roeg hij steeds zelf en nooit gaf hij hem af, al
was het ook voor een seconde.
Heb jij hem
afn~ Natuurlijk dat was het eerste, dat ik den oude
Innhf u hem in zijn kantoor met een zilveren
taro T j neergesiagen- Toen drongen mijn mak-
de andere kantoren binnen en hielden de beamb-
moeten menschen zijn, bekwaam in dit, in dat
en in nog zooveel vakken. Zeker, het is mooi,
als men op de middelbare scholen van alles
leert, het is prachtig, dat zoovelen van alles
eenig verstand hebben, maar het is beter,
dat ieder in zijn branche geheel thuis is en
daarin een zelfstandige positie kan innemen.
We roeren hier juist een teer punt aan. Het
is waarlijk mooi, dat de hooger gaande scholen
zooveel wetenschap verspreiden, dat ze van
zoovelen kleine omnis-homo’s, alles-weters ma
ken, maar tegenwoordig vragen zoovele
afdeelingen van dat alles-weten den geheelen
tnensch, dat ’t verkeerd is, dat er krachtver-
spilling plaats heeft door 't ook nog aanleeren
van al die kundigheden, waar men later toch
niets aan heeft, die later grootendeels verdwij
nen uit de volgepropte hersenen, om er alleen
een vagen indruk achter te laten.
Het is duur werk, zooals bij die dure H. B.
Scholen en Gymnasia nog de vakscholen aan
gepakt worden. Maar we gelooven, dat lang
zamerhand de richting wel gevonden zal worden,
die het best leidt tot de opleiding van wat we
moeten hebben: Menschen, die speciaal opge
leid zijn voor een bepaalde branche.
Laten we nu nog een trapje afdalen en zien
we naar onze lagere scholen. Het is, in een
woord gezegd, een reuzenverandering. Toen
J. H. van der Palm voor ruim een eeuw z’n
eerste schoolwet er door kreeg, kon hij niet
eens vermoeden, dat er thans overal, in elke
stad, in elk dorp, schoolpaieizen zouden staan.
Want zoo zou hij ze noemen. Het lager on
derwijs is wel, en steeds meer, geworden een
onderwerp van de aanhoudende zorg der re-
geering. En waarvan de limiet nog lang niet
bereikt, dus nog veel minder overschreden is.
Lezer, durft ge nu reeds bepalen, waar bijv,
over een halve eeuw het lager onderwijs zich
zal geplaatst hebben?
Nu is er nog een lager trap van onderwijs:
de bewaarscholen. Hier zijn we nog lang
niet zoover vooruitgegaan als met ’t lager
onderwijs.
De naam «bewaarschool» zegt het reeds. Het
was een school (dus een groot hok), waarin
men de kinderen bewaarde, zoodat de ouders
wisten: We zijn die en die uren per dag van
de zorg af. Maar wat is er sedert dien goe
den ouden tijd ook op bewaarschool gebied niet
veel veranderd. Ja, men leerde vroeger op
die scholen, voor de meisjes, ook wat breien.
Zonnebloemen, tegen een huis geplant, moeten, naar
men zegt, de mieren verdrijven. Het zaad van deze
bloemen is een uitstekend voedsel voor de kippen, bljj-
lig een beter uiterlijk er van, hun veeren
worden glanzend, de eierproductie neemt toe.
kweeken, vereischt weinig zorg, tiert welig en geeft
een groote hoeveelheid «pitten».
R COURANT.
i