■WS- ES ADVERTENTIEBLAD I Wil SlEEk ES OKI». BLOOKER’S CACAO Tusschen hemel en aarde. DAALDERS Onze Koloniën. No. 26. Zaterdag; 1 April 1611. 66e Jaargang. Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek. Feuilleton. daarover nage- KOFFIE is duurder geworden, doch I kost nog steeds 1.50 per bus van Kilo (2 pond). Kleinere bussen naar verhouding. Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS. ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek t 0,40 per 3 maanden, franco per postf0,60. Abonnementen worden te allen tijde aangenomen. wist ik waar wij waren en de boomen om ons heen waren verdwe- e weg, dien wij volgden, scheen in de leege ngzamerhand daalde. danks de beslagen banden De gi nen ch ruimte te hangen een slechts enkele duimen hooge ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500 regels 3 cent en van 1000 regels 21/. cent. Groots letters naar plaatsruimte. balustrade, die zich in het oneindige verloor, begrensde de kanten. De bodem onder mij kraakte dof. Ik was op het kanaal geraakt, dat, hoewel sterk toegevroren, ongetwijfeld niet bij machte was, lang en op alle punten den last van den auto te dragen. ’t Werd duister voor mijne oogen. Omkeeren was onmogelijk. Het gebarsten ijs achter ons zou ons niet voor de tweede maal dragen. Blijven staan en te voet verder Maar dat ongelukkige, verlamde kind dan Stilstaan, voor hoe kort ook, kon onze dood worden. Dus reed ik verder, in den hevigsten angst, duize lend, verder over die eindelooze aquaduct, rechte en links de zwarte afgrond, onder ons het ijzige graf. Zoo verliepen wel tien minuten, en onderwijl duurde het kraken voort het klonk, of er stof werd gescheurd En dat was niet alles eer het kanaal den aquaduct verliet, passeerde het een tunnel in de rotsen, waarin de wind werd opgevangen, een spookachtig zwart hol, dat op zijn buit scheen te wachten. En toch kwamen wij er levend af Ik kan het nu nog niet begrijpen. U kunt u voorstellen, in welk een toestand ik was, toen ik, na de hoogte van Tyhl bereikt te hebben, stilstond voor het ouderlijk huis van Myri- am, en met welke gevóelens ik het lieve meisje in mijn armen nam, er uit tilde en naar binnen-droeg Zeker is ’t, dat ik binnen bij ’t lamplicht zoo Heek zag, dat men mij dien avond niet naar Langollen terug wilde laten rijden. Ik gaf toe en nam de aangeboden gastvrijheid aan. Ze duurde veertien dagen, gedurende welke ik bijna nooit vrij van koorts was. De kleine Myriam zat veel naast mij en zei telkens weer’t Komt van de hevige koude. En ik herhaalde Ja ’t komt van de koude. Maar sedert dien nacht weet ik wat angst is ik heb dien op den aquaduct en in den tunnel tusschen Lan gollen en Tyhl leeren kennen. ’t niet zou gedoogen, dat bijv. Duitschland het in bezit kreeg. Ook wij zouden best voor een flinke som gelds een onzer Westindische eilanden kwijt kunnen worden en voor de beide heele kolo niën zouden schatten geboden worden. Maar zoo iets doet geen land, dat zich zelf respec teert. Duitschland zou voor één eiland, bijv, voor Curasao met zijn mooie haven, millioenen willen geven, om er een basis te hebben voor zijn vloot. De Vereenigde Staten zouden meerdere millioenen willen geven voor Suriname, waar door zij vasten voet zouden krijgen in ’t eigen lijke Zuid-Amerika. Doch wat zou er een geschreeuw opgaan, als de Yankee dit gebied in zijn bezit kreeg. Heel Zuid-Amerika zou rillen van ontzetting en ook de Europeesche mogendheden zouden er door ontstemd raken. Maar, nog eens gezegd, van verkoopen is geen sprake; een land als Nederland verkoopt niet, wat het in bezit heeft. Zoodat wij dus voor altijd gedwongen zul len zijn, onze tonnen gouds ter ondersteuning over te zenden? zult ge vragen. Dat noemt ge zonde. Een handje vol menschen wonen daar en moeten die steeds zooveel geld heb ben? Met ongeveer dezelfde onkosten zou men ze in een armhuis kunnen onderhouden. Waar om moet dat zoo doorgaan Geneeren zich die Westindiërs niet om steeds «van den armen staat< te zijn Ja, wat zullen we hierop antwoorden. Zeker is, dat de West zich vroeger best kon bedrui pen, maar toen was ’t een andere tijd. Toen zag men plantages, die nu reeds lang verlaten en dus verwilderd zijn. En die planters, daar waren rijkaards onder, die op geen kleinigheid behoefden te zien. Denk maar eens aan het verhaal uit Hildebrand’s «Camera Obscura»-, aan »de familie Kegge*. Die heer Kegge met zijn vrouw en kinderen gingen met ’t geld om, alsof dit er alleen bestond om met handenvol weggeworpen te worden. Denk nu niet, dat Nic. Beets deze familie zou geteekend hebben, als er in de West niet zulke schatrijke planters geweest waren. Dus, vroeger kon Suriname zich zelf redden en woonden er rijke planters. Maar vroe ger waren er in Suriname slaven, negerslaven, en de welvaart van de kolonie is verdwenen Wij staken nog eens onze pijpen op en er ontstond een pauze in het gesprek, dat aan den haard van mijn vriend reeds had geduurd tot ver na middernacht want ’t is moeielijk als ’t over automobielsport gaat, het einde te vinden. Wq waren allen hartstochtelijke chauffeurs en elk onzer had ’t een of ander avontuur moeten vertellen, dat “II °P zÖn tocht had beleefd. Alleen George Warrens, een Engelschman, had tot uusver gezwegen en slechts van tijd tot tijd den mond geopend om wat te drinken. Men drong er op aan, dat hij ook iets vertellen zou y^oest wel interessante dingen weten- zei Warrens, u zult echter verbaasd J te hooren, dat ik eenmaal bang geweest ben in mijn auto zoo verschrikkelijk, zoo ontzettend bang dat er volle veertien dagen ziek van was. protesteerden levendig. Onze Engelsche vriend hlU °r u ver(tiende reputatie van buitengewone koel- oeciigheid, gepaard aan ongehoorde stoutheid. Hij e8rourde met vaste hand de snelste kar en wist ge- aKKelqk een ongeval te voorkomen. George Warrens vervolgde v’er winters geleden. Ik had tegen Kerstmis T r J- ^®gQven aan ee;i uitnoodiging van vrienden in m-, i|..Tan^?n>aancle bergachtige grens van Wales. tuurlqk was ik er van Londen per automobiel heen- s gaan, maar omdat het weer elk uitstapje in deze nuers zoo mooie streek onmogelijk maakte, bleef de staaJ’e(^Uren^e mi"in verhlijf ongebruikt in de remise Ik voelde trouwens ook volstrekt geen lust, mij op met alle mogelnke voorzorgen in het rijtuig, wikkelde haar in dekens en doeken, zoodat zij zwoer, volmaakt warm en op haar gemak te zijn. Zoo reisden wij beiden af. ’t Was een bitterkoude avond. De sneeuw viel dicht in kleine, droge vlokken, en trots mijn beide groote lan taarns herkende ik slechts moeieljjk den weg, die, zooals ik u zei, langs het kanaal liep. Men had mij uitgelegd ik kende het land niet dat ik den eersten weg links moest nemen, die ik ongeveer twee-en-een-halve Engelsche mijl beneden Langollen zou vinden. Toen de vlakke, eenvormig witte weg, dien ik blijk baar moest inslaan, opdoemde, was ik verbaasd, den af stand daarheen zoo vlug te hebben afgelegd. Maar welke chauffeur verbaast zich lang over de capaciteiten van zijn kar Ik sloeg dus links af’t gaf een hevigen stoot, alsof wij tegen een kantsteen waren gereden ik schakelde voorzichtig op «langzaam* in, want ik verwachtte, dat de weg zoo meteen sterk zou gaan dalen. Van tijd tot tijd keek ik om naar Myriam, die binnen in den wagen in slaap gevallen scheen, gerust en ge lukkig - Daar kraakte iets-een ongeluk aan de auto Neen, het geluid was van buiten gekomen. Ik schakelde bij wijze van proef de grootste versnelling in-alles functioneerde goed. De sneeuw viel nu minder dicht, ik kon tamelijk ver vooruit zien, en merkwaardig niet alleen dat de weg niet bergaf ging, maar ’t scheen ook, dat de boomen aan weerszijden lager werden, alsof we ons op een wal bevonden, terwijl de grond om ons heen langzamerhand daalde. Ik hoorde weer gekraak de raderen slipten, on- Plotseling rond zijn en dus niet te lang mijnierd. Oost-Indië is een bezitting, geen kolonie. Bij kolonie denkt men aan kolonisten, hoofd zakelijk uit het moederland, die in ’t nieuwe gebied een nieuw vaderland vinden. Maar in Oost-Indië vormen de inboorlingen de groote massa, het volk, en Nederlanders plus andere blanken wonen er zoo weinig, dat ’t nog geen vijfde deel van één percent der bevolking uit maakt. Als we dus in werkelijkheid van onze kolo niën spreken, dan moeten we alleen de Ame- rikaansche bedoelen, dus Suriname en Cu rasao. Hoe jammer, dat deze koloniën zoo weinig onze aandacht trekken. De kolonie op ’t vas teland van Zuid-Amerika, Suriname, is veel grooter dan Nederland en toch - telt ze wei nig mee. Curasao, bestaande hoofdzakelijk uit het eilanden Curasao, Aruba en Bonaire, en van aan met de afschaffing der slavernij. Meen nu niet dat we die afschaffing ook maar eenigszins zouden durven laken. Dat zij verre. Negers zijn menschen en menschen behooren geen slaven te zijn. Dat nog zoovelen slaven zijn van eigen driften, ja, dat is door geen staats wetten te verhinderen, maar de eene mensch slaaf van den anderen mensch, dat kon de staat gelukkig tegengaan. Hoe jammer, dat die vrijgelaten negers geen verstandiger gebruik van hun vrijheid hebben gemaakt. Zij zijn weggegaan van de plantages en meenden hun vrijheid niet beter te kunnen gebruiken dan door als boschnegers, ver van alle beschaving verwijderd, een zeer onbeschaafd leven te leiden. Daar zaten dus de planters zonder werk krachten. Van alles heeft men geprobeerd om te helpen. Alle jaren werft men Javaan tjes aan om voor een paar jaren in de West te werken. De Javaantjes komen per Suez- boot te Amsterdam, om van daar per West indische mailboot Suriname te bereiken. En als ’t contract is afgeloopen, maken ze weer dezelfde reis om hun dierbaar Java terug te vinden. Want blijven wil de Javaan daar niet. Al zou men hem in Suriname ook nog zooveel bouwgrond cadeau geven. Voor enkele jaren is men op andere wijze begonnen te helpen. Toen zou ’t wezen, hoor. De Nederlandsche regeering gaf geld, veel geld en men begon de cultuur der bananen (in de West bakoven genoemd). De Westindische mail liet aparte booten bouwen, die geregeld dienst zouden doen tusschen Paramaribo en New-York. Met een groote fruitmaatschappij werd een contract gesloten. Maar oók dit is nu verkeerd geloopen. Thans zal er een commissie naar Suriname gaan om den toestand te bestudeeren en plan nen voor afdoende hulp voor te bereiden. Of ’t helpen zal? Men zou haast pessimistisch worden bij het zien mislukken van zooveel pogingen. En dan zijn er in de West ook nog goud mijnen. Deze brengen echter maar zeer wei nig op. Er zijn genoeg concessies verleend en daartoe groote gebieden afgestaan, maar het aantal kilo’s goud, dat elke maand te Para maribo aankomt, is ook zoo luttel. drietal vlak tegenover de kusten van Venezuela verder uit Saba, St. Eustatius, de helft St. Martin (de andere helft behoort Frankrijk) en de Aves-eilanden, is veel kleiner dan Suriname en ook veel kleiner dan ons land, zoodat ’t geen wonder is, dat deze ei landen te zamen nog niet zoo veel betee- kenen. Maar laten we nu Suriname eens nemen. Het land is groot genoeg, zeer vruchtbaar, laboreert niet aan regenarmoede, heeft flinke rivieren, een goede kustlijn, bevat in zijn bo dem schatten, misschien veel meer dan wij zou den durven vermoeden en toch datzelfde rijke land is als kolonie voor ons een schade post. Alle jaren weer aan moet Nederland met enkele tonnen gouds bijspringen om de huishouding daar in orde te houden, de staatsre kening te doen sluiten. Laten we nu even opmerken, dat wij niet de eenigen zijn, die de eer, koloniale mogend heid in de West te zijn, duur moeten betalen. Neem bijv. Denemarken, dat daar ’t eilandje St. Thomas bezit. Datzelfde eilandje kost den Denen ieder jaar ook nog meerdere duizenden. Natuurlijk zou het dit eiland kunnen van de hand doen. Het zou goed geld opbrengen, maar dan zou Amerika ’t moeten koopen, daar de landwegen te laten bevriezen, want in het huis vond ik alles, wat het .leven aangenaam kon maken een heerlijk luieren aan den warmen haard, een goed kop thee,, aangenaam gebabbel en een even lief als bekla- genswaardig schepseltje, dat ik het hof kon maken; een mooi, maar een helaas geheel verlamd jong meisje, dat als vriendin mijner nichtjes een wekenlange gast van het huis was. Ze was verrukkelijk, die kleine Myriam 1 Blond en blozend, met diepe blauwe oogen; en als zij glimlachte, voelde ik een innig medelijden met dat fijne, teerekind, dat door een raadselachtige beschikking van het lot veroordeeld was tot een zoo onvolkomen bestaan. Op een avond, toen wij om de gezellige theetafel zaten, bracht een telegram groote beroering in het kleine gezelschap. Myriam moest zoo gauw mogelijk naar huis terugkeeren; haar broer, een marine-officier, had twee dagen verlof gekregen, om, eer hij zich voor een lange reis inscheepte, van zijn familie afscheid te nemen. Hij wilde ook zijn zusje nog eens goeden dag zeggen. Myriam’s ouders woonden te Tyhl, een plaatsje, dat in hemelbreedte wellicht geen drie Engelsche mijlen van Langollen verwijderd ligt, maar door een diep dal van die plaats gescheiden is. Een trein ging er dien avond niet meer. Slechts de straatweg bleef over. Deze loopt eerst een heel eind langs een kanaal, dat het water van de Dye opneemt, dan daalt hij tamelijk snel naar den bodem van het dal, om aan de overzijde in langzame kronkelingen te stij gen tot Tyhl, terwijl het kanaal langs een aquaduct het dal kruist en langs veel korter weg voorbij Tyhl weder bij den weg komt. Ik las in Myriam’s oogen de gedachte, met de auto mobiel de reis te maken. Zij waagde het niet, dien wenseb uit te spreken, maar ik was gelukkig haar van dienst te kunnen zijn. Tien minuten later stond mjjn brave Limousine te snuiven voor de deur. Men tilde de kleine invalide Wanneer we spreken van onze Koloniën, dan denken we gewoonlijk alleen of hoofdza kelijk aan Oost-Indië, terwijl de West haast geen plaats in onze gedachten inneemt. Als ’t echter op de eigenlijke beteekenis van ’t woord aankomt, dan is Oost-Indië geen ko lonie maar een bezitting, terwijl juist in Ame rika onze koloniën liggen. Zuid-Afrika zou, als de Brit het ons niet had afgehouden, even eens een Nederlandsche kolonie zijn; doch dat is nu eenmaal voorbij en over gedane zaken lang napeinzen, dat helpt meer achter- dan vooruit. Voor tien jaar kwam nog even de hoop in onze harten naar een Groot-Nederland, een Afrikaander Zuid-Afrika, waar ’t Hollandsch de heerschappij zou voeren en waardoor dus als van zelf een band tusschen ’t moederland en de vrije kolonie zou gevormd zijn. Doch dit heeft niet mogen zijn; ’t bleek, dat we, met een tikje grootheidswaanzin, een schoonen droom gedroomd hadden, Jammer, dat ’t maar’n droom was. Wat zou Nederland mooi tot de groote mogendheden zijn gaan behooren! In Europa een klein, maar kloek stamland; in Oost en West groote, rijke bezittingen en daar tusschen, even ver van ’t moederland als van de beide Indiën verwijderd een reusachtig eigen taalgebied. Het heeft echter niet mogen COURANT. I Ik 1 :_a. si

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Sneeker Nieuwsblad nl | 1911 | | pagina 1