t> 1'1101! SHI IS IDI.XI lillkEA. NA PASCHEN. De Kleine Tamboer. MUI W S- El' AfflRTfflimAIl J 1 No. 3a Zaterdag 82 April 1911. S6e Jaargang. Van den Hak op den Tak. Uitgever: B. FALKENA Mzn., Singel, Sneek. Feuilleton. o en je spijt Ik heb het hem voor niet jouw jongens heen en verjaag dèn Daar hebben ze we- Niet alleen, dat wij met bosch, bijna Houd je goed, oude. Onze jongens brengen menschen maakten eerbiedig plaats om vier Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS. ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek t 0,40 per 3 maanden, franco per postf0,50. Abonnementen worden te allen tijde aangenomen. Een oud Oost-Indisch militair in een Limburgsche plaats, werd dezer dagen bijzonder gehuldigd door vele kameraads. Wat was er dan te doen? zult ge vragen; was er iets, waarop hij bijzonderen roem mocht dragen? Ja, ziet u, men vierde daar vroolijk feest, omdat de man sinds een halve eeuw militair-af was geweest. Heel deftig werd een oorkonde geteekend, en de gasten waren 6 zoo welsprekend. De burge meester zelfs ging den lof van den jubilaris verkonden en aan H. M. werd een telegram van hulde en trouw verzonden Er heerschte een zeer kameraadschappe lijke geest en, dat rechtvaardigde zeker de viering het meest. Nu, ik kan me begrijpen, dat het denkbeeld om eens te fuiven bij iemand komt rijpen, als het lenteweer zoo koud is en guur, want dan wordt de stemming allicht ook zuur. Wat hebben de eerste Lentedagen ons ditmaal ook weer jammerlijk doen klagen 1 ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500 regels 3 cent en van 1000 regels 21/, cent. Groote letters naar plaatsruimte. Fier en vol vertrouwen op zijn kracht, riep Joel zijn kameraden bij zich en moedig en vroolijk, alsof ze naar een bal gingen, wierpen ze zich in de nauwe straat. De kleine tamboer zweeg. Jeffredon schudde het hoofd. Als ik zoo’n knappen, dapperen jongen had als jij, zou ik hem niet onnoodig in het gevecht en in den dood zenden. Eén enkele kogel in de breede, blanke borst en het is met hem gedaan. De vader antwoordde op fieren toon: De jongen heeft te veel levenslust en vroolijk- heid in zich, daarvoor gaat zelfs de dood op de vlucht. En ernstig voegde hij er bij: Hjj vecht voor onze zaak. Jeffredon was op den kerkhofsmuur geklommen keek naar de straat, waar het gevecht woedde. Ik, als kapitein, kan er niet opklimmen, ik moet beneden blijven en gereed zijn voor het geval dat men verzamelen blaast. Maar jij, vertel jij me, wat er voorvalt. Alle drommels, jouw jongen slaat flink op den vijand los. Tobin lachte verheugd. Ik weet, hoe hij doet, gedaan. En hij beproefde zelf over den muur te kijken om zich van de dapperheid van zijn zoon te overtuigen, toen een zijner manschappen hem aan de mouw trok. Hij sleurde een haveloos gekleeden jongen, wiens han den met een touw samengebonden waren, mee. Be dwelmd door de kruitdamp en den wijn, stotterde hij: Het is de tamboer, kapitein, de kleine tamboer van de blauwen. Ik heb hem achter een heg gevangen dan in Maart al voorgoed uit de leden, doch daarom is ’t dan nog geen lente. We willen maar zeggen: een vroege Paschen moge prach tig zijn voor veel zuidelijker oorden, Italië; Spanje, Zuid-Frankrijk, voor onze meer dan 5Ó graden noorderbreedte is een vroege Paschen eigenlijk te vroeg. Een latere Paschen geeft meer kans op zachter weer, geeft in elk geval meer lente-gedachten. Eigenlijk wonen we dan hier in Friesland nog iets te noordelijk om recht van de Paschen- idee der natuur te kunnen genieten. Kom eens in het Zuiden van ons land, zelfs in Arn- hem en ’t midden des lands! Daar is ’t zicht-) bare lente. Daar zijn de boompjes en zelfs de groote bodem aan het ontluiken, waar we hier nog ongeveer niets zien, zenlijk iets op ons voor, hier zoo slecht bedeeld zijn even slecht als Groningen en ’t noorden van Noord-Holland (waarvan men vroeger zei, dat een paard schrok bij het zien van een boom!), maar ook zijn ze in ’t Zuiden nog een paar weken eerder klaar dan wij en in ’t najaar hebben ze ook nog wel iets bij ons voor. Dus, we zijn door de natuur wel een beetje slecht bedeeld door onze noordelijke ligging, als we ons met zuidelijker gewesten vergelijken. Maar toch, in een opzicht zijn we niet ach terop. Op 21 December is de dag op Rottum wel een half uur korter dan te Maastricht. Maar op 22 Maart is ’t overal ter wereld dag en nachtevening en daarna komen wij hier in ’t noorden in het voordeel. En nu komen we juist op wat de lente vóór heeft: licht, zonlicht en nog eens licht, zonnelicht! Ja, het heerlijke zonnelicht, dat is de groote vreugde van de lente, dat is de levenwekker. Ge zult zeggen: Maar ’t is toch ’t ontlui kende groen, dat de lente kenmerkt! Zeker, ge hebt gelijk, maar dat groen komt (ook al wilt ge ’t zoo wetenschappelijk moge lijk bedoeld hebben), van het zonlicht. Wilt ge een staaltje van de kracht van het zonne licht? In een vrij noordelijk deel van Zweden, waar men in ’t eerst van Mei pas den winter vergeet, zaait men gerst en dat kan dus eerst in het laatst dier maand geschieden. Maar toch ontkiemt en rijpt dat koren, omdat er dan gedurende eenige weken heel geen duis ternis en bijna geen afwezigheid van zonlicht is. In ruim zes weken is de plant volgroeid, omdat er minstens 20, 21, 22 uren per dag De vlammen knetterden in de etroodaken, de kogels floten en stuitten op de muren af, de tamboer der blauwen roerde de trom om den soldaten nieuwen moed in te boezemen; onder het vuur en de kolfstooten her Vendeeërs renden vrouwen en loeiende runderen, ooor een panischen schrik aangegrepen, door elkaar V Tas een over winning, een volledige overwinning, vader Tobin, de aanvoerder der Vendeeërs, moede n afgemat door een gevecht van zes uur, leunde voor een oogenblik tegen den muur van het kerkhof om te usten en adem te scheppen. Jeffredon, zijn vriend, Kwam met een kruik wijn in de hand bij hem. D “e maken de vaten leeg. Hier is ons deel, nnk, kapitein, dat zal je weer op de been helpen, e wijn is goed. Het dorp is in onze handen. De lauwen vluchten naar alle kanten, alleen die drom- melsche kerel, die kleine tamboer slaat onophoudelijk op de trom, ’t Is zijn schuld, dat daar achter ons, op aen hoek der straat, de strijd weer begonnen is. Dan moet ik mijn zoon er heen zenden, dat hij ik drink H uite^aar JaaKt- Zet de kruik maar neer, Een knappe jonge man met blond haar lachende oogen kwam uit de menschenhoop en naar beide mannen toe. De, Joel, daar achter gaat het nog al warm Zdga er met jouw jongens heen en verjaag dèn Kachel stoken, Harder poken, Om den schoorsteen te doen rooken. Roode neuzen, Al naar keuzen, Kousen jicht, dat zyn de leuzen. Kale weiden, Dorre heiden, Of de winter niet wou scheiden. Kale boomen, Wie zou droomen, Dat de lente was gekomen. Ja, de lieve Lente heeft weer lang op zich laten wachten, ’t waren gure dagen en koude nachten, die overal veel scha en verlies hebben gebracht. Een onderwijzer te Loenen, op de Veluwe, had dan ook héél niet verwacht, wat hij, als een wonder, in zijn’ tuin zag geschieden. «Hoort burgers, boeren en bui tenlieden!» zoo is hij in verrukking aan ieder gaan zeggen: «gisteren, ja gisteren pas, ging ik aardappels leggen, o? verstaat ge dit beter: aardappels poten, en zie. reeds vandaag hebben zij stengels geschoten. In éen nacht dus, zoo waar, als ik hier vóór n sta gezond, kwamen mijn poters al uit den grond«. Men sloeg van verbazing de handen ineen, en sommigen gingen ook meesmuilend heen. Het was hun te wonderlijk om te Je zult ook Jambu’s leven met het jouwe be talen. Jeffredon was stil geworden en de kapitein beval, dat men den gevangene het hemd van de schouders zou halen en toen zei hij: Eer hij doodgeschoten wordt, zal hij zijn deel slagen hebben. Hij alleen is de schuld van den dood der beide dapperen. Jeffredon, doodsbleek geworden, sprong plotseling van den muur. Wat is er te doen? vroeg de kapitein. Ben je stom geworden? Komen de blauwen terug? Neen, neen; de jongens hebben de straat vrijge maakt, maar Maar o, ja, ik weet het Gudic en Jambu, twee onzer dappersten, zijn gevallen. Zij niet alleen, nog een andere Een andere? Wie dan? Prébois? Neen, Prébois niet; ik weet, dat zou je spijten, maar Prébois is het niet. Je zult ongelukkig zijn, als ie het verneemt. Dus het is Prieux? Neen, Prieux ook niet. Zeg mij de waarheid! hijgde de oude man, je martelt mij langzaam dood. Ik kan niet de keel is mij toegeschroefd. Tobin werd doodsbleek en zijn stem stokte. O, ongelukkige! Je hebt gelijk, spreek den naam niet uit. Neen! Neen! Ik wil niet dat je hem uitspreekt. Ik wil het niet. Tobin dreigde te vallen. Jeffredon steunde hem, zoo goed hij kon en fluisterde hem in het oor: Houd je goed, oude. Onze jongens brengen je jouw zoon. Kale linden, Wie kon dat nu heerljjk vinden Maartsche buien, Wollen truien, Die nog winter gingen luien, zonnelicht is. Dat doet de zon, de natuurlijke levenwekker. En zoo hebben ook wij hier, reeds nu is ’t merkbaar, het overvloedige daglicht voor. In October is het gemiddeld wel zoo warm als in Maart, maar ondanks die meerdere warmte heeft Maart twee dingen voor: vooreerst lan ger dagen en ten tweeden: de zekerheid, dat we den goeden tijd tegemoet gaan. En nu komen we juist .op de beteekenis van ons Paschen, afgescheiden van elke godsdien stige strekking, voor ons, menschen-kinderen. Paschen is het beeld der verrijzenis voor de natuur. De koude dagen zijn geleden, de doodstaat der natuur is voorbij, de nacht ver keert weer in dag. In den winter scheen ’t of de natuur voor goed haar lijkwade had aangetrokken, of de zaden voor altijd in het graf rustten, de bladeren en bloesems en vruch ten voor altijd afscheid van ons genomen hadden. Wij, menschen, leefden maar half ons leven; de nacht was veel te lang voor onze behoefte aan slaap. En nu komt de tijd van het dag-zijn. De planten, ze willen uit botten, de bladeren ontluiken, de bloesems komen uit. En ook wij herleven. We hebben nu Paschen gehad. Een der groote feesten voor de geheele maatschappij. Kleine vacantie voor de scholen en dus voor de halve wereld; want wie heeft daar al niet mee te maken buiten leeraars en leerlingen! Familiebezoeken, feesten! En in de sportwereld beteekent Paschen een sluiting van den winter- sporttijd. Neem ’t voetbalspel. Heel den winter is geoefend en nu ’t vacantie is, komen de En- gelschen in Holland en elders, de Hollanders in Duitschland, België, zelfs Italië, de Duitschers, Belgen, enz. maken ook hun tournée’s. Thans is Paschen met z’n vacantie weer achter den rug. Met nieuwen moed gaan we aan het werk, prettig arbeidende, elk op zijn wijze, in ’t groote, volle zonlicht. De studee- rende zet zich schrap om nog een paar maanden zijn uiterste best te doen, ten einde in de groote vacantie met voldoening te mogen uitrusten. Doch niet alleen de studeerenden, neen allen doen hun best, hun Paasch-best, om over drie maanden te kunnen zeggen: We hebben gewoe kerd met onze talenten en met den tijd. Eenige ontspanning moge ’t welverdiend loon, een deel van onzen oogst zijn! genomen, toen hij juist weer de trom roerde om ons omtrent het getal zijner kameraden in de war te brengen. Ik breng hem hier, omdat ik niet weet, wat ik met hem beginnen moet. Ah! ben jij dus de dolle tamboer, snauwde Tobin en zijn voorhoofd werd van toorn gerimpeld en uit zijn oogen flikkerde de haat. Ik ken jouw trommelen, dat brengt iemand zoo in geestdrift, dat hij niet helder meer ziet. Met jullie stokken richten jullie kleinen meer onheil aan, dan al de grooten met hun geweren. Daarom, mijn jongen, kun je wel denken, wat er met je gebeurt. Je zult als man behandeld en gestraft worden. Zoodra ik vier man ter beschikking heb, laat ik je binden en dood schieten. Geen spier bewoog zich bij deze bedreiging in het gelaat van den knaap. Hjj zag de kruik op den grond staan en zei alleen maar: Vooraf zou ik nog graag een slok drinken, ik ben letterljjk versmacht. Jeffredon riep van den muur naar beneden: Ah, die vermaledijde blauwen. Ze houden zich dapper. Dat is alleen de schuld van den tamboer, die heeft hun moed opnieuw opgewekt. En vader Tobin sprak op ruwen toon tot den jongen: Je behoeft niet meer te drinken, want je moet sterven. Het zou jammer zijn van den wijn. De man boven op den muur jammerde: Vervloekte blauwe honden. Gudic is gevallen. En Tobin zei met somber gefronst voorhoofd: Jij, tamboer, jij zult den dood van Gudic met jouw leven betalen. Ze zijn zeker behekst! schreeuwde Jeffredon van den muur Jambu valt ook. En Tobin zei met heesche stem: Lentedagen Regenvlagen 1 ’t Was omtrent niet om te dragen. Lange dagen, Koude vlagen, Mei den kraag omhoog geslagen. Zonnestralen, Water halen. Weersgesteldheid abnormalen, We hebben Paschen gehad en de lezer zal misschien verleden Vrijdag gedacht hebben: Hé, geen Paasch-artikeltje! Want we waren er al zoo wat aan gewoon. We hebben Paschen gehad. Ditmaal was het feest niet zeer vroeg. Het kan later, maar is gewoonlijk veel eerder. Het kan Paasch-Zondag zijn op 23 Maart en ook op ongeveer 25 April. Een starre rekenaar zal er van voren en van achteren misschien nog een half dagje bij willen voegen. Dus, we hadden ditmaal een late Paschen. Nu, dat mag geen kwaad. Paschen wil voor ons zeggen: het beginnen van het zomerhalf jaar, nog meer dan het beginnen van de lente. En we weten het allen, het kan in Maart en ook in April nog zoo geducht koud zijn. We willen nu eenmaal de ideeën van winter, lente, zomer en herfst verbinden aan de maan den en data, die de kalender aangeeft; dan heb je ten minste ergens houvast aan. Maar anders op die wijze roert het vaak kant noch wal. Neem nu den afgeloopen winter. Was me dat een winter? Voor brandstoffenhande laars en schaatsenfabrikanten om den kluts kwijt te raken. Schertsend werd er dan ook al eens gevraagd: Hoeveel brandstoffenhande laars staan er in het failliet-lijstje? Vooral voor de schaatsenlui is het geweest om er tureluurs van te worden. Vorige winters waren onge veer niets en dan zoo’n winter er over heen! Al is het niet zoo koud, de kachel staat er toch en er wordt gestookt, al is het ook niet zoo fel. Maar als er geen ijs is, dan wordt er heelemaal niet gereden. In een winter als deze was er van rijden geen, ten minste ongeveer geen sprake. Van schaatsen ver koopen is dus ook heelemaal geen sprake. En na zoo’n zachten kwakzalverigen winter komt een voorjaar, dat lietst zoo streng mo gelijk doet. Zoodat ’t minstens even goed ka- chelweer blijft als in December. Doch laat er nu eens een normalen (mogen we dat woord voor de laatste jaren nog ge bruiken? De ouden, die van hun echte winters spreken, hebben vrij spotten en wij, die ons 90’91 en ook meerdere winters daarvoor herinneren, mogen de schouders ophalen!), laat er nu eens een normalen winter zijn. Die is NEEKER COURANT, Noordovrindon.

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Sneeker Nieuwsblad nl | 1911 | | pagina 1