VOOR SNERK EN OMSTREKEN.
NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD
i
Goed op post.
6Ge Jaargang.
Zaterdag; 1 Juli 1911.
No. B&
2 O M S R
Uitgever: B. FALKENA Mzn., Groote Kerkstraat, Sneek.
Feuilleton,
J
druk
Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
ABONNEMENTSPRIJS voor 8 n e e k t 0,40 per 3 maanden,
franco per postf0,50.
Abonnementen worden te allen tijde aangenomen.
en nu! ’t is net,
plaats van den zomer inluidde,
onweersbuien, regen,
die minstens
middelde is.
over te koud,
ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500
regels 3 cent en van 1000 regels 27» cent. Groote letters naar
plaatsruimte.
men en hun bladerkroon als verwilderde hoofden, waai
de wind geheimzinnig mee schijnt te spelen. Voor die
gewone dingen was Jan niet bang. Daarvoor kende hij
ze te goed; hij wist dat een struik altoos een struik blijft
en dat alleen in de sprookjes vreemde wezens uit
bosschen of hagen komen met lange kleeren en
vurige blikken. En toch was hij niet erg gerust,
de jongen. Al lieten de denkbeeldige gevaren hem
koel, de werkelijke gevaren deden zijn hart wel een
beetje kloppen. Hij begreep dat hetgeen spoken waren,
die de fijne asperges of de aardappelen kwamen weg
stelen en vroeg zich af, wat hij wel doen zou, als hij
ineens op den hoek van het pad, dat 30 passen van
hem af door den boomgaard liep, een menschengestal-
te zou zien, vooral wanneer de strooper niet alleen was,
maar 2 of 3 makkers bij zich had.
Óm het maar dadelijk te erkennen dat kon gek ge
noeg worden en Jan Rallet, achter een boom op den
grond liggende, mocht de kolf van zijn geweer vast
grijpen en zich overtuigen dat de haan dadelijk zou
overgaan als hij drukte begon toch te bedenken, dat
het veel beter is rustig in bed te liggen en te slapen
en dat zijn vader, omdat hem voor de waarde van een
gulden of vijftien was ontstolen, hem een dienst vroeg,
die wel het dubbele waard was.
Vader Rallet lag in bed maar sliep niet. Met open
oogen staarde hij voor zich uit in de duisternis. Hij
zag door den muur heen, ver, heel ver weg, daar ginds
zijn land, beschenen door het maanlicht en waar zijn
asperges en zijn aardappelen groeiden. Hij dacht aan
de veldvruchten met vaderlijke genegenheid hij had
ze zóó lang en zóó geduldig verzorgd, gewied en nage
gaan, dat ze iets als zijn kinderen geworden waren
een deel van hem zelf, zijn eigendom, zijn goed, zijn
fortuin, dat hij met z waren arbeid verkreeg en dat
Kogels riep de buurman Doe je kogels op je ge
weer
Zeker, antwoordde Rallet. Of denk je, dat het de
moeite niet waard is
Ik dacht, dat je die alleen voor de wolven bewaarde.
Het is toch wel een beetje erg voor een Christen-
mensch
Zoo, zijn dat christenmenschen, die stroopers, die ’s
nachts de vrucht van je werk komen wegstelen Neen,
neen, hoor. Voor hen niets minder dan voor de wol
ven.
En met boosaardige tevredenheid deed hij den
kogel op den tweeden loop.
Zie zoo, zeide hjj, nu kan mijn zoon Jan ze gerust af
wachten; die heeft een paar beste oogen.
Moet je zoon Jan er op af
Ja, dat moet wel ik zie niet al te best meer. An
ders zou ik geen mensch dan mezelf dat pleizier gunnen,
dat verzeker ik je.
Over de sluimerende vlakte wierp de maan een bleek
en twijfelachtig licht haar stralen werden onderschept
door een sluier van wolken, door wier beweeglijk weef
sel de ronde schijf van de wachter zacht melkachtig
heenglansde. Als een dikkere wolk voorbij ging, ver
spreidde zich voor enkele oogenblikken een zwarte scha
duw over het laudschap, alsof een groote nachtvogel
eensklaps zijn vleugelen had uitgeslagen en dan kwam
de maan weer te voorschijn, altoos bewolkt en altoos de
aarde verlichtend als een nachtlampje in een matgla
zen bol.
Jan Rallet was niet bang. Hij was pas 15 jaar, maar
hij scheen veel ouder. Hij schrikte niet als an
deren voor de vreemde vormen, die boomen ’s nachts
kunnen hebben, met hunne takken als uitgestrekte ar-
Pierre Rallet stond voor de deur van zijne woning
de beide loopen van zijn geweer na te zien, toen zijn
buurman hem, over de heg heen, vroeg:
Zoo, vader Rallet, wat voer je daar uit? De jacht is
nog niet open, bij mijn weten.
Er is jacht en jacht, antwoordde Rallet.
En waar ik op uit wil, kent geen jachttijd.
Ga je op musschen schieten?
Ja, op de nachtmusschen; op de gemeene dieven, die
ons ’s nachts komen bestelen, als wij gerust slapen.
Hebben ze je bestolen?
Praat me er niet van! Een heel bed met asperges
vannacht. Vijftien gulden schk, wat ik je zeg, hoor.
Hoe is het mogelijk...
Maar de stroopers zullen er niet veel pleizier van
hebben; laat ze maar eens terugkomen... Ik zal ze het
lachen wel afleereu.
Hij zette het geweer hard met de kolf op den grond
en deed een lading kruit op eiken loop.
’n Goede maat, zeide hij met voldoening! Dat is een
uitgave, waar ik me niet over beklaag.
Hij voelde in zijn vestzak, haalde er wat uit en liet
het in den eersten geweerloop glijden.
Wat doe je er op, vroeg de buurman; grof zout?
Rallet lachte valsch.
Grof zout Neen, hoor. Lood, met je permissie,
en mooi ook. Kijk maar, zeide hij, en liet den ander
een voorwerp zien, dat hij tusschen vinger en duim
hield.
Waarom ook weer in
moeten brengen in uw
hart, waarom dan ook weer de drukte
totdat in Augustus bijna geen enkele vogel
stem meer wordt gehoord. De stedelingen,
die zoo weinig van de natuur kennen, wande
len aanstonds in de bosschen, maar al zien ze
de plantenwereld in vollen bladerdos, het mooi
ste is er af. Zoowel bij de planten als bij de
dieren. Het mooie, teere groen der pas uitge
komen bladeren is reeds overgegaan in een
hardere, donkerder kleur; de bloemen, die
’t bruiloftskleed der plantenwereld vormen, zijn
bijna alle verwelkt. En ook het lied der
vogelen is verstomd. De zomer is mooi, maar
’t voorjaarsontwaken is toch nog heerlijker.
Gij, stedeling, trekt er ook in AprilMei eens
op uit. Dan ziet ge het ontwakende leven.
Overal trisch gebloemte en gebladerte. De
vogels hebben hun mooiste vederkleed, hun
bruiloftstooi. Gaat eens na, hoe ze in dartele
vreugde elkaar het hof maken, hoe hun zang
vooral jubelt in jeugdige vreugde. Ziet, hoe
ze zich reppen om de nieuwe woninkjes ge
reed te hebben, het eene nest al keuriger dan
’t andere. Kunstenaars van nature.
Maar in den zomer hoort ge en ziet ge daar
niets van.
Ja, ge ziet de ouden en de reeds flink opge
schoten jongen. Ge ziet, hoe die ouden in de
weer zijn om den jeugdigen honger der klein
tjes te stillen. Ge ziet de eerste vliegpogin-
g'en der laatsten. Doch ’t verheffende voge
lengezang is voorbij.
In de tweede helft van Juni en ook in de al
lereerste dagen van Juli komt de nachtegaal
nog wel eens tot zingen, als hij wordt opge
schrikt, maar overigens hoort ge niet anders
dan zijn dof gekor ot een helder »piet«, waar
mee ze elkaar aanroepen of de jongen door de
ouden worden gewaarschuwd. Zoo aanstonds
hoort ge zelfs dat niet meer.
De groote lijster zingt niet meer in Juli en
ook de meezenliedjes zijn verstomd. Ge hoort
noch het gezang van de koolmees, dat sinds
Januari door ’t plantsoen weergalmde, noch dat
van de pimpelmees, weerklinkend als een me
lodieus lachje. Wel hoort ge nu het druk ge
kwetter en als ge goed opmerkt, ziet gij, hoe
een achttal jonge meezen hongerig de hals
jes rekken en begeerig uitzien naar de ouden,
die moeite hebben zooveel honger te stillen.
Ook de goudhaantjes, de tuinfluiter en de
anderen, ze staken hun gezang, na 1 Juli hoort
ge ze niet meer. Zelfs de koekoek staakt
zijn helder roepen bijna geheel. In ’t voorjaar
hoort ge hem zelfs in ’t middernachtelijk uur,
maar nu alleen nog ’s morgens en ’s avonds.
Och, de oude koekoeken hebben ook niets
meer te verzorgen. De eieren zijn gelegd en
die zijn in veiligheid gebracht in de nesten
van andere, liefst kleinere vogels, die zich nu
afbeulen om de vraatziekte der vreemde jon
gen te voldoen.
Dit alles, het jeugdig ontwaken der natuur,
ge mist het als ge straks op reis gaat om van
de natuur te genieten.
Ge ziet de rijpende kracht van plant en
dier en moet daarmij tevreden zijn. Weest
blij, als ge ten minste deze kunt genieten.
We zeggen dit laatste met opzet. Want
och, de meeste menschen weten zoo weinig meer
van de natuur af.
Men is zelf niet meer natuurlijk en door den
strijd om ’t bestaan van ’t gewone afgewend.
En druk als men is in ’t gewone leven,
meent men ’t ook in de vacantiedagen
te moeten aanleggen.
We keuren dit af.
de dagen, die rust
hoofd en
opgezocht?
Ge zoekt verstrooiing, afwisseling, verpoo-
zing om na maanden van drukke beslommerin
gen weer tot u zelf te komen.
Och, denkt er aan, dit gaat het best door te
gaan naar de kalme natuur. Gaat niet steeds
naar de groote stad, met haar zenuwstorende
beweging, haar doorgaande, eindelooze onrus
tigheid; niet altijd naar de drukste badplaatsen,
waar ’t vervelend menschengewriemel u doet
vergeten kalm te zien naar de eindelooze wa
tervlakte, die uw gemoed in rust kon wiegen,
gaat ook niet alleen naar de steden, die wel in
bekoorlijke omgeving liggen, maar die al te
zeer den stroom der vacantiereizigers trekken.
Zeker, als ge daar bent, hebt ge of kunt
ge hebben genot, afwisseling, maar als ge
daarna terugkeert naar uw werkkring, hebt
ge niet gekregen, wat ge had moeten zoeken,
ge hebt voor hoofd en hart geen verjongings
kuur ondergaan, zijt alleen van de eene drukte
in de andere vervallen om straks weer in de
oude sleur door te gaan.
Het is zomer! Lang zijn de dagen en alles
is in volle kracht, in volle ontwikkeling. Moge
ook bij u de levenskracht, het heele jaar in
heel den omgang werkzaam, in prettige vacan
tiedagen op volle sterkte blijven, moge het
zomer zijn in uw gemoed, zoodat ge kunt ge
nieten van den zomer der natuur.
alles voor
In één sprong was de man het bed uit. O, die
schurken, die gauwdieven. Een mooie manier van
leven, die kerels Een ander laten werken en dan
komen om te eten van zijn moeite, als horzels in een
bijenkorf.
En dan verbeelden zij zich misschien nog wel, dat
dit maar zoo gaat dat hij, Pierre Rallet, die oude werk
ezel, die stille potter, zich maar zoo zal laten plukken;
neen, maar dat zou wat moois wezen Dan zou het
wel de moeite waard ziin zich druk te maken voor iets,
dan was ’t het beste niets te doen en dadelijk dood te gaan
van den honger want het leven is toch geen leven
meer, als niemand zeker is van wat hij heeft, als de
wijn niet meer is voor wie hem perst, of het graan
voor wie het zaait, of de groenten voor wie ze poot.
Neen, dan was het maar beter zes voet onder den grond
te liggen, om de omgekeerde wereld niet meer te zien.—
Maar het zou gelukkig niet lang meer duren, zoo’n
toestand dat had hij zich voorgenomen, hij Pierre Ral
let, en al moest hij zijn leven er bij inschieten, hij wou
er meer van weten. Zijn zoon was daar ginds, goed
gewapend, op post en zou het bevel wel uitvoeren, en
als die niet was ingeslapen
Opnieuw gevoelde de oude boei iets van ongerust
heid. Als nu de jongen eens in slaap was gevallen
Neen, hij was veel te flink hij moest zijn vaders goed
verdedigen hij was goed wakker en keek met twee
oogen uit Toch was Rallet er niet erg gerust op
dat denkbeeld kon hij niet weer kwijt worden. Hij had
zich aangekleed en wilde de deur uitgaan.
Waar ga je heen, man vroeg zijn vrouw, die wak
ker werd van zijn heen en weer loopen.
Ik ga eens naar het land kijken of de jongen goed
op post is.
We hebben den 21en Juni weer achter den
rug. De lente is weer voorbij en we zijn in
den zomer.
Ge vindt ’t misschien dwaas om op zoo’n da
tum te letten, een datum, die niets zegt en al
leen volgens overeenkomst tot verdeeling in
jaargetijden dient. Ge vindt vooral in 't te
genwoordige seizoen reden genoeg om den
spot met dien datum te steken. Want neem
nu dit jaar!
Een winter is er niet geweest. Het was een
voortzetting van den herfst, die doorging tot
eindelijk weer de voorjaarsontwaking kon ko
men. En in dit voorjaar konden we volop ge
nieten. Warmte vooral was er in overvloed.
Er waren dagen bij, dat men weer aan ’t ver
gelijken ging en zei: In zooveel tientallen ja-
ren is ’t niet zoo warm geweest!
’t Was ditmaal een vrij late Paschen en dus
tevens een dito Pinksteren, maar van koude
feestdagen was ook heel geen sprake. We
denken nog aan een vijftal jaren terug, toen
’t zoo guur was, dat een warme kachel een
genot kon genoemd worden en toen er, zonder
spotbedoelingen, in een paar Noordhollandsche
bladen door eigenaars van op zulke dagen
drukbezochte koffiehuizen werd geadverteerd:
Hier brandt de kachel!
We hebben dus een warm voorjaar gehad
alsof 21 Juni den herfst, in
Harde wind,
een thermometerstand,
een graad of tien onder ’t ge-
Men hoort al menschen klagen
die geen kans zien om behaaglijk
in een park te zitten, die ’t in de huiskamer
eigenlijk kil genoeg vinden. Men leest van
de vliegeniers, die dagen achtereen opgehou-
den worden door buien, die aan November her
inneren. Bij tientallen startten ze in de nabij
heid van Parijs, de alles-tartende aviateurs. De
dood maakte z’n slachtoffers bij de eerste étape:
ParijsLuik. Het korte tweede gedeelte Luik
Spa vice-versa was moeilijk. Het derde
deel viel tegen, zoodat niet allen Soesterberg
konden bereiken en daar moest men wach
ten, twee volle dagen, omdat ’t onweerde en
stormde. De koene, den dood trotseerende
stormvogels bleven op de Soesterheide in de
hangars,omdat niemand bij zulk weer kon vliegen.
Maar toch, ondanks alles, ’t is zomer! Laat
’t een paar dagen eenigszins koud zijn, terwijl
de windvlagen snelheden van 20 meter per se-
konde laten observeeren, de regen nu en dan
een zondvloed-karakter krijgt, t is toch zomer!
Zij, die klagen over ’t weer, meer uit ge
woonte en om den tijd te verdrijven en om
toch iets te zeggen dan uit werkelijken waar
heidsdrang, die klagers moeten deze zelfde
buien eens een half jaartje verplaatsen, naar
November! In zoo’n maand, dan zijn ze wer
kelijk lastig. Ge wordt doornat en blijft nat,
als ge u niet koestert bij een flink warmen
haard en ook ’t is bijna heel den dag
duister. Maar nu, licht in overvloed en als ge
’t eene oogenblik doorweekt wordt van ’t al te
overstelpend vallend hemelwater, waartegen
geen paraplu vermag te beschutten, straks loopt
ge in den wind en voor ge ’t weet, zijt ge weer
droog.
Och, goede vrienden, laten we niet klagen
over den guren zomer. Luidde dit jaargetijde
ook al minder prettig in, we hebben heerlijke
dagen gehad en hebben er misschien nog vele
prachtige dagen te goed.
Maar regen of zonneschijn, wind of wind
stilte, in de natuur gaat alles geregeld door.
Hoe jammer, dat de meeste menschen zoo
weinig daarop letten en er daarom zoo bitter
weinig verstand van hebben. Let op de vo
gelenwereld, let op de bloemen, op de cultuur-
gewassen, let op heel de natuur in hare over-
rijke verscheidenheid. Alles zegt u, dat de
natuur doorgaat en wel degelijk rekening houdt
met de data,
De nachtegaal laat zich niet meer hooren:
de weelde zijner voorjaarszangen is voorbij.
Maar niet alleen de nachtegaal. Voor vele
vogels beteekent het einde van de lente het
einde van het lied. En - hebt ge er niet
meermalen om gedacht dat dit lied juist in ’t
vroege voorjaar ’t heerlijkst klinkt? Het is
gedeeltelijk de bekoring van ’t nieuwe.
Heel den winter hoorden we niets en dan,
bij ’t opleven van de plantenwereld, klinkt
overal ’t heerlijk koor, zich uitend op verschil
lende wijze, doch altijd bekorend. Het is net, als
of iedere vogel zijn uiterste best doet en boven
dien, doordat het weer nieuw is, klinkt ’t ge
zang zooveel heerlijker in onze ooren. Zelfs
’t gepiep van de brutale musch klinkt ons
dan sympathiek, terwijl we ’t anders niet ééns
opmerken, omdat ’t toch zoo eentonig is.
Het einde van de lente beteekent voor vele
vogels het einde van het lied. In de weken
van den zomer wordt ’t al stiller en stiller,
■m
I