SIEWW8- EJ ADVERTEKT1EBLAD VOOR SNEES ES 0J18TMES. CLOTHILDE. No, 61. Woensdag 2 Augustus 1911. 66e Jaargang. Uitgever: B. FALKENA Mzn., Groote Kerkstraat, Sneek. Amsterdamsche Brieven. Feuilleton. het paleis heet. de 6). Hij zag nog, dat zij verwijderde en in I Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS. ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek 10,40 per 8 maanden, franco per postf0,50. Abonnementen worden te allen tijde aangenomen. oogenblik hield naast hem een equipage stil, waarin me juffrouw Eugenie Chabot en haar mama gezeten waren. De dames noodigden hem zoo vriendelijk uit tot een rijtoer met haar door het bosch van Boulogne, dat hij niet kon weigeren zonder onbeleefd te zijn. Hij stapte dus in gelukkig voor hem, dat de bevallige jonge dame niet in zijn binnenste kon zien, met hoeveel tegen zin hij dit deed, anders had zij zeker haar verlei- len trouwelooze ver- Aan ieder onzer is een taak gegeven; bij den ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500 regels 3 cent en van 1000 regels 21/, cent. Groote letters naar plaatsruimte. HOOFDSTUK II. Vervolg). Hugo de Carolles was vroeger officier geweest en had in den Fransch-Duitschen oorlog met onderscheiding iwond geworden, j na het sluiten genomen en zich te Parijs le kringen goed ontvangen Ten arm. Ten zesden zie je altijd met afschuw naar dat leelijke Commandantshuis, dat de ge meente voor te weinig geld aan het rijk ver huurt. Ten zevenden die schutting van het volstrekt niet zien kunt.» «Ongelukkigerwijze heb ik zeer goede cogen, en in ieder geval zullen anderen je zien.« «Welnu, dat is me onverschillig. Elk verstandig menseh zal wel kunnen begrijpen, waarom ik een zit ting wilde bijwonen, die voor je toekomst van zooveel gewicht is.» »Nu, als je er op staat- «Ik sta er niet op, ik verzoek slechts». «Dat is voor mij hetzelfde», sprak Sauveterre galant, «ik kan je ónmogelijk iets weigeren. Zet dan je hoed op, het wordt tijd voor ons om te gaan. Het begin negen uur bepaald». iig gereed», antwoordde Clothilde, ter- «Ik zal je maar vooruit zeggen, dat het geen bui- - je wacht. In de zaal stikt men bijna van de hitte en de lucht is er bezwan- oude Beursterrein. En dan nog zooveel. Ge zult me dus toestemmen, dat de Dam het maximum-getal gebreken heeft en dat er dus wel eenige verbetering moest komen. Gelukkig, dat de gemeente er werk van maakt. Reeds zijn er zooveel perceelen aan en bij den Vijgendam onteigend en is de zaak met de Groote Club ook in orde, zoodat de Paleisstraat nu aan den Dam dertien meter breed wordt. Maar jammer is het, dat er zooveel kinken in den kabel komen. Over al de geruchten, die er gaan over de Bijenkorf, wil ik zwijgen. Lees daarover maar eens de «Controleur» van 22 Juli en dan zult ge ver moeden, dat ons wijs dagelijksch bestuur er niet zeer alledaags tusschen is genomen. Bovendien zijn de onderhandelingen met het Amerikaansch consortium over het bouwen van een grootsch hötel-café-restaurant-warenhuis, op de plaats van het af te breken Commandants huis, dus tegenover het Paleis, ook afgebroken. De Kroon en de Nieuwe Karseboom zijn voorbeelden van grootsch bouwen. Maar we zijn nu weer in de enge periode en krijgen theehuizen a-la-Louis-seize. Heel aardig, maar te peuterig en dus niet grootsteedsch. We zullen dus nog heel wat jaartjes ge duld moeten oefenen, voor we den verbeterden Dam kunnen bewandelen. Gelukkig, dat ge duld, vooral van Nederlandsche Jan Salies, zulk een schoone deugd is. Doch genoeg hierover. Laat ik mijn vreugde uitspreken over ’t einde der bootwerkersstaking. Het is te hopen, dat de honderden Duitschers, die als «onder kruipers» dienst deden, spoedig weer naar hun vaderland kunnen vertrekken, dat dus de zee liedenstaking ook geheel tot het verledene moge behooren, zoodat de heer Vliegen in alle kalmte in den Raad zijn vragen over het op treden der militie en politie tot den burge meester kan richten, zonder dat dit meer zorg behoeft te baren. In niets te veel. Hab ein Lied auf den Lippen, Verlier nie den Mut. Heb Sonne im Herzen, Und alles wird gut. Boven den tempel te Delphi stond in Oudheid een schoon opschrift, luidende «mêde- nagan», hetwelk beteekent «inniets te veel» en dit kan in de eerste plaats in betrekking ge en minder glurend geweest waren. Toen Prudence, die iets in de kamer te verrichten had gehad, weer naar de keuken was, vroeg Sauveterre lachend «Blijf je werkelijk bij je plan om de terecht zitting vandaag bij te wonen, Clothilde P« «Welzeker anders zou ik me niet zoo vroeg ge kleed hebben om uit te gaan.« «Maar waarom wil je er dan toch heen «Wel in de eerste plaats om je daar eens een redevoering te hooren uitspreken. Ik heb nog nooit ge legenheid gehad je in de waarneming van je ambt te bewonderen, en daarom heb je mij al sinds lang be loofd, datje me zou meenemen, als er eens een belang rijk proces kwam. En ditmaal is het toch een zeer be langwekkend proces, waarbij je als aanklager moet op treden. Ik ben overtuigd, dat je schitterend je taak zult vervullen.* «Ik hoop het,antwoordde Sauveterre gevleid. «Het kan bijna niet missen, of ik weet de gezworenen te bewegen om het «schuldig* uit te spreken en dan ben ik binnen een half jaar procureur-generaal. Maar bij dit alles zal het toch geer, gemakkelijke zaak zijn, want de verdediger, advocaat Berquin, is een handig en bekwaam rechtsgeleerde, ook is hij een voortreffelijk redenaar ongetwijfeld zal hij zijn uiterste krachten inspannen om de gezworenen gunstig voor den be klaagde te stemmen.* «Des te grooter zal je overwinning zijn ik wil die in ieder geval bij wonen. En het was immers afgespro ken je hebt reeds een plaats op de tribune voor me open gehouden, waarom wil je nu op het laatste oogen blik nog bezwaar maken «Nu, het viel me in, dat je bijzijn me misschien ver strooid kon maken of in verwarring mocht brengen.* «Och kom, ik zal me zoo klein maken, dat je me bracht worden tot het «niet te veel arbeid, maar ook niet te veel rust.» In onzen tijd zijn gelukkig velen overtuigd, dat «rust» en «arbeid* niet als tegenstellingen beschouwd behooren te worden en waarbij dan «rust» de mooie en «arbeid» de leelijke rol vervult. Wie arbeid en rust opvat geenszins als vijandig tegenover elkaar staande, doch als twee har monische samenwerkende krachten, die tot instandhouding en bevordering van levenslust en levenskracht leiden, die zal voorzeker de «kunst» van werken verstaan hem is de «lust» tot arbeiden geopenbaard. Als een menseh arbeid als een zegen be schouwt, dan kent hij den lust tot werken, in welken stand der maatschappij of op welke sport van de ladder onzer samenleving hij staat-Beschouwt men daarentegen den arbeid als een plicht die opgelegd is, dan kan die menseh de arbeid^kunst niet beoefenen. Op werkzaamheid is de gansche natuur van den menseh ingericht, van daar rust roest ea de natuur wreekt zich op hem, die in le digheid zijn tijd doorbrengt. Velen genoten in zalige rust van den aan blik van schilderachtige plekjes, hetzij op den vaderlandschen bodem of hetzij in den vreemde- De schitterende zonne wierp op wonderdadige wijze haar gulden stralen en kleurde gras en heide, bosch en vijver met die heerlijke gouden tinten, dat het landschap soms opdook voor onzen geest als uit een tooverland! De rustig neerliggende herkauwende runde ren, de langzaam ten hemel stijgende rookplui men der fabrieksschoorsteenen uit de aan den horizont liggende stad, de ratelende spoortrein, die in de verte het geheel afsloot die bewijzen van leven en beweging, welke als ’t ware de rust van het landschap verhoogden, stemden ons zichtbaar tot kalmte, want het drukke stadsleven was daar in flagranten tegen strijd met de vredige rust, welke ons omringde en zoo aangenaam aandeed. Alles sprak van «arbeid» en «rust»! Te mid den dezer kalmte werden wij herinnerd aan den grooten levensstrijd, aan al die bedrijven van concurrentie, aan de felle kampen op geestelijk gebied en die herinnering was goed! gevochten, doch hij was daarbij zwaar gev Daar hij eenig vermogen bezat, had hij van den vrede zijn ontslag gevestigd, waar hij in alk werd. Hij had nooit op grooten voet geleefd, maar in uen laatsten tijd mompelde men toch, dat mijnheer de Uarolles tamelijk wel door zijn geld heen was en daarom het voornemen koesterde door een rjjk huwelijk zijn oud-adellijk wapen opnieuw te vergulden. Men noemde riJD naam reeds in één adem met dien van mejuffrouw Chabot, de dochter van een rijk financier, en het kon met ontkend worden, dat hij haar ijverig het hof maakte. In ieder geval was het echter nog niet tot eene ver loving gekomen, zoodat de gewezen officier der kuras- eiers er geen gewetenszaak van behoefde te maken, wanneer hjj zijn aandacht ook wijdde aan andere schoo- neJhdie hem dit waardig schenen. Zijn plan om de onbekende jonge dame op eenigen afstand te volgen, zou echter spoedig verijdeld worden, eerder dan hij kon vermoeden. Juist zag hij dat de Dames elkaar tot afscheid de hand drukten, toen hjj van °en rijweg zijn naam hoorde roepen het volgende HOOFDSTUK III. Het was intusschen Juni geworden. De staatsprocureur Sauveterre zat met zijn vrouw aan de koffietafel te ontbijten. Hij was gekleed in een zwart costuum met witte das, en Clothilde was reeds in wandelcostuum. Zij scheen van daag nog bleeker dan gewoonlijk, doch haar oogen vertoonden meer glans. Charles Sauveterre kon omstreeks veertig jaar oud zijn. Hij.had een flinke lengteen een regelmatig ge laat, dat men aantrekkelijk had kunnen noemen, als om den mond geen trek gelegen had, die onbegrensde zelfzucht verried, en als zijn blikken niet zoo scherp Het is toch maar vast en zeker waar: de Dam is ons voornaamste plein. Zeker, er zijn hier meer pleinen en daar kan men zich ook verbeelden op een druk punt te zijn. Neem bijv, de oude Botermarkt, se dert jaren omgedoopt in Rembrandtplein. Als ’t ’s avonds laat wordt niet feestvieren, bijv, op 31 Augustus, dan wordt het ’t allerlaatst op het Rembrandtplein; dan wordt daar nog gehost en gezongenen bier gedronken, terwijl het op den Dam reeds nachtrust is. Neem het Leidsche plein Als dat geen centraalpunt is, dan heb ik er geen verstand meer van. Het Leidsche plein is te klein en lijkt heel weinig op een plein; het moest viermaal zoo groot zijn en dan zou ’t nog beter blijken, dat het Leid sche plein in het midden van de stad ligt. Hirsch en de Stadsschouwburg bederven de zaak wel eenigszins. Ge kijkt me misschien vreemd aan en denkt, dat ik 't omgekeerde bedoel. Ge zult zeggen, dat de Stadsschouw burg toch wel in het midden der stad mag staan, terwijl ’t tevens de historische plaats is voor de voornaamste schouwburg; want ook Kosters Schouwburg, de eerste in ons land, werd in 1637 op dezelfde plaats gebouwd en ingewijd met Vondels Gijsbrecht van Aem- stel. Maar de schouwburg staat te ver naar voren; als hij minstens twintig meter achteruit ge plaatst werd, zou ’t Leidsche plein meer op een plein beginnen te gelijken. En Hirsch dan, zult ge zeggen. Die is im mers juist bezig om de mooiste winkel van heel Nederland aan het Leidsche plein te bou wen; die heeft door demping van een stuk on- noodig vaarwater het plein heel wat verbeterd en zich dus, terwijl het eigen belang gediend wordt, ook voor het algemeen belang verdien stelijk gemaakt. Ik geef dit terstond toe, doch merk alleen op, dat voor de vergrooting van Hirsch het bekende café Hollandais moest verdwijnen. En dat is een verlies voor ’t plein. Ik wil niet weten of u voor- of tegenstander van uitgaan is, of u geheel- of halfonthouder zijt of voorstander van een geregeld borreltje, of u doch genoeg hierover, men moet het leven nemen zooals het is en dan strekt juist het Rembrandtplein ten bewijze, dat er koffiehuizen noodig zijn om van een centraalplein werkelijk een centrum te maken. Daar heeft men een drukke en een stille zijde; aan de drukke zijde heb je onder anderen de Kroon, die niet aan muziek doet, Milles Colonnes, die er wel aan doet, even goed als het Gouden Hoofd en de Nieu we Karseboom, die er dubbel aan doet; en aan de stille zijde vindt men slechts negen koffie huizen. Ge begrijpt, dat hier gelegenheid is om iets te gebruiken. Nu zat men vroeger zoo aardig op het Leidsche plein; Américain en Hollandais juist visvis; je zat er in het zomerhalfjaar mooi buiten. Zeker, Américain is er nog in vollen bloei, maar aan de drukke over zijde is geen gelegenheid meer voor een zitje. En dat de menschen er willen zijn, bewijst het naburige café Moderne, waar ’t bij feeste lijke gelegenheden tot diep in den nacht druk is. Weet ge, hoe ik het Leidsche plein zou willen verbeteren? Het water aan de Stad houderskade dempen, dat gaat niet; doch ik zou de brug, die het Leidsche plein met de kade verbindt, minstens driemaal zoo breed maken, zoodat Leidsche boschje en een goed deel Stadhouderskade tot één vergroot een grootsch Leidsche plein konden gerekend worden. Van het Haarlemmerplein weet ik geen woord goeds te zeggen. De Haarlemmerpoort is het eenige sieraad, maar die poort is geen poort, want om op den Haarlemmerweg te komen, moet men langs en niet door de poort gaan. Neen, van ’t Haarlemmerplein, dat toch ruim genoeg is, weet ik geen woord goeds te zeggen. Dan is ’t Frederiksplein wat anders! Daar is alles groot en grootsch. Tot zelfs van de bestrating is niets dan lof te spreken. En toch, ondanks alles, blijft de historische Dam ons hoofdplein. Ondanks alles! Want ons hoofdplein heeft een heele reeks gebreken. Vooreerst is het veel te klein. Ten tweeden ontbreekt er plantsoen (die paar bloempjes om Naatje heen reken ik niet mee!) Ten derden zijn er geen koffiehuizen van beteekenis. Ten vierden staat er 365 dagen per jaar een groot steenen lijk, dat nog steeds vijfden staat Naatje er met haar eenen Ten zesden niet kon weigeren zonder onbeleefd te zijn. Hij stapte dame niet in zijn binnenste kon zien, met hoeveel tegen zin hij dit deed, anders had zij delijkste lachjes niet zoo aan di spild. Terwijl de equipage wegreed, wierp Hugo de Carol les nog snel een blik op zijn schoone onbekende, en meende daarbij op te merken, dat zij hem ook bespeurde. Hjj zag nog, dat zij van haar vriendin afscheid nam, zich verwijderde en in het gewoel verdween. «Vergeet niet mij onmiddellijk bericht te zenden als Henri van zich laat hooren,» had Clothilde haar bij het afscheid nogmaals dringend aanbevolen. Week na week verliep echter en er kwam geen tijding noch bij haar noch bij Victoire. «ik kan je ónmogelijk iets weigeren. Zet dan je hoed i__a.Jl ..”Jn_4. i der zitting is op «Ik ben spoedij wijl zij opstond. tengewoon genoegen is, wat gerd met de onaangenaamste geuren. Dus- «Dus zal ik een waaier en een flacon reukwater meenemen». «Je weet alle tegenwerpingen behendig uit den weg te ruimen», zeide de staatsprocureur opgeruimd. «Als de aangeklaagden zoo slagvaardig waren, zou er geen enkele veroordeeld worden. Maar wanneer je met je vader vooruit over je voornemen hadt gesproken «Daar zal ik wel voor oppassen», viel de jonge vrouw in, «en ik reken er op, dat je verstandig genoeg bent, hem er niets van te zeggen». Zonder haren man tijd voor een antwoord te laten, ging Clothilde in de kamer daarnaast, waar Prudence haar reeds wachtte. «Welken hoed wil mevrouw?» vroeg zij. «Dat is mjj onverschillig», antwoordde Clothilde verstrooid. R COURANT,

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Sneeker Nieuwsblad nl | 1911 | | pagina 1