JIRBW8- ES AKVEIITESTIEBLAB
Cl.OTHILDE.
66e Jaargang.
Zaterdag 30 September 1911.
No. 78.
Opvoeding.
Van den Hak op den Tak.
Uitgever: B. FALKENA Mzn., Groote Kerkstraat, Sneek.
Feuilleton.
l
niet het opleggen
is het heenbuigen
en
en
der
van
(Weekpraatje).
Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek t 0,40 per 3 maanden,
franco per postf0,50.
Abonnementen worden te allen tijde aangenomen.
gemakkelijker maken om wegwijs
eigen gewaarwordingen
den zin daarvan te vatten
wegwijs te worden in het groote leven
wereld. 1
zijn innerlijk leven te zuiveren
te maken. Maar men
planten en verzorgen.
ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 50C
regels 3 cent en van 1000 regels 27. cent. Groote letters naar
plaatsruimte.
HOOFDSTUK VIII.
(Vervolg).
•Mijn naam zal en moet in ieder geval geheim
blijven, daar blijf ik bij. Heeft ze u mijn naam gezegd
•Ik verzekerde hem, dat zij dit niet gedaan had en
verklaarde hem vervolgens de onvereenigbaarheid van
twee met elkaar in tegenspraak zijnde vonnissen. Ik
zeide dat het veroordeelend vonnis tegen John Name
less van zelf van nul en geener waarde werd, zoodra
een ander persoon als Bolton’s moordenaar voor de
rechtbank gebracht en veroordeeld werd. Hij kon dan
tevens zijn naam geheim houden, zoolang hij verkoos.*
•En heeft hij toen het verzoek onderteekend
•Eerst moest ik nog verscheidene vragen beantwoor
den. Hij wilde volstrekt weten of die dame zijn ge
heim niet aan mij had geopenbaard en eerst toen ik hem
daarop mijn woord van eer had gegeven, bracht ik hem
zoover, dat hij onderteekeude. Naar het scheen, was
hij me dankbaar, dat ik den naam van mevrouw Sauve-
terre niet had uitgesproken, Hij maakte ook niet de
geringste toespeling op zijn vroegere verhouding tot
haar en repte evenmin van haar echtgenoot. Toen ik
vroeg, waarom hij toch zoo bezorgd was om zijn naam
geheim te houden, die alleen bekend was aa de be
doelde dame, die er zelf belang bij bad dien te verz w
antwoordde bij »Zij is tdet de eenige, die ei onder
zou lijden, als mijn naam bekend werd.*
23).
(Vervo’g en slot).
En toch is dit de -groote taak der opvoe
ders: dien innerlijken groei te leiden en te ont
wikkelen. Want de vorming moet van binnen
uitgaan naar buiten. Het doel moet zijn de
kinderen op te voeden niet tot maatschappe
lijke wezens, maar tot volkrachtige, mooie
menschen, tot het zuiverste menschzijn. En
de wegen, die naar dit doel leiden, zijn er tal
rijk, als er kinderen zijn. Er zijn geen alge-
meene regelen te stellen, waarnaar iedere op
voeder zich te regelen heeft. Wie dat meent,
miskent het wezen van alle opvoeding. Ieder
kind moet zijn eigen opvoeding hebben. Zijn
eigenschappen en gaven, zijn aanleg en gan-
sche geaardheid, bepalen niet alleen wat uit
het kind groeien kan, maar ook op welke wijze
die groei geleid moet worden.
Er zijn ouders, die zich een algemeen men-
schelijk ideaal stellen, waarnaar ze hun kinderen
zullen opkweeken, die zich een voorstelling
gemaakt hebben van wat, naar hun believen,
de beste en voortreffelijkste mensch zou zijn
en die dan dienovereenkomstig hun kinderen
willen vormen. Maar een kind is geen stuk
hout, waarvan men maken kan wat men wil.
In zijn innerlijke en uiterJijke geaardheid ligt
al bepaald, niet wat er uit zal groeien, maar
wat er uit zal kunnen groeien. Buiten die
grenzen kan men niet komen; hoe ijverig en
zorgvuldig men ook een appelboom als drui
venwingerd snoeit, ’t zal er nooit een worden.
kind ons on-
een misdaad
zoo gemakkelijk de be
straffen hard en driftig
Maar niet de
ongehoorzaamheid aan ons, slechts de onge
hoorzaamheid aan het goede is het kwaad. En
wanneer zich de wil van ons kind tegen onzen
wil keert, dan is dat op zich zelf nog niet ver
keerd, al is het lastig voor ons. Wie zegt ons,
dat wij het altijd goed hebben? En moeten
we dan niet allereerst tegenover onze kinderen
rechtvaardig zijn
Maar bovendien moeten wij ook dien eigen
wil in het kind weten te waardeeren, als een
uiting van innerlijke kracht. Het is slechts
onze taak dien wil in goede richting te leiden.
Hoe wij er daarbij precies afkomen dat doet
er immers minder toe. Niet ons geluk, onze
waardigheid, ons prestige staan op het spel,
maar het levensgeluk en de toekomst onzer
kinderen. En wanneer we onzen wil met ge
zag aan de kinderen opleggen, hun onze lei-
Maar wel zal men misschien bereiken, dat
noch druiven, noch appelen er aan groeien.
En dat juist is in het drijven van sommige
ouders zoo gevaarlijk, dat zij den natuurlijken
uitgroei van de persoonlijkheid hunner kin
deren, die zoo iets moois beloofde misschien,
uit voorliefde voor ander moois, door druk en
dwang misvormen tot iets stumperigs dat ner
gens voor d:ent. Want men begrijpe dit wel:
Als we spreken van een vorming tot de mooi
ste en volkrachtigste menschen, tot het ruimste
mensch-zijn, dan is daarmede bedoeld de ont-
bestaanden aanleg en de
en
Met zichtbare verrassing las Berquin den naam,
terwijl Hugo zeide »Ik wil u niet langer van uw
werk ophouden, waarde vriend-
•Neen, neen, gij houdt mij volstrekt niet op,« sprak
de advocaat haastig «Integendeel, ik verzoek u drin
gend nog een poosje hier te blijven. Ge zult er mij
dankbaar voor zijn.*
Hugo wilde toch heengaan, maar reeds opende de
bediende de deur en liet een zwaar gesluierde dame
binnentreden. Toen zij zag dat de advocaat niet alleen
was, bleef zij verwonderd staan en maakte eene bewe
ging, alsof zij wilde omkeeren. Doch Berquin snelde
haastig op haar toe, greep haar hand en voerde haar
naar een stoel, waarop hij haar verzocht plaats te nemen.
•Als ik niet wist, mevrouw*,zeide hij toen, »dat de heer
de Caiolles u zeer genegen is, zou ik hier niet u heb
ben laten samenkomen. Ik verzoek u daarom gerust
te zijn.* En toen hij zag, dat zij nog niet gerust gesteld
was, wendde hij zich tot Hugo met de woorden
•Mevrouw Sauveterre bewijst mij de eer van haar
bezoek en zal, hoop ik, wel willen toestaan, dat ge ons
onderhoud bij woont.*
Nu moest Clothilde goedschiks of kwaadschiks haar
incognito laten varen en sloeg haar sluier terug. Na
lang dralen en overleggen had zij eindelijk besloten,
persoonlijk den beroemden advocaat te gaan spreken.
Op het papier, dat zij den bediende had meegegeven,
had zij haar meisjesnaam geschreven, denkende dat
Berquin haar niet kende, en niet wist, dat zij de echt-
genoote van den staatsprocureur was. Zij was zeer
verrast, toen de advocaat haar mevrouw Sauveterre
noemde, en vroeg zichzelve af, of mijnheer de Carolles
dien soms vernomen en aan zijn vriend verraden kon
hebben. De advocaat liet haar daarover echter niet
lang in onzekerheid. Wordt vervolgd.
ding opdringen, dan verspelen we vaak voor
goed hun vertrouwen en raken allen invloed
op hun verder geestelijk leven kwijt. Elk be
grip van dwang moeten we zooveel mogelijk
uit onze opvoeding trachten te weren. En dat
kunnen we ook, als we maar het geduld
hebben en de opoffering en de zelftucht, als
we het maar wat moeilijker nemen willen.
Maar dat is het juist waarom zoo velen tot
deze opvoeding niet bekwaam zijn, omdat zij
te hooge eischen stelt aan hen zei ven. Met een
goed begrip over opvoeding, met het kennen
en begrijpen onzer kinderen komen wij er nog
niet. We moeten eigenlijk beginnen met ons
zelven op te voeden.
We moeten zelfkennis kweeken, want alleen
zoo zullen we al de verborgenheden van het
leven onzer kinderen kunnen omvatten en
begrijpen.
We moeten zelftucht leeren om altijd ons
zelven te kunnen beheerschen en in bedwang
houden; en zelfverloochening, om altijd ons
zelven en ons eigen genoegen te kunnen weg
denken, om onze eigenliefde op zij te zetten
en nooit te vragen wat ons het aangenaamste
zou zijn en hoe wij onze kinderen gaarne
zouden hebben, maar hoe die kinderen met
hun aanleg en hun geaardheid het gelukkigst
kunnen worden.
En we moeten geduld leeren, want niets
moet ons ooit te veel zijn ofte moeilijk vallen,
en altijd weer moeten we als van voren aan
kunnen beginnen.
En we moeten stipte rechtvaardigheid leeren
betrachten. Wij moeten in alles hooger ko
men te staan, dat onze kinderen iets in ons
kunnen zien van het ideëele, waarnaar hun
streven gericht wordt. Zij moeten willen trach
ten, met allen ernst trachten, zelf ware, zuivere
menschen te zijn, willen we tot het zuivere-
krachtige mensch-zijn met vrucht kunnen
opvoeden.
•Ik bemerkte dadelijk, dat bij reeds te veel meende
gezegd te hebben, en daarom vroeg ik niet verdgr,
maar bracht het gesprek op de andere omstandigheden
van zijn komst in het hotel, in den avond van den 29en
Februari. Hij gaf mij daarover nu vrijmoedig alle
mogelijke inlichtingen.*
at vertelde hij daar van
•Precies hetzelfde als gisteren bij de terechtzitting,
en zjoals hij het voorstelt, komt het mij ook zeer geloof
waardig en waarschiiülijk voor.*
•Hoe kende hij Bolton dan en wat had hij met hem
uit te staan
•In Californië leerde hij hem kennen zij hebben
vervolgens samen zaken gedaan, zoodat hem een aan
deel toekwam van het geld, dat Bolton hier ontvangen
heeft. Om dat geld uitbetaald te krijgen, moest hij
dien avond bij den Amerikaan komen.*
•Hebt ge hem gevraagd of hij Sar.quinet, het nieuwe
lid van onze club, in Amerika heeft leeren kennen
•Dat heb ik gevraagd, maar hij antwoordde van neen.
Verder heb ik over zijn alibi gesproken en gevraagd,
waar hij dien avond tot negen uur geweest is. Hij
bekende mij toen openhartig, dat hij onmiddellijk na
zijn aankomst te Parijs aan eene dame schreef om haar
te verzoeken hem dien avond tusschen ze-en en negen
uur op een bepaalde plaats te ontmoeten. Hij had
echter te vergeefs gewacht en ondanks den regen was
hij tot omstreeks tien minuten voor negen op zijn post
gebleven.*
•Die dame is mevrouw Sauveterre
Daar twijfel ik niet aan, maar het heeft geen nut
haai getuig-, nis in »e r epen, daar zij toch niets zeggen
kan omtrent znn wachten op de aaiigeduide plek.
EV- min kan hn bewijzen, dat hij daar geweest is en
hoe lang iiy daar vertoefde doch het alibi heeft nu
niets meer te beduiden, nadat eenmaal het vonnis ge
veld is. Het komt er alleen nog op aan, den waren
moordenaar te vinden of anders den ongelukkige
aan zijn lot over te laten. Ik reken er op. dat ge mij
niet in den steek zult laten, nu de zaak zulk eene goede
wending heeft genomen
•Openhartig moet ik zeggen, dat ik niets bemerk
van die goede wending. De toestand schijnt mij on
veranderd te zijn en ik zie niets dan onoverwinnelijke
zwarigheden.*
•Dan denk ik er heel anders over. Vandaag ben ik
vast overtuigd, dat mijn cliënt onschuldig is, terwjjl
ik gisteren nog twijfelde. Ook heb ik nu een helder
inzicht in de verhouding, die tusschen hem en mevrouw
Sauveterre heeft bestaan. Zij hebben elkaar bemind
en zouden zeker getrouwd zijn, als de oude Gémenos
dit niet had verhinderd. Het is duidelijk, dat de on
gelukkige veroordeelde en de jonkman, waarover de
oude gisteren met zooveel verbittering sprak, slechts
een en dezelfde persoon zijn. Den sleutel van het ge
heim hebben wij dus reeds in banden en daardoor heb
ben wij veel kans om het geheel te onthullen. Gisteren
waart ge volkomen bereid mij te helpen bij mijn po
gingen om den ongelukkige te redden, vandaag wilt ge
daar niets meer van weten. Hoe komt dat
•Sedert gisteren heb ik rijp over de zaak nagedacht
en vindt die thans bijna onuitvoerbaar. Allerminst geloof
ik mij zelven bekwaam genoeg om de voorkomende
moeielijkheden te overwinnen en u werkelijk van nut
te kunnen zijn.*
Op dat oogenblik trad een bediende binnen en reiate
aan Berquin een stuk papier over, waarop een naam
geschreven stond. «De dame laat vragen, wanneer zij
terug moet komen, als er nu geen gelegenheid is om
haar te ontvangen,*: zeide hij.
Da zomer heeft twee plagen, heeft eens iemand ge
zegd: logé’s en vliegen. Nu, met beide waren wij
dezen zomer bijzonder gezegend. Het bestendig mooie
en zonnige weer deed iedereen naar buiten of op reis
gaan en zoo vielen ens, buitenmenschen, de logé’s op
het dak als zwermen vliegen. En van de echte vlie
gen hadden wij niet minder 1pardon, bezoek. Wat
van een gebod. Maar het
van den wil naar den goe
den kant des levens, het richten van den zin
naar het betere en het hoogere. Het is
niet het leeren van begrippen en feiten, het
ingieten van onze wijsheid en onze voorstel
lingen en gedachten. Maar het is het zelf lee
ren zien en denken en onderscheiden, het doen
begrijpen van eigen innerlijk leven en van het
leven en de dingen om hen. Men moet het
zijn kind
te worden in
behoeften en
Men moet het helpen den akker
t en vruchtbaar
moet het zelf laten
Daarvoor moet men
trachten het leven van zijn kind op ’t innigst
mee te leven, niet als meerdere maar als gelijke,
Men moet naast zijn kind gaan staan, nooit
er boven, dat het de leiding blijft voelen als
een steun, als een zorg, een dienst van
liefde.
Och, dat kunnen maar weinigen, omdat het
zelfverloochening eischt en onuitputtelijk ge
duld. Wij moeten als opvoeders nooit aan ons
zelven denken, maar slechts aan ’t geluk onzer
kinderen. Alleen naar dien maatstaf moeten
we ook hun doen en laten beoordeelen.
Daarom moeten we, als een
gehoorzaam is, dat niet persé als
opvatten. Wij spelen
leedigde majesteit en
een vergrijp tegen ons gezag,
ongehoorzaamheid
wikkeling van den
bestaande hoedanigheden tot hun ruimste
schoonste volkomenheid.
Men heeft dus allereerst dien aanleg en die
hoedanigheden in zijn kind op ’t volkomenst
te leeren kennen, om te weten in welke rich
ting de groei gaan zal en gaan moet. Zijn in
nerlijke gesteldheid, zijn gansche zijn moet voor
ons worden als een open boek. Daarvoor is
nauwlettende aandacht noodig en zorgzame op
merkzaamheid en groote liefde en veel denken
en veel begrijpen. Maar daarvoor hebben we
ook behoefte aan hef volkomenst vertrouwen
onzer kinderen. En geen zorg en moeite moet
ons te zwaar zijn om dat vertrouwen te behou
den en te versterken.
Alleen wanneer men aldus volkomen zijn kind
kent en den groei van zijn innerlijk leven
begrijpt, kan men trachten dien groei te
leiden en te vergemakkelijken. Maar, o, laat
men dat doen met zacht - voorzichtige
handen, met handen, stil - ontroerd van
liefde volle eerbied voor dat teere, dat daar zoo
innig te bloeien staat. Weet men wel, dat daar
een plant wast, zóó wonderfijn, dat een enkele
ruwe aanraking soms voldoende kan zijn om
dien groei te misvormen?
O, men moest meer van den vromen eerbied
kennen voor het groeiende leven! Men moest
meer bedenken dat er iets goddelijks leeft in
iedere menschenziel! Men moest begrijpen,
dat alleen een natuurlijke groei tot vruchtbaar
leven gedijen kan! Er zijn er zooveel, die met
ruwe handen grijpen in het leven en de ziel
hunner kinderen om uit te rukken, in plaats
van om met zorgende liefde en eerbiedige
handen de plantjes op te kweeken.
Wat ze te doen hebben is toch maar leiding
geven en steun, als beter begrijpenden en
ruimer zienden. Het is maar wijzen en zacht-
kens dringen soms, heel zachtkens. Het is
NEEKERCOURANT
voor s\m i omm.
r’,