TOWS- EÏ APÏERTEMWLAD VOOR SBH 19 M8MEIL MO> Waarheid spreken. CLOTHILDE 66e Jaargang. Woensdag 3 October 1911. No. 79a Uitgever: B. FALKENA Mzn., Groote Kerkstraat, Sneek. Feuilleton, 4 4 1 is 24). van blijde i 3 3 Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS. ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek t 0,40 per 3 maanden, franco per postf0,50. Abonnementen worden te allen tijde aangenomen. we dat 4 3 3 1 - 3 1 5 I J Dat wil onze woorden ex- ze voor tweeërlei ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500 regels 3 cent en van 1000 regels 21/, cent. Groote letters naar plaatsruimte. terre. •Heeft hij eene zuster •Ja, wist ge dat niet •Neen, maar wat gaf u aanleiding om te gelooven dat ik dit wist •O, niets,* stamelde Clothilde in verwarring. »Ik dacht heden morgen-toen wij elkaar ge zien hebben- •In de school van mejuffrouw De Vrains. Wat Deze jonge dame is Mevrouw Sauveterre weifelde nog een oogenblik, doch inziende dat zij reeds te ver gegaan was, ver klaarde zij op vasten toon: «Mejuffrouw De Vrains is de zuster van Henri de Vrains, die zich liever onder den valschen naam John Nameless ter dood heeft laten veioordeelen, dan te bekennen, dat hij de zoon is van wijlen den overste De Vrains, een der dapperste offi cieren van ons legers. •En weet mejuffrouw De Vrains dat haar broeder •Toen ge heden morgen met uwe dames kwaamt, had ik haar medegedeeld, dat het haar broeder is, dien men gisteren ter dood heeft veroordeeld. Zjjn besluit om zijn naam geheim te houden, keurt zij goed». •In geval zijn onschuld niet kan bewezen worden,, ja, dat begrijp ik; maar als dit mocht gelukken •Mejuffrouw De Vrains durft daar nauwelijks op hopen*. •En ondanks alles zal en moet het gelukken!* riep Hugo zoo vol overtuiging uit, dat Berquin wegens deze plotselinge, voor hem onverklaarbare verandering van gezindheid hem verwonderd aankeek. Mevrouw Sauveterre scheen echter de eigenlijke reden daarvan te doorzien, want ze zeide: »Dus zijt ken, dat ze waar zijn in hun doen en spreken. De behoefte der menschelijke samenleving maakt het dus, afgezien nog van zedelijke overwegingen, reeds volkomen begrijpelijk waarom we zoo’n bizondere waarde toekennen aan een zijn nen HOOFDSTUK VIII. Vervolg). •Mevrouw,* zeide Berquin, »ge behoeft niet verwonderd te zjjn, afs mjj bekend is, dat mejuffrouw Clothilde Hémenos de echtgenoote van den staatsprocureur Sauveterre is geworden; want sedert verscheidene jaren ben ik de rechtsgeleerde raadsman van uw vader. Dit moge u ook tot waarborg strekken, dat ge mij uw volle vertrouwen kunt schenken. Mijn beroep stelt mij het twijgen tot plicht en om u alle vrees te ontnemen, zal ik u onmiddellijk zeggen, dat ik reeds weet waarom ge hier komt. Ge stelt belang in den ongelukkigen jonkman, die gisteren veroordeeld werd, ofschoon ik getracht heb hem zoo goed mogelijk te verdedigen, on nu wilt ge gaarne van mjj vernemen, of hij in hooger beroep gegaan is.« •Wie heeft u dat kunnen zeggen »Mjjnheer De Carolles. Hij heeft dit met de beste bedoelingen gedaan en zal in alle opzichten het ver trouwen waardig blijken te zijn, dat ge hem geschon ken hebt. Ik sta borg voor hem, als voor mij zelven. In de allereerste plaats kan ik u tot mijn groote vreugde mededeelen, dat mijn cliënt het verzoekschrift om hooger beroep heeft onderteekend.* Mevrouw Sauveterre beefde, doch nu verrassing. Zij was zoo ontroerd, dat haar stem een zeer bewuste aan het licht te brengen, wat de politie ondanks alle inspanning verborgen is gebleven. Eerlijk gezegd twijfel ik aan ons welslagen, maar ik geloof, dat wij reeds veel gewonnen hadden, als wij ten minste den waren naam van den veroordeelde wisten. Als hij tot eene aanzienlijke familie behoort en dat schijnt zooen een onbevlekt verleden heeft, dan zou dit reeds veel tot zijn ontlasting bijdragen. Wat hem betreft, tasten wij nu echter nog geheel in het duister en zijn hardnekkig weigeren om zijn naam te noemen, werkt nadeelig voor hem, want velen wijten die geheimhouding hieraan, dat hij behalve deze moord nog andere mis daden op zjjne rekening heeft. Zij willen niet geloo ven, dat hij zwijgt ter wille van eene vrouw, die hjj bemint.* Dien naam zullen wij spoedig weten*, viel Berquin in om mevrouw Sauveterre tot spreken te bewegen. •Iemand, die wij gisteren hebben aangetroffen, kan dien naam gemakkelijk te weten komen en heeft het ons beloofd.* •Volgens uw inzicht ben ik de vrouw, die hij bemint, niet waar, mijnheer De Carolles?* vroeg Clothilde met opgeheven hoofd. Hugo boog ten teeken van instemming. •Nu, dan vergist ge u toch in de eigenlijke reden van het stilzwijgen, dat de beklaagde in acht neemt,* vervolgde zij, besloten haar terughouding te laten varen. •Mijn persoon speelt daar ook wel een rol bij, maar als het mij alleen betrof, zou ik reeds lang geopenbaard hebben, wat hij verzwijgt.* •Waarom zwijgt hij dan zoo hardnekkig, als hij dat niet om u doet vroeg Hugo. •Omdat hij niet wil, dat de schande zijner veroordee- ling op den naam van zijn familie en van zijn onbe schermde zuster valt,* antwoordde mevrouw Sauve- weigerde om den advocaat dank te zeggen. Berquin vervolgde »Zijn leven is nu ten minste een maand lang verzekerd, en in vier weken kan nog veel gedaan worden.* •Hebt ge werkelijk hoop den moordenaar te ontdek ken vroeg Clothilde. •Ja, als mijnheer De Carolles mij wil helpen.* •Hugo verwenschte in stilte den advocaat, die hem voor de onaangename keus plaatste een taak op zich te nemen, waar hij volstrekt geen lust meer in had, sedert hij mejuffrouw De Vrains had gevonden, of door zjin weigeren eene dame te bedroeven, in wie hij veel belang stelde. Op deze manier wilde Berquin blijkbaar hem dwingen »ja« te zeggen doch Hugo trachtte eerst nog zich er uit te redden. •Met veel genoegen zou ik daartoe bereid zijn, me vrouw,* zeide hij verlegen, »maar ik vrees, dat ik met den besten wil niet in staat ben om mijn vriend Ber quin de hulp te verleenen, die hij noodig heeft. Hij heeft mij een taak opgelegd, waarvoor ik mij niet be kwaam gevoel.* •Gij zijt veel te bescheiden, mijn vriend,* zeide de advocaat lachend »met uw verstand en wilskracht moet het plan gelukken, dat ik voor u ontvouwd heb. Ga dus moedig aan het werk ge weet bovendien, dat ik van mijne zijde ook niet stil zal zitten, maar u op alle manieren helpen zal*, •Oh, ik bid er u om,« smeekte Clotkrilde met tranen in de oogen. Eene schoone vrouw te zien schreien, en dan nog wel eene, dien hij den vorigen dag zijn hulp had aange boden dat ging Hugo’s krachten te boven. Hij had den moed niet aan haar smeeken weerstand te bieden. •Ik zal doen wat ik kan, mevrouw,* zeide hij vast beraden. »Mjjn vriend gelooft, dat het ons zal gelukken Onze maatschappelijke samenleving is zonder onderling vertrouwen onbestaanbaar. Slechts ten deele kunnen we ons door wetten en door eigen voorzichtigheid en behendigheid tegen den ontrouw onzer medemenschen beschermen. In alle onderlinge verhoudingen, in die der zakenwereld en in die van het gezellige ver keer, moeten we tot op zekere hoogte op elkaar kunnen rekenen. Tot op zekere hoogte maar! Ja, want vol ledig op anderen vertrouwen, zoo die niet onze goede vrienden of naaste verwanten zijn, doen we nooit. Dat is niet omdat we de menschen zoo slecht achten. Ma&r omdat we bij intuïtie weten, dat er iets is, dat dat vertrouwen in den weg staat. Dat is het eigen belang der menschen. Het is nu helaas eenmaal zoo, dat ieder zich zelf het naast is en er slechts weinig hoogstaande menschen zijn, die volko men waar en eerlijk zijn, ook wanneer het hun eigen belang schaadt. En omdat we dit we ten, omdat we de menschen kennen, is er altijd eenige reserve ter opzichte van ons vertrouwen op anderen. Wie die reserve niet kennen, wie blindelings vertrouwen schenken aan de rechtschapenheid noemen we naïf. Dat is wat anders als on- noozel. Want onnoozel noemen we die men schen, die, niet omdat ze op de rechtschapenheid van anderen bouwen, maar omdat ze zelf niet na denken, ook aan het dwaaste en onmogelijk ste geloof slaan. Daar tegen noemen we die menschen, die altijd bang zijn 'bedrogen te worden, wantrouwend. Dat zijn dus zij, die zelfs het gewone vertrouwen in hunne mede menschen missen, dat vertrouwen, dat weliswaar maar tot zekere grenzen gaat, maar dat on misbaar is in iedere menschelijke samenle ving. Dat algemeene vertrouwen nu, dat een be hoefte is der samenleving, baseeren we op de goedwillendheid der menschen. Wij gelooven in het algemeen in de eerlijkheid hunner be doelingen. Wij vertrouwen dus, dat ze zich aan ons geven zooals ze zijn, dat aan hun da den geen andere motieven ten grondslag lig gen dan ze voorgeven en ze daarmee geen an dere bedoelingen hebben, dan die ze duidelijk laten blijken en dat hun gedachten uitspre- en het vaak onbewuste begrijpen, dat de samenleving aan waarheid, immers aan weder - keerig vertrouwen, behoefte heeft. Zoo komt het dan, dat we zonder nog tot den volstrekten leugen onze toevlucht te ne men, toch veelal slechts gedeeltelijk de waar heid spreken, met de gemakkelijkste manier om de waarheid te spreken ons vergenoegen. Wij zeggen letterlijk de waarheid, maar be kommeren er ons vaak niet om, of zij, tot wie we spreken, onze woorden ook zoo begrijpen, dat ze daaruit de waarheid verstaan. nog niet zeggen, dat presselijk zoo kiezen, uitlegging vatbaar zijn. Dit gebeurt zeker ook meermalen. Maar dit wijze van liegen. Hier is echter bedoeld, dat we ons niet voldoende moeite geven, om onze gedachten en indrukken precies zooals ze zijn aan anderen kenbaar te maken. We zijn te vreden met den uiterlijken vorm der waarheid zonder naar den innerlijken inhoud te zoeken. We weten immers zeer goed, dat dezelfde woorden niet voor iedereen dezelfde zijn, maar naar gelang van de kennis, de gemoedsstem ming en de overheerschende begrippen van hen die luisteren, op zeer verscheiden manier worden verstaan. Willen we nu in vollen ernst de volkomen waarheid spreken, dan moe ten we daarmee rekening houden, dan moeten we de dingen niet alleen zóo vertellen als we ze zelf weten, maar ook zóo trachten te zeggen, dat de hoorder zoo na mogelijk dezelfde voor stellingen krijgt van de dingen, als die we zelf hebben. We moeten ons daarvoor moeite willen geven, om zoo duidelijk mogelijk te zijn. Maar om zoo duidelijk mogelijk de dingen te zeggen, moeten we ze ook klaar en duide lijk weten. Wie dus in den volstrekten zin waarheidslievend is, zal ook trachten de dingen zuiver te weten, zal dus, ten einde de waarheid te kunnen zeggen bovenal de waarheid willen weten. Maar de wil om de waarheid te weten dwingt ons allereerst om de waarheid omtrent ons zelven nauwkeurig te willen weten. Eerst wanneer we die kennen, voor het onderzoek daarnaar niet terugschrikken, zullen we ons ook wijlen inspannen om de waarheid buiten ons volkomen te willen kennen en onder de oogen te zien. En wanneer we er toegekomen zijn de waarheid van en tegenover ons zelven nauwkeurig te formuleeren, dan zullen we dat sociale natuur. Wij willen anderen dezelfde voorstellingen en indrukken doen krijgen, als we zelven hebben. De wijze nu, waarop die anderen reargeeren op deze mededeeling, de gevolgen die wij daardoor van die anderen of van derden voor ons zelven ondervinden, niet ’t minst de waarneming van wat de ge volgen dier uitingen van andere menschen voor hen zelven werden, dat alles laat herinnerings beelden na en ’t zijn die herinneringsbeelden, die langzamerhand en in toenemende mate hun machtigen invloed laten gelden op onze na tuurlijke neiging om de waarheid te spreken, om onze indrukken en gedachten te zeggen, zóó als die zijn. Gemis aan belangstelling en onverschillig heid, blaam en afkeuring, spot en belachlijk maken, toorn en straf, niet het minst zeker het ondervinden van direct nadeel voor ons zelven, brengen óf tot zwijgen óf tot verhelen óf tot liegen. Dezelfde gemeenschap, die eenerzijds noopt tot onbevangen en klare mededeeling van voorstellingen en indrukken, voert ander zijds langs allerlei wegen ook tot het verbergen. Aan alle liegen en verzwijgen ligt vrees voor straf, voor blaam, voor spot, voor onverschillig heid, of hoop, of voordeel ten grondslag. En hoe meer nu de ervaring leert, dat die vrees of hoop gerechtvaardigd is, des te meer wordt de waarheid verkracht. Het zijn dus overwegingen van verschillen den aard, maar die alle in ons eigenbelang in den meest algemeenen zin hun grondslag heb ben, welke ons maar al te dikwijls van het spreken der waarheid afhouden. Daar nu die overwegingen bij kleine kinderen nog niet of slechts ten deele en bij dronken menschen, oogenblikkelijk niet of onvolkomen werken, is het ook begrijpelijk, waarom van dezen zoo dikwijls terecht gezegd wordt, dat ze de waai- heid spreken. Maar deze overwegingen van eigenbelang maken ons daarom nog niet allen tot door trapte leugenaars. De behoefte om onze ge dachten en indrukken weer te geven blijft en kan ons zelfs in oogenblikken w el eens zoozeer te sterk worden, dat we dingen openbaren, die we bij nader inzien liever verzwegen hadden. Maar bovendien, tegenover die velerlei over wegingen staan, naast de natuurlijke waarheids zin, andere motieven om de waarheid te spreken, nl. de vrees om op leugens betrapt te worden, de vrees dus voor het oordeel der menschen het spreken der waarheid en dit aan ieder- tot eisch stellen. De daden der menschen we geneigd altijd nog eens na te reke- of er misschien niet wat anders achter schuilt. We weten ook wel, dat de meesten zich soms zelf niet eens duidelijk bewust zijn van de motieven hunner daden. Maar in zijn woorden eischen we volstrekte waarheid. Wie aan dien eisch niet voldoet, wordt gebrand merkt met een naam, die zelfs de verdorven- sten zich meestal niet zonder protest laten aanleunen. Toch bewijst reeds het feit, dat de eerenaam van waarachtig man in wien geen bedrog is, dat de vermelding, dat men ten allen tijde op iemands woorden kan staat maken, een bi zondere onderscheiding inhoudt, die ons tegen zoo iemand in bewonderen vertrouwen doet opzien, toch bewijst dit reeds, dat het waar heid spreken niet zoo algemeen is als men uit ieders verontwaardiging over den scheldnaam leugenaar* zou willen afleiden. Dat komt omdat waarheid spreken en waarheid spreken twee is en de meeste menschen al tevreden zijn met de gemakkelijkste manier. In ’t algemeen kunnen we zeggen, dat de neiging tot waarheid spreken den mensch van nature eigen is. Dit moge na het voorgaande wat paradoxaal klinken, het zal toch bij nadere beschouwing dichter bij de waarheid blijken dan menigeen vermoedt. Kinderen en dron ken menschen spreken de waarheid, zegt men. En die uitspraak heeft eigenaardige betee- kenis. Ieder mensch heeft de neiging, de behoefte veelal, om de voorstellingen, de gedachtebeel den, de indrukken die hij krijgt, in woorden weer te geven. Dat hij aan die neiging, aan die behoefte vaak niet voldoet, dat hij dus in zijn woorden wat anders legt dan zijn gedach ten, zijn indruk, zijn voorstelling, is het gevolg van tegenwerkende oorzaken. Die tegenwer kende oorzaken kunnen tengevolge hebben, dat óf de geheele indruk wordt verzwegen óf slechts gedeeltelijk wordt medegedeeld of ver keerd wordt weergegeven, De behoefte om onze indrukken en gedach ten weer te geven is een gevolg van onze HOI R COURANT. i.: -4 1 4

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Sneeker Nieuwsblad nl | 1911 | | pagina 1