FOOR «I Es OISWIEL
Het geluk.
CLOTHILDE
ÏIIW8- BS AHVEHTESTIEBL4D
68e Jaargang.
Zaterdag 7 October 1911.
Van den Hak op den Tak.
BTo, 8Oa
Uitgever: B FALKENA Mzn., Groote Kerkstraat, Sneek.
Feuilleton,
gestreden moet worden.
25).
Wordt vervolgd.
dag,
een
(Weekpraatje),
Voor den eenen
den ander daar.
Ge hebt, lezer en lezeres, waarschijnlijk wel eens
gehoord van den ring van Polyerates. Polyerates,
ruim vijf eeuwen v. Chr. de beheerscher en tyran van
het eiland Samcs, door hem met geweld veroverd, was
in alles gelukkig, kvnde hoegenaamd geen tegenspoed.
Om toch eenige schade te ondergaan, wierp hij op ze
keren dag een ring in de zee. Die ring werd echter
door een visch ingeslokt; deze visch, een bijzonder
schoon dier, werd door een visscher aan den koning
gebracht en zie, daar kwam bij het schoonmaken de
verloren gewaande ring terug. Dit verhaal, door Schiller
in een zijner balladen bezongen, kwam ons in de ge
dachte bij het lezen der volgende historie, te Parijs
afgespeeld. Een gepensionneerd onderofficier kocht
eenige dagen geleden een pakje tabak en vond daarin
een zeer bijzondere surprise een gouden ring. Maar
wat de vondst voor hem vooral merkwaardig maakte,
was, dat hjj daarin den ring herkende, welken hij een
goede 30 jaar geleden aan zijn meisje had gegeven
Dat meisje was niet zijn vrouw geworden, want de
vrijerij was uitgeraakt. Stelt u de verbazing van den
sergeant voor De goeie kerel, die zijn liefste nog
niet vergeten was, raakte er bepaald overstuur van.
Hij zou en hij moest weten, of zjjn vroegere beminde
nog leefde. Hij onderzocht waar de tabak vandaan
kwam uit de fabriek te Riom. Hij daarheen Daar
vond hij het meisje intusschen 30 jaar ouder gewor
den in de fabriek weer, waar zij voor een franc per
dag werkte. Zij was zeer blij den ring, dien zij verlo
ren had, terug te ontvangen, en nog blijder wie zal
het betwijfelen?hém weer te zien, die haar nog, als
weleer, minde en aanbad.
De gepensionneerde sergeant hoopt weldra met zijn
oud lief in het huwelijk te treden. Is dat nu niet een
wonderlijke en interessante geschiedenis En komt
het niet opnieuw uit, zooals het rijmpje zegt
«ledre hij zocht een zij
Iedere wenscht een hij.
En al loopt het ook raar,
Als hij zegt»Ik wil haar«,
En zij fluistert dan stil
’Dat is net, wat ik wil,*
Al loopt het dan raar,
En al zijn ze soms naar,
Ze krijgen mekaar.*
Intusschen hopen we voor het verliefde paar, dat op
zulk een merkwaardige wijze hereenigd werd, dat hun
verder lot niet op dat van Polyerates zal gaan gelijken,
want met dezen vorst, die te voren geen tegenspoed
kende, liep het ten slotte tragisch af: het verhaal
zegt, dat hij door de Perzen in een hinderlaag getokt
en daarna aan een kruis genageld werd.
HOOFDSTUK IX.
Vervolg).
Hugo de Carolles was door de gebeurtenissen van
dien morgen zoo in beslag genomen, dat hij eerst bij
zijn thuiskomst er aan dacht, dat hij sedert ’s ochtends
vroeg niets gegeten of gedronken had. Hij had grooten
honger, en zooals hij wel meer deed, liet hij door de
vrouw van den portier, Adèle’s moeder, uit een na
burig restaurant een eenvoudig middagmaal halen.
Terwijl hij nog zat te eten, trad Adèle, de veelbelovende
kleine tooneelspeelster, lachend en vroolijk als altijd,
bij hem binnen.
/Mijnheer De Carolles*, begon zij »aan de opdracht,
die ik gisterenavond van u kreeg, heb ik reeds voldaan
jk hoop, dat ge mijn ijver nu eens bijzonder zult prijzen.
Opzettelijk ben ik er voor naar mijnheer Gémenos ge
gaan, en het kostte mij niet veel moeite den naam
van dien jonkman te vernemen hij heet Henri de
Vrains.*
Hugo bedankte Adèle voor de gedane moeite; zij wist
natuurlijk niet, dat die intusschen door mevrouw Sau-
veterre’s onthulling overtollig was geworden.
’Maar sedert mijnheer de Vrains naar Amerika is
gegaan, heeft Gémenos nooit meer iets van hem ver
nomen,* voegde zij er bij. »Hij gelooft, dat men hem
daar ginds wel al lang zal opgehangen hebben.*
«Men moest liever dien kerel van een Gémenos op
hangen antwoordde Hugo verontwaardigd maar
Adèle zei lachend «Hij is werkelijk zoo kwaad niet
als hij wel lijkt. Als men hem op de rechte manier
behandelt, kan men zeer goed met hem overweg. Maar
ge moet hem niet zoo streng beoordeelen, want hij was
gisterenavond zeer ingenomen met mijnheer Martin
Guerre en sprak meermalen den wensch uit hem meer
te ontmoeten.*
»Dien wensch deel ik volstrekt niet,* bromde Hugo.
»Als hij hedenmiddag bij mij komt, zal hij me
zeker weer allerlei te vertellen hebben over den twist
met zijn schoonzoon. Ik geloof, dat hij inderdaad van
plan is het huwelijk van z^n dochter te laten ontbin
den. Hij meent ontdekt te hebben, dat Sauveterre in
den laatsten tijd speeltdaaraan wijt hij de menig
vuldige aanvragen om geld, die de staatsprocureur tot
hem gericht heeft. Hij zweert, dat hij zijn schoonzoon
geen penning meer geeft.»
«Daaronder zal die arme vrouw het meest te lijden
hebben die is dubbel te beklagen,* antwoordde Hugo,
die zich nu zijne belofte aan Clothilde herinnerde. Hij
mocht niet talmen om den veldtocht te openen en ge
volg te geven aan de aanwijzingen, die Berquin hem
gegeven had. Alleen was hij nog niet met zich zel-
ven eens, hoe hij te werk moest gaan om de hem
toebedeelde rol met uitzicht op eeu goeden uitslag te
kunnen spelen. Hij moest in het hotel du Commerce
voorkomen als een reiziger die niet ruim bij kas is en
kon daar dus niet in zijn gewone kleeding en onder
zijn waren naam optreden. Hij moest eene andere
kleeding aanschaffen om zich te vermommen, maar
wist niet hoe hij dit moest aanleggen.
Terwijl Hugo de Carolles over een en ander nadacht,
ADVEBTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500
regels 3 cent en van 1000 regels 21/. cent. Groote letters naar
plaatsruimte.
den vasten wil hebben om iets
leven te maken, om het geluk te
was hij zoo verstrooid en gaf zulke korte antwoorden,
dat dit aan Adèle’s scherpziende oogen niet ontging.
»Wat speelt u vandaag toch door het hoofd, mijn
heer vroeg zij. »Ge zijt heel anders dan gewoonlijk.
Hebt ge misschien nog iets op het hart, waarbij ik u
helpen kan
Hugo dacht een oogenblik na, alvorens te antwoor
den, Misschien was het denkbeeld niet kwaad, de
tooneelspeelster in het vertrouwen te nemen voor zoover
dit noodig was. Zij kon hem het bestin deze moeie-
lijke aangelegenheid raden en helpen ook wist hij,
dat zij hem genegen was en vertrouwen verdiende.
’Zoo is het ook,* zeide hij ernstig, »maar er is een
geheim bij betrokken, dat niet mag geschonden worden.
Als ge mij wilt beloven te zwijgen, zal ik u iets willen
mededeelen en dan zoudt ge mij zeer veel van dienst
kunnen zijn.*
’Spreek vrij uit,* antwoordde Adèle met schitterende
oogen, »ge zult over mij tevreden zijn en geen woord
over die zaak zal over mijn lippen komen.*
»Nu, goéd dan. Het geldt een dienst, dien ik volgens
mijne belofte aan een ander persoon moet bewijzen. In
de eerste plaats moet ik mij vermommen.*
»Wat In Juni, nu het carnaval reeds lang voor
bij is
»lk .moet ook niet naar een gemaskerd bal. Ik moet
zoo gekleed zijn, dat ik het voorkomen heb van eer.
kantoorbediende, die een betrekking zoekt, of van een
lageren beambte. Ge kunt wel begrijpen, dat ik daar
voor geen geschikte kleeren in mijn kleerenkast heb.
Ik kan ze ook niet bij mijn kleermaker bestellen, want
die zou mij willen uithooren en dat zou ook te veel
tijd kosten.*
»Dan zult ge naar de markt bij den Temple moeten
gaan,* zei Adèle lachend.
zonnig voor hen open ligt.
Zeker, onze aard en aanleg, heel onze per
soonlijkheid bepalen de richting, waarin wij
het geluk te zoeken hebben. Maar dat wil
niet zegcen, dat dat geluk onafscheidelijk is
van bepaalde gebeurtenissen, die wij ons in
de toekomst gedacht hadden. Er ligt in
diezelfde richting vlak er naast soms zooveel,
waarnaar we de handen maar hebben uit te
strekken, maar dat we verdrietig en moedeloos
laten liggen. Ons ontbreekt moed, waarach
tige levensmoed en vertrouwen. En die beide
eigenschappen hebben we naast zelfbeheer
sching zeker wel het meest noodig; we moeten
niet dadelijk bij de pakken neerzitten, ons niet
zoo gauw uit het veld laten slaan door iedere
kleinigheid, maar telkens opnieuw aanpakken.
We moeten
van ons
vinden.
Zullen we het dan ook vinden? Helaas, niet
altijd; het geluk laat zich niet dwingen en er
kunnen dingen zijn in ons leven, die ons geluk
voor goed benemen.
Ze kunnen er zijn, ja! Maar meestal zullen
wilskracht en levensmoed en zelfbeheersching
ze nog wel op zij kunnen duwen. Het is ook
hier maar weer de groote vraag of we ons
een recht begrip gevormd hebben van wat
het geluk eigenlijk is. Ook wanneer om en
in ons de duistere nacht stormt, kunnen we
trachten het evenwicht met het leven terug
te vinden. Want dat punt, waarop we dat
evenwicht voelen, is er altijd. Alleen, we
kunnen het niet altijd in het oog krijgen.
Ik las eens »Te willen, wat men weet,
daarin schuilt geheel de beteekenis van ons
geluksbegrip*. Het is .eigenaardig uitgedrukt.
En toch is het misschien niet de meest zui
vere uitdrukking? Het geluk, dat is toch wer
kelijk niet anders dan de innerlijke evenwichts
toestand, het evenwicht tusschen ons en het
leven. De een vindt dat evenwicht, wanneer
het leven zóo voor hem is, de ander wanneer
het zich zus aan hem voorstelt. Maar over de ge
stalten, waarin het leven aan ons verschijnen zal,
hebben we geen zeggenschap. Het zekerst dus
kunnen we zijn van ons geluk, wanneer onze
zelfbeheersching sterk genoeg is om onzen
wil te dwingen daarheen te gaan, waar het
leven ons hebben wil, wanneer wij ten slotte
vrijwillig begeeren, wat het leven ons oplegt
en vrede vinden met ons leven, zooals dat is.
Dan zijn we zeker van een evenwicht, dat
niet verbroken kan worden. Maar er is voor
de meesten een harde leerschool en zware strijd
noodig om dat te kunnen. Ef? velen zullen het
zeker nooit bereiken.
het effenen en verfraaien van den weg, die
naar het beloofde land leidt en daardoor het
beloofde land, dat aan het eind van dien weg
ligt, gaan vergeten. Er zijn er ook, die ieder
mooi plekje aan den weg voor den heerlijken
gelukstuin houden en daar telkens binnengaan.
En dan zijn er zoo veel, zoo heel veel, die
wel van geluk praten maar nooit ernstig er
aan denken, die er maar op los leven, nu dezen
dan genen kant uit gaan en zoo nimmer den
gelukstuin, ook maar uit de verte naderen.
Want dit is wonderlijk, dat, terwijl allen het
geluk zoeken, zoo weinigen zich er van be
wust zijn en nog minder menschen begrijpen,
dat het een strijd waard is en hoe die strijd
Het is waar, daar is
geen algemeene weg aai te geven waarlangs
het geluk te bereiken valt,
ligt het immers hier, voor
Maar wel kan men zeggen, dat er op iederen
weg eigenschappen en hoedanigheden noodig
zijn, zonder welke men hem nooit ten einde
komt en dat er vele manieren zijn, waarop
men op eiken weg aan ’t sukkelen blijft.
Het streven is toch voor een ieder den toe
stand van evenwicht te vinden waarin zijn
leven in rust is. Maar dan is het ook te be
grijpen, dat men het niet met een slag berei
ken kan en dat men moeite en opoffering er
voor moet over hebben, dat men vooral zelf
beheersching noodig heeft om zich niet telkens
te laten afleiden. Zoo menigeen kan moeielijk
weerstand bieden aan de verleiding van oogen -
blikkelijk genot. En toch is er zeker weinig
dat zekerder den weg naar het geluk verspert,
dan het zonder bedenken toegeven aan elke
neiging en begeerte. Men moet, gedachtig
aan het doel, sterk genoeg zijn om zich opof
feringen te getroosten en zich zelven een dwang
aan te leggen. En om het geluk té vinden,
moet men heel veel genot onaangeroerd kun
nen voorbijgaan.
Er is iets anders nog, dat velen belet het
geluk te bemachtigen. Zij hebben den geluks
toestand samengekoppeld met bepaalde ge
gebeurlijkheden en feiten, met sommige
omstandigheden, die zij wenschen. Verkrijgen
zij dat gewensthte niet", gebeurt niet wat zij
verwachten, dan meenen ze, dat de weg naar
het geluk voor hen gesloten is En ze doen
de moeite niet om even om hun teleurstelling
heen te loopen. Deden zij het, ze zouden
zien, dat aan den anderen kant de weg weer
Is het dat niet, waar we allen naar jagen,
waarom we arbeiden heel het lange leven,
waarom we ploeteren en zorgen dag aan
dat ons wenkt, altijd vooruit wenkt naar
toekomst waar we het te vinden hopen?
Och, we noemen het met zoo verscheiden
namen. De een spreekt van rijkdom, een
ander van macht of eer, een derde van liefde,
weer een vierde van vrede. En ieder weer
verbindt aan die namen zijn eigen voorstellin
gen Maar ten slotte is het toch het geluk,
waarnaar we bewust of onbewust streven, naar
het geluk, dat voor ieder een anderen vorm
en een eigen gestalte heeft. En dat maakt,
dat we allen langs zoo verschillenden weg dat
geluk zoeken te benaderen en dat er ook geen
weg of geen land te wijzen is, waar het voor
een ieder te vinden is.
Onze behoeften zijn zoo verscheiden; voor
sommigen ligt het geluk juist daar, waar het
naar anderer meening onmogelijk liggen kan,
in zelfopoffering, een wegcijferen van zich
zelven om anderen geluk te verzekeren. Toch
is het ook de wensch naar geluk, die deze
menschen drijft. Voor anderen ligt het in
onverpoosden arbeid. Arbeid, niet om geld
of eer of aanzien, maar arbeid om zich zelven.
Dat lijkt ook velen zoo vreemd. En toch is
het ook hier weer het zoeken naar bevredi
ging van den geluksdrang.
Want immers en dit maakt soms het
streven van den een voor den ander zoo won
derlijk het geluk ligt niet in die dingen
die men bereikt of te bereiken tracht; noch de
uiterlijkheden, die sommigen najagen, noch
de voldoening van innerlijke behoeften en
begeerten, maken het geluk uit. Zij brengen
ons wel tot het geluk, maar zijn niet dat geluk
zelf. Want dit geluk zelf, het is niet anders
dan de bevrediging, niet anders dan het inner
lijk evenwicht, dat we noodig hebben om rus
tig te léven.
En omdat de meeste menschen dit vergeten,
vinden ze zoo zelden het geluk. De meesten
peinzen zoo lang op een middel om tot het
geluk te komen, dat ze langzamerhand dat
middel, als ze het gevonden meenen te hebben,
voor het geluk zelf gaan aanzien. Ze zijn
als menschen, die altijd blijven werken aan
»Daar ben ik mijn leven lang nog nooit geweest. Ik
zou me daar zeker ook zoo onhandig aanstellen, dat
de kooplieden me zouden aanzien voor een gauwdief,
die aan de politie tracht te ontsnappen te meer
daar ik mijn adres niet zou mogen verraden.*
»Daar zal men u echter wel naar vragen, al zij het
alleen om te weten waar de kleeren moeten bezorgd
worden, die ge hebt uitgetrokken.*
»Wat zullen wij dan doen
»0,« zeide Adèle, »ik heb reeds, wat wij noodig hebben.
Ik weet een winkel, waar ge u van top tot teen in
andere kleeren kunt steken, en waar men u niet naar
uw naam of adres zal vragen.*
»Dat zou het rechte zijn. Waar is die winkel
»In de wijk Batignolles, bij den ouden Rigolo.*
«Wie is dat
sEen oude uitdrager ik ken hem door zijn vrouw,
van wie ik reeds menig mooi costume, zoo goed als
nieuw, voor een spotprijs heb gekocht. Als wij een
vigelante nemen, kunnen wij er in twintig minuten
zijn. Ik zal wel met den ouden Rigolo onderhandelen
als ge uw vermomming hebt aangewokken, kunt ge uw
weg gaan zonder dat ik vragen zal waarheen.*
’Ook dat zult ge vernemen, ware het alleen om uw
moeder gerust te stellen, als zij verwonderd is over
mijn uitblijven. Ik moet namelijk eenige dagen mjjn
intrek nemen in een hotel van minderen rang.*
»0, ik kan wel denken, waar dat zijn zal,* merkte
Adèle op. «Zeker in het hotel, waar John Nameless
gegrepen is.«
Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek t 0,40 per 3 maanden,
franco per post f0,50.
Abonnementen worden te allen tijde aangenomen.
■•‘•v’. ':v!f -'■I